ECLI:NL:RBROT:2021:3523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
10/170771-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2020 te Rotterdam met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld voor de meer subsidiaire tenlasteleggingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, met een contactverbod van 5 jaar met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd voor de duur van 5 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde en de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en er zijn geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/170771-20
Datum uitspraak: 14 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Castelein heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
- oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ), voor de duur van 5 jaren. Bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 2 weken hechtenis te worden toegepast, met een maximum van 6 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 meer subsidiair en feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die te zien is op de camerabeelden. Daarnaast kan op basis van wettige bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de persoon op de beelden een vuurwapen voorhanden heeft gehad en ook daadwerkelijk met dit vuurwapen heeft geschoten. Tot slot kan, bij een eventuele bewezenverklaring, niet worden vastgesteld dat de verdachte zou hebben gehandeld met voorbedachte raad.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en wat ter terechtzitting is besproken, uit van de volgende feiten.
Op 13 juni 2020 omstreeks 01:10 uur kwam een melding bij de politie binnen van een schietpartij aan de Hillelaan te Rotterdam. Naar aanleiding van deze melding zijn verbalisanten ter plaatse gegaan om eerste hulp te bieden aan het slachtoffer. Zij constateerden dat het slachtoffer een kleine inschot had aan de buitenzijde van zijn rechterkuit en een brede uitschot had aan de binnenkant van zijn rechterkuit. Het inschot betrof kleiner dan een centimeter en het uitschot betrof ongeveer twee à drie centimeter. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ).
Herkenning verdachte als schutter
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij op 13 juni 2020 samen met anderen eerst bij [naam horecagelegenheid 1] aan de Pretorialaan te Rotterdam was en dat ze vervolgens met zijn allen naar [naam horecagelegenheid 2] zijn gelopen. Op een gegeven moment ontstond er een discussie, waarna er door een jongen gericht op hem is geschoten. Het slachtoffer heeft uit angst voor repercussies niet de naam van de schutter willen delen. Hij heeft wel de vraag of degene die op dat moment was gedetineerd (de verdachte) op hem heeft geschoten bevestigend beantwoord.
Van de route van [naam horecagelegenheid 1] naar [naam horecagelegenheid 2] zijn camerabeelden uitgekeken. Op deze beelden is zowel het slachtoffer als een groep personen te zien. Twee wijkagenten hebben de verdachte herkend als een van de personen van deze groep, een kleine man gekleed in een korte donkere broek, een donkere jas en een pet op zijn hoofd. Op de beelden is te zien dat zowel de verdachte als het slachtoffer omstreeks 00:45 uur uit [naam horecagelegenheid 1] komen. Om 00:50 uur loopt de groep mannen, inclusief de verdachte, vanaf de Pretorialaan richting de Hillelaan. Om 00:52 uur is het slachtoffer te zien op de Pretorialaan.
Het slachtoffer passeert om 00:59 uur de tabakswinkel T3, gevestigd aan de Hillelaan te Rotterdam. Om 01:00 uur passeert de verdachte deze tabakswinkel. De verbalisant ziet op de camerabeelden dat de persoon die hij herkent als de verdachte met zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn rechter jaszak pakt en binnen een paar seconden weer in zijn rechter jaszak terug stopt. Hierna stopt de persoon zijn linkerhand in zijn linker jaszak en zijn rechterhand in zijn rechter jaszak en maakt een beweging alsof hij het (vuur)wapen doorlaadt.
In de periode van 01:00 uur en 01:08 uur houdt een groep personen zich op in de omgeving tussen de Hillestraat en [naam horecagelegenheid 2] . Op de camerabeelden is niet goed te zien wat er in deze tijdspanne gebeurt. Om 01:08 uur rent de persoon die door de verbalisant werd herkend als de verdachte in de richting van deze groep personen en om 01:10 uur rent hij weer terug, komende vanuit de richting Hillestraat, gaande in de richting van de Brede Hilledijk.
De getuige [naam getuige] verklaart dat hij vlak na 01:00 uur op zijn balkon, aan de zijde van de Hillelaan, stond en zag dat er een groep jongens aan kwam lopen uit de richting van de Rijnhaven. Deze groep jongens had ruzie met elkaar. Op een gegeven moment sloot er een korte jongen aan bij de groep, hij was kleiner dan de rest. Hij droeg een zwarte jas en een zwarte pet. Deze jongen schoot en rende terug in de richting van de Rijnhaven.
Een anonieme getuige verklaart dat hij diezelfde nacht twee schoten hoorde en vervolgens een jongen zag lopen met een vuurwapen in zijn rechterhand. Hij kon de persoon als volgt omschrijven: licht getint, zwarte pet, zwarte jas, korte spijkerbroek en donkere schoenen.
