ECLI:NL:RBROT:2021:3535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
9003309 \ VZ VERZ 21-1075
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding zonder toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Textiel Services Rijnmond B.V. (TSR) en een werknemer, aangeduid als [naam verweerster]. TSR verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen zodanig was dat van hen in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De werknemer voerde aan dat het verzoek moest worden afgewezen wegens strijd met het opzegverbod, omdat zij arbeidsongeschikt was. Subsidiair verzocht zij om een billijke vergoeding van € 61.802,- wegens ernstig verwijtbaar handelen van TSR.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding inderdaad verstoord was, maar dat er geen verband was tussen de ziekmelding van de werknemer en het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding toe en bepaalde dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021 zou eindigen. De werknemer had recht op een transitievergoeding van € 7.440,53, maar de kantonrechter wees de aanvraag voor een billijke vergoeding af, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van TSR. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9003309 \ VZ VERZ 21-1075
uitspraak: 14 april 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Textiel Services Rijnmond B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster, verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.A. Jansen,
tegen
[naam verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster],
verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H.S. Snijders.
Partijen worden hierna aangeduid als “TSR” en “[naam verweerster]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW, ingekomen op 1 februari 2021 (faxexemplaar op 29 januari 2021), met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek ex artikel 7:671c BW, met producties;
  • het verweerschrift op het voorwaardelijk tegenverzoek, met producties;
  • de spreekaantekeningen zijdens TSR;
  • de aantekeningen mondelinge behandeling zijdens [naam verweerster].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Namens TSR zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door mr. S.A. Jansen. [naam verweerster] is verschenen, bijgestaan door mr. H.S. Snijders.
1.3.
Partijen hebben na de mondelinge behandeling geprobeerd om een minnelijke regeling te treffen. TSR heeft de kantonrechter op 23 maart 2021 bericht dat partijen er niet samen zijn uitgekomen.
1.4.
De kantonrechter heeft vervolgens de datum van deze beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
TSR richt zich op het wassen en verkopen en verhuren van bedrijfskleding, persoonlijke beschermingsmiddelen, schoonloopmatten en bedrijfshygiëneapparatuur.
2.2.
[naam verweerster], geboren op [geboortedatum verweerster], is sinds 5 juli 2011 in dienst van TSR. In eerste instantie was zij werkzaam als algemeen medewerker in de hal, maar later is zij werkzaam gesteld als chauffeuse/algemeen medewerker in de hal.
2.3.
Op 13 juli 2018 heeft [naam verweerster] zich ziekgemeld. In september 2019 hebben partijen een mediationtraject doorlopen. [naam verweerster] was na dit mediationtraject nog niet volledig in staat om haar werkzaamheden te hervatten.
2.4.
De bedrijfsarts heeft op 1 april 2020 geoordeeld dat [naam verweerster] weer fysiek in staat was om haar werkzaamheden bij TSR volledig te hervatten. Volgens de bedrijfsarts was er nog wel een onopgeloste conflictsituatie waardoor hij begeleiding door een mediator had geadviseerd.
2.5.
TSR heeft [naam verweerster] op 1 april 2020 opgeroepen om op 2 april 2020 te komen werken. Volgens TSR was het niet nodig om een nieuw mediationtraject te doorlopen. [naam verweerster] is vervolgens per 3 april 2020 weer volledig aan het werk gegaan als algemeen medewerker in de hal bij TSR.
2.6.
Op 4 december 2020 heeft TSR [naam verweerster] op non-actief gesteld en bericht dat zij voornemens is om de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [naam verweerster] heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de op non-actiefstelling en TSR gemeld dat zij beschikbaar is om haar werkzaamheden te verrichten.
2.7.
Op 15 december 2020 heeft [naam verweerster] zich ziek gemeld.

3..Het verzoek en het verweer

3.1.
TSR heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Tevens heeft TSR verzocht om het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de vroegst mogelijke datum op grond van artikel 7:671b lid 9 onder a BW en [naam verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
TSR heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat door de jaren heen veelvuldig sprake is geweest van conflicten tussen TSR en [naam verweerster] en tussen [naam verweerster] en haar collega’s. Na het incident op 4 december 2020 is de arbeidsverhouding ernstig verstoord. In september 2019 is reeds een mediationtraject doorlopen. Van TSR kan niet worden verwacht dat zij een nieuw mediationtraject start, zeker gezien het feit dat [naam verweerster] zelf ook aangeeft dat mediation geen meerwaarde heeft.
3.3.
[naam verweerster] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen wegens strijd met het opzegverbod, omdat [naam verweerster] arbeidsongeschikt is. Subsidiair is [naam verweerster] van mening dat het de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens [naam verweerster] is TSR verantwoordelijk voor de verstoring en moet TSR daarom worden veroordeeld om naast de transitievergoeding een billijke vergoeding ten bedrage van € 61.802,- aan [naam verweerster] te betalen.

