ECLI:NL:RBROT:2021:3536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/938
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding arbeidsduur en gevolgen van niet tijdig beslissen door de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat, en de verweerder over de uitbreiding van de arbeidsduur van de eiser. Eiser had verzocht om zijn arbeidsduur van 36 naar 40 uur per week te verhogen, maar verweerder had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden verweten dat hij zijn verzoek niet via het P-Direktportaal had ingediend, aangezien verweerder op zijn intranet een procedure had beschreven die zich eerst buiten het P-Direktportaal afspeelt. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet tijdig had gereageerd op het verzoek van eiser, waardoor de uitbreiding van de arbeidsduur automatisch was ingegaan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en bepaalde dat de arbeidsduur van eiser per 1 juni 2019 naar 40 uur per week moest worden uitgebreid. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf,
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. J.P. Klüth.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser, om de arbeidsduur van 36 naar 40 uur per week uit te breiden, afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] .

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 18 augustus 2016 werkzaam bij verweerder, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de verkeerspost Dordrecht.
1.2
Eiser heeft verweerder verzocht om de arbeidsduur van zijn aanstelling met ingang van 1 juni 2019 uit te breiden van 36 uur naar 40 uur per week.
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser verzochte urenuitbreiding niet automatisch is ingaan. Eiser moet via P-Direkt om urenuitbreiding verzoeken.
Nadat eiser dat had gedaan, heeft verweerder tijdig op dat verzoek gereageerd. De door eiser eerder telefonisch en per e-mailbericht ingediende verzoeken moeten als informele informerende vragen worden aangemerkt. De afwijzing van eisers verzoek is volgens verweerder terecht, omdat het dienstbelang zich daartegen verzet.
Heeft verweerder tijdig op het verzoek van eiser beslist
3
3.1
Eiser betoogt dat zijn verzoek om uitbreiding van de arbeidsduur van zijn aanstelling naar 40 uur per week automatisch op 1 juni 2019 is ingegaan, omdat verweerder niet uiterlijk een maand voor deze datum op zijn verzoek heeft gereageerd.
3.2
Uit artikel 2, eerste lid en derde lid, aanhef en onder a, van de Wet flexibel werken (Wfw) blijkt dat de werknemer de werkgever om aanpassing van de uit zijn publiekrechtelijke aanstelling voortvloeiende arbeidsduur kan verzoeken. Dit verzoek moet minimaal twee maanden voor het tijdstip waarop de aanpassing zou moeten ingaan schriftelijk worden ingediend. Hierbij moet de gewenste omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week en het tijdstip waarop dat zou moeten ingaan worden vermeld.
Artikel 2, twaalfde lid, van de Wfw bepaalt dat de arbeidsduur aan de gewenste arbeidsduur wordt aangepast als de werkgever een maand voor het tijdstip waarop de aanpassing zou moeten ingaan nog geen beslissing heeft genomen. Hiermee moet worden voorkomen dat de werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur naast zich neerlegt, of dat hij, door tot het laatste moment te wachten met een beslissing, de medewerker lange tijd in onzekerheid laat.
3.3
De rechtbank kan op zich het standpunt van verweerder volgen dat als het binnen een organisatie algemeen bekend en gebruikelijk is om via een digitaal systeem als P-Direkt bepaalde zaken op het gebied van arbeidsvoorwaarden te regelen, dit systeem daarvoor dan ook moet worden gebruikt. Gelet op het feit dat de maatschappij steeds meer digitaal is ingericht en georiënteerd, vindt de rechtbank dit standpunt ook niet onlogisch. Wordt een verzoek via een dergelijk digitaal systeem gedaan, dan is daarmee voldaan aan het schriftelijkvereiste als bedoeld in artikel 2 van de Wfw.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat op het Intranet van verweerder onder het kopje “
Arbeidsduur en/of werktijd: wijzigen” staat vermeld – voor zover hier van belang:
“…ArbeidsduurJe kan bij je leidinggevende een verzoek indienen voor hetwijzigen van je arbeidsduur.Wil je jearbeidsduur uitbreidendan moet je leidinggevende een bewuste keuze makenover de beschikbaarheid van fte, beschikbaar werk en budgetruimte. Pas na instemmingvan je leidinggevende pas je je arbeidsduur aan in het P-Direktportaal. …”.De afhandeling van een (aan)vraag verloopt vervolgens volledig via het P-Direktportaal.
3.5
Verweerder heeft daarmee zelf voor zijn eigen medewerkers op Intranet een andere procedure voor de aanpassing van de arbeidsduur beschreven, een procedure die eerst buiten P-Direkt plaatsvindt. Dat deze procedure afwijkt van wat op Rijksportaal is vermeld, dat voor medewerkers van meerdere ministeries toegankelijk is, komt voor verweerders risico en rekening. Het kan niet tegen eiser worden gebruikt dat hij van de informatie op het Intranet van zijn eigen werkgever is uitgegaan.
