Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaats] , eiser,
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Nadat eiser dat had gedaan, heeft verweerder tijdig op dat verzoek gereageerd. De door eiser eerder telefonisch en per e-mailbericht ingediende verzoeken moeten als informele informerende vragen worden aangemerkt. De afwijzing van eisers verzoek is volgens verweerder terecht, omdat het dienstbelang zich daartegen verzet.
Arbeidsduur en/of werktijd: wijzigen” staat vermeld – voor zover hier van belang:
“…ArbeidsduurJe kan bij je leidinggevende een verzoek indienen voor hetwijzigen van je arbeidsduur.Wil je jearbeidsduur uitbreidendan moet je leidinggevende een bewuste keuze makenover de beschikbaarheid van fte, beschikbaar werk en budgetruimte. Pas na instemmingvan je leidinggevende pas je je arbeidsduur aan in het P-Direktportaal. …”.De afhandeling van een (aan)vraag verloopt vervolgens volledig via het P-Direktportaal.
pas na instemming van je leidinggevende’ moet worden gelezen als ‘
dat het verstandig is om eerst de leidinggevende te polsen naar de kans van slagen van het verzoek’. Op intranet staat immers ‘na instemming’ en niet ‘na overleg’ of woorden van gelijke strekking.
Eiser heeft dit verzoek ook ruim twee maanden voor de gewenste ingangsdatum ingediend. De rechtbank gaat dan ook van dit verzoek uit.
24 maart 2019 blijkt dat hij daarmee niet tevreden is, heeft besloten om zijn verzoek formeel in te dienen en een formeel besluit uit te lokken, had verweerder daar ook formeel op moeten reageren. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat met het eerdere e-mailbericht van 20 maart 2019 al een besluit op het verzoek van 28 maart 2019 was genomen en eiser alleen maar iets verzocht waarvan hij het antwoord al wist.
Dat e-mailbericht was immers een reactie op eisers telefonische informele informerende vraag. Het informele antwoord daarop kan dan ook niet op de door verweerder bedoelde manier tegen eiser worden gebruikt.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de arbeidsduur die uit eisers aanstelling voortvloeit vanaf 1 juni 2019 van 36 uur naar 40 uur in de week is uitgebreid.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de arbeidsduur die uit eisers aanstelling voortvloeit vanaf 1 juni 2019 van 36 uur naar 40 uur in de week is uitgebreid en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,00.