4..Het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
[naam verzoekster] heeft voorwaardelijk verzocht – voor het geval TSR haar ontbindingsverzoek intrekt – om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de voet van artikel 7:671c BW vanwege ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van TSR, met toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.2.
TSR heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, maar dat aan [naam verzoekster] geen billijke vergoeding moet worden toegekend. Volgens TSR is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan haar zijde.

5..De beoordeling

5.1.
TSR heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onder a BW in samenhang gelezen met artikel 7:669 lid 3 onder g BW wegens een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Opzegverbod
5.2.
[naam verweerster] is primair van mening dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden opgezegd door TSR, omdat ze ziek is. Van het opzegverbod tijdens ziekte [1] kan de kantonrechter echter afwijken [2] en het verzoek om ontbinding inwilligen, indien het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan hier sprake is. TSR heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Deze verstoring bestond volgens TSR al voor de ziekmelding van [naam verweerster], want [naam verweerster] was op 4 december 2020, ruim een week voor haar ziekmelding, al op non-actief gesteld. In haar brief van 4 december 2020 heeft TSR al aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met [naam verweerster] wilde ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Nu de wens om de arbeidsovereenkomst te ontbinden al bestond voor de ziekmelding van [naam verweerster], is niet gebleken dat er een verband is tussen de ziekmelding van [naam verweerster] en het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit betekent dat het opzegverbod niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
Ontbinding
5.3.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsverhouding verstoord is en die verstoring zodanig is dat van TSR in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren, zodat er een redelijke grond is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [naam verweerster] heeft evenmin betwist dat herplaatsing binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie bij TSR niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Nu er evenmin een opzegverbod aan het ontslag in de weg staat, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zoals verzocht ontbinden.
5.4.
Bij de vaststelling van de ontbindingsdatum moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij (reguliere) opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoek (29 januari 2021) en de datum van deze beschikking in mindering mag worden gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert. Dit betekent in deze zaak dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 juni 2021.
Transitievergoeding
5.5.
[naam verweerster] heeft aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. TSR heeft daartegen geen verweer gevoerd. Op basis van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021 heeft [naam verweerster] recht op een transitievergoeding ten bedrage van € 7.440,53. TSR wordt veroordeeld om dit bedrag aan [naam verweerster] te betalen.
Billijke vergoeding
5.6.
[naam verweerster] heeft voorts verzocht om TSR te veroordelen om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen. Voor het toekennen van een billijke vergoeding is een ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van TSR vereist [3] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever’ zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Volgens [naam verweerster] is de ernstig verstoorde arbeidsverhouding (welhaast) uitsluitend aan TSR aan te rekenen, zodat TSR ernstig verwijtbaar richting [naam verweerster] heeft gehandeld. De kantonrechter kan [naam verweerster] daarin niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
5.7.
In de periode voorafgaand aan de ziekmelding van [naam verweerster] op 13 juli 2018 was de verhouding tussen de leiding van TSR en [naam verweerster] al niet goed. Onvoldoende is gebleken dat dit alleen door TSR veroorzaakt was. Dit heeft ertoe geleid dat partijen tijdens de ziekte van [naam verweerster] een mediationtraject hebben doorlopen. Die mediation is in september 2019 beëindigd. Partijen verschillen van mening over de vraag of de verhoudingen hierdoor weer hersteld waren. Volgens TSR wel, maar volgens [naam verweerster] niet. [naam verweerster] is echter wel begin april 2020 weer aan het werk gegaan bij TSR, nadat de bedrijfsarts op 1 april 2020 had gezegd dat [naam verweerster] weer fysiek in staat was om volledig aan het werk te gaan. Deze beslissing van de bedrijfsarts was voor zowel TSR als [naam verweerster] een verrassing. Hoewel de bedrijfsarts had geadviseerd om opnieuw een mediator te benaderen, hebben partijen dat niet gedaan. Volgens TSR was het niet nodig om een tweede mediationtraject te starten, omdat het contact met [naam verweerster] inmiddels goed verliep. [naam verweerster] had in eerste instantie wel bezwaar gemaakt tegen het niet doorlopen van mediation, maar zij is op 3 april 2020 toch weer aan het werk gegaan. Voor [naam verweerster] was de mediation kennelijk geen belemmering om weer aan het werk te gaat bij TSR. Gelet hierop kan niet geoordeeld worden dat TSR ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door geen tweede mediationtraject te starten in april 2020.