Door verweerders afwijkende procedure wordt deze conclusie niet anders gelet op de uitspraak van 23 augustus 2013 van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2013:10748) waarin is geoordeeld dat P-Direkt een systeem voor gegevensverwerking is waarvan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de onder hem vallende medewerkers worden geacht gebruik te maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat de zinsnede ‘
pas na instemming van je leidinggevende’ moet worden gelezen als ‘
dat het verstandig is om eerst de leidinggevende te polsen naar de kans van slagen van het verzoek’. Op intranet staat immers ‘na instemming’ en niet ‘na overleg’ of woorden van gelijke strekking.
3.6
Dit leidt tot de volgende conclusie. Het verzoek om uitbreiding van de arbeidsduur naar 40 uur vanaf 1 juni 2019 dat eiser begin maart 2019 telefonische heeft gedaan voldoet niet aan het schriftelijkvereiste van artikel 2, derde lid, van de Wfw. Hetzelfde verzoek dat eiser met het e-mailbericht van 28 maart 2019 heeft gedaan, voldoet daar wel aan.
Eiser heeft dit verzoek ook ruim twee maanden voor de gewenste ingangsdatum ingediend. De rechtbank gaat dan ook van dit verzoek uit.
3.7
Eiser heeft op 10 mei 2019 verweerder erop gewezen dat hij niet uiterlijk een maand voor de gewenste ingangsdatum van de aangepaste arbeidsduur heeft gereageerd en dat daardoor automatisch de arbeidsduur vanaf 1 juni 2019 tot 40 uur per week is uitgebreid. Vervolgens heeft eiser dit in P-Direkt aangepast.
3.8
Pas in reactie op de aanpassing die eiser in P-Direkt heeft ingevoerd heeft verweerder in P-Direkt de aanpassing afgewezen, dit in het e-mailbericht van 23 mei 2019 toegelicht en in het primaire besluit eisers verzoek van 28 maart 2019 afgewezen. Met eiser stelt de rechtbank vast dat verweerder met deze afwijzing te laat is. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsduur per 1 juni 2019 in 40 uur is aangepast.
3.9
Deze conclusie wordt niet anders door het e-mailbericht van 20 maart 2019 van het Hoofd Afdeling Midden, [naam persoon 3] , waarin hij een toelichting van de directeur Bedrijfsvoering, Communicatie en Crisiscoördinatie, [naam persoon 4] , aan eiser heeft doorgestuurd. Hierin licht de directeur toe dat Rijkswaterstaat jaren geleden heeft besloten om geen aanstellingen met een arbeidsduur van 40 uur per week meer te verlenen en dat zonder succes is geprobeerd om bestaande aanstellingen met een arbeidsduur van 40 uur naar 36 uur terug te brengen.
3.1
Dit e-mailbericht is van vòòr (de datum van) het schriftelijke verzoek van eiser van 28 maart 2019 en is een reactie op het telefonische verzoek van eiser om de arbeidsduur naar 40 uur per week aan te passen. Dit telefonische verzoek heeft de Bezwarenadvies-commissie personele aangelegenheden Infrastructuur en Milieu als informele informerende vraag aangemerkt en (terecht) niet als een verzoek als bedoeld in artikel 2 van de Wfw. Dit advies heeft verweerder volledig in het bestreden besluit overgenomen. Het e-mailbericht van 20 maart 2019 moet dan ook als een antwoord van verweerder op eisers informele informerende vraag worden aangemerkt en niet als een afwijzing op een verzoek om de arbeidsduur aan te passen. Dat verzoek was immers nog niet gedaan.
3.11
Nu eiser ondanks verweerders antwoord, waarvan uit eisers e-mailbericht van
24 maart 2019 blijkt dat hij daarmee niet tevreden is, heeft besloten om zijn verzoek formeel in te dienen en een formeel besluit uit te lokken, had verweerder daar ook formeel op moeten reageren. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat met het eerdere e-mailbericht van 20 maart 2019 al een besluit op het verzoek van 28 maart 2019 was genomen en eiser alleen maar iets verzocht waarvan hij het antwoord al wist.
Dat e-mailbericht was immers een reactie op eisers telefonische informele informerende vraag. Het informele antwoord daarop kan dan ook niet op de door verweerder bedoelde manier tegen eiser worden gebruikt.
3.12
De rechtbank is alles bij elkaar van oordeel dat verweerder niet op tijd heeft beslist op eisers verzoek om de arbeidsduur van zijn aanstelling vanaf 1 juni 2019 naar 40 uur per week uit te breiden met het gevolg dat deze uitbreiding automatisch tot stand is gekomen. Hierdoor was verweerder niet meer bevoegd om eisers verzoek af te wijzen omdat het dienstbelang zich tegen toewijzing van dat verzoek zou verzetten. De rechtbank laat de standpunten van beide partijen die zien op dat dienstbelang dan ook buiten beschouwing.
Conclusie
4
4.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de arbeidsduur die uit eisers aanstelling voortvloeit vanaf 1 juni 2019 van 36 uur naar 40 uur in de week is uitgebreid.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat de arbeidsduur die uit eisers aanstelling voortvloeit vanaf 1 juni 2019 van 36 uur naar 40 uur in de week is uitgebreid en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.