Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eenmanszaak, handelend onder de naam [handelsnaam], en een besloten vennootschap, [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 1.043,63, inclusief wettelijke rente, voor geleverde diensten aan de gedaagde partij. De eiseres had op 22 juni 2020 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 907,50, maar de gedaagde had dit bedrag ondanks meerdere aanmaningen niet betaald. De eiseres stelde dat er een dienstenovereenkomst was gesloten, waarbij zij voor € 1.500,- exclusief btw per maand haar diensten zou verlenen. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat betaling pas verschuldigd was nadat de door eiseres binnengebrachte klanten hadden betaald.
De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de gedaagde € 907,50 diende te betalen voor de geleverde diensten. De gedaagde had niet voldoende onderbouwd dat het bedrag niet opeisbaar was, ondanks haar claim dat zij afhankelijk was van betalingen van haar klanten. De rechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ook als er hoger beroep werd ingesteld.