5.8.
Voldoende gebleken is dat partijen in april 2020 geen goede start hebben gehad. De inhoud en toonzetting van het e-mailbericht van 1 april 2020 van TSR waarin [naam verweerster] weer werd verzocht om te komen werken was alles behalve netjes. Ook waren partijen verdeeld over de werkzaamheden die [naam verweerster] moest doen. Volgens TSR was er mede door het coronavirus onvoldoende werk en kon [naam verweerster] daarom haar normale werkzaamheden niet doen. Op 15 april 2020 heeft er uiteindelijk een gesprek plaatsgevonden tussen [naam verweerster] en [naam 1] waarin zij het hebben uitgepraat en afspraken hebben gemaakt over hoe [naam verweerster] en TSR samen verder konden gaan. Daarna is het tussen partijen beter gegaan. Dit heeft [naam verweerster] ook zelf aangegeven in haar verweerschrift.
5.9.
De verhoudingen tussen partijen zijn ernstig verstoord geraakt nadat TSR in oktober 2020 besloot om in verband met het coronavirus in ploegendiensten te gaan werken. [naam verweerster] had hier bezwaar tegen gemaakt, omdat zij avonddiensten te zwaar vond en de cao niet werd nageleefd door TSR. In overleg met TSR heeft zij toen in eerste instantie uren en verlof opgenomen. Op 26 november 2020 werden de ploegendiensten echter verlengd, wat voor [naam verweerster] een grote teleurstelling was. Zij is hierover in gesprek gegaan met TSR. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat zij op 4 december 2020 op het kantoor van TSR met [naam 1] en [naam 2] heeft gesproken. Wat er precies is besproken tijdens dit gesprek is onduidelijk, omdat hiervan geen gespreksverslag is opgesteld. Wel is duidelijk dat [naam verweerster] haar bezwaren tegen de ploegendiensten kenbaar heeft gemaakt en TSR [naam verweerster] erop heeft gewezen dat TSR geen andere keuze had. Volgens TSR heeft zij toen drie voorstellen aan [naam verweerster] voorgelegd om de ploegendiensten iets te verzachten (onder andere het opnemen van vakantie-uren), maar wilde [naam verweerster] hieraan niet meewerken. TSR heeft [naam verweerster] toen op non-actief gesteld, omdat zij geen avonddiensten wilde werken.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat uit wat zich rondom de ploegendiensten heeft afgespeeld niet de conclusie kan worden getrokken dat TSR ernstig verwijtbaar richting [naam verweerster] heeft gehandeld of nagelaten. Hoewel de cao met de invoering van de ploegendiensten misschien niet volledig is nagekomen door TSR, heeft TSR wel voldoende toegelicht dat zij geen andere keuze had. De coronaproblematiek dwong TSR er immers toe om maatregelen te nemen om de verspreiding van het coronavirus zo veel mogelijk te beperken en werknemers voldoende afstand te laten houden. Volgens TSR was dit alleen mogelijk door in ploegendiensten te gaan werken. Dit is door [naam verweerster] onvoldoende bestreden. De kantonrechter is wel van oordeel dat TSR enig verwijt kan worden gemaakt, want zij had meer aandacht kunnen besteden aan de situatie van [naam verweerster] en zij had beter moeten uitleggen waarom een aantal werknemers wel vrijgesteld werden van het werken in de avonddiensten en [naam verweerster] niet. Eveneens had [naam 2] zijn boosheid vanwege de houding van [naam verweerster] op 4 december 2020 moeten beheersen en niet tegen [naam verweerster] uit moeten vallen. De kantonrechter is echter van oordeel dat alles in onderling verband en in samenhang bezien het verwijt dat TSR gemaakt kan worden niet dusdanig is dat sprake is van ernstige verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder c BW. Dit betekent dat [naam verweerster] geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding en dit tegenverzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
5.11.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Voorwaardelijke ontbindingsverzoek
5.12.
Nu TSR haar ontbindingsverzoek niet heeft ingetrokken, is niet aan de voorwaarde voor het voorwaardelijk ontbindingsverzoek voldaan en hoeft daarop niet te worden beslist.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2021;
veroordeelt TSR om aan [naam verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 7.440,53 bruto;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688

Voetnoten

1.Artikel 7:670 lid 1 BW
2.Artikel 7:671b lid 6 onder a BW
3.Artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder c BW