De verdachte verklaart in zijn verhoor bij de politie dat hij die nacht een zwarte jas droeg, een korte grijze broek, zwarte schoenen en een petje op zijn hoofd. Voorts is uit het politiesysteem gebleken dat de verdachte ongeveer 1.60 meter lang is.
Verschillende personen hebben (anoniem) aan de verbalisanten verklaard dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ de persoon zou zijn geweest die heeft geschoten. Van de verdachte is bij de politie bekend dat hij de bijnaam [bijnaam verdachte] heeft. Tevens bevindt zich in het dossier een Whatsappgesprek tussen [bijnaam verdachte] en [naam persoon] , waarbij [bijnaam verdachte] aangeeft dat hij op 9 oktober zitting heeft en dat hij op dat moment in Hoogvliet zat. De verdachte heeft op 9 oktober 2020 een pro formazitting gehad en bevond zich in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet. Dat [bijnaam verdachte] de persoon is geweest die heeft geschoten, vindt verdere ondersteuning in het onderzoek naar tapgesprekken. Op 13 juni 2020 omstreeks 18:13 uur wordt er door een persoon een slaapplaats voor een vriend gezocht waarvan wordt gezegd dat die de dag daarvoor iemand heeft neergeschoten. Vervolgens wordt er door deze persoon om [bijnaam verdachte] geroepen, waarna [bijnaam verdachte] aan de telefoon komt.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 2 juli 2020 heeft verklaard dat hij wel ter plaatse was en na het horen van een knal is weggerend. Bij zijn verhoor bij de politie op 5 oktober 2020 heeft hij verklaard dat het ‘wel kan’ dat hij de persoon op camerabeelden is, dat hij niet kan herinneren wat hij deed toen hij een beweging maakte met zijn handen in zijn jaszakken en dat hij (na het zien van camerabeelden waarop een persoon langsrent) zijn bankpasje ging halen dat was gevallen op het hoekje voor het café. Tijdens de pro forma zitting op 9 oktober 2020 heeft hij verklaard dat hij niets te maken had met het schietincident, maar dat hij er wel was. Tijdens de pro forma zitting op 6 januari 2021 verklaarde hij dat hij ‘met zijn rug die kant op’ stond. Eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft de verdachte ontkend dat hij de persoon op de beelden is. Hij was wel op enkele honderden meters afstand in de buurt, maar heeft geen knal gehoord en had niets hiermee te maken.
Het verweer van de verdediging dat de herkenningen van de wijkagenten onvoldoende objectief en betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt, wordt door de rechtbank verworpen. Beide verbalisanten hebben in de afgelopen jaren meerdere malen contact gehad met de verdachte en hebben in hun proces-verbaal duidelijk omschreven waaraan zij de verdachte herkennen. Tevens vindt de herkenning van de verdachte steun in de overige bewijsmiddelen, zoals de kleding en de lengte van de verdachte. Het voorgaande wordt nog ondersteund door de oorspronkelijke verklaringen van de verdachte, waaruit de rechtbank concludeert dat hij toen bevestigde dat hij de persoon op de beelden is. De geheel tegenovergestelde verklaring van de verdachte ter zitting acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden. Op grond van de bevindingen van de verbalisant betreffende het uitkijken van de camerabeelden en de getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Uit de verklaring en het letsel van het slachtoffer, de getuigenverklaringen en de tapgesprekken omtrent ‘ [bijnaam verdachte] ’ stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook daadwerkelijk met dit vuurwapen heeft geschoten.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte op 13 juni 2020 te Rotterdam een vuurwapen voorhanden heeft gehad en hiermee gericht op het slachtoffer heeft geschoten. Door aldus te handelen, heeft de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat het slachtoffer en de verdachte om 00:45 uur vanuit [naam horecagelegenheid 1] vertrekken in de richting van [naam horecagelegenheid 2] . De verdachte laadt om 01:00 uur het vuurwapen en omstreeks 01:08 uur heeft de verdachte op het slachtoffer geschoten. Het wapen is niet eerder op camerabeelden te zien. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij het wapen pas in [naam horecagelegenheid 1] voor het eerst heeft gezien, maar dat de verdachte er toen niets mee deed. Hij zou ook niet hebben geweten waarom de verdachte op hem heeft geschoten. Uit het dossier kan verder niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte reeds op een eerder moment de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om op het slachtoffer te schieten.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met een partiële vrijspraak voor het bestanddeel voorbedachte raad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 13 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen in het rechteronderbeen van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 juni 2020 te Rotterdam
een wapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool/geweer/revolver, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot zware mishandeling;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer brutale poging tot zware mishandeling door met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten. Dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel aan dit schietincident heeft overgehouden, is niet aan de verdachte te danken. De redenen voor deze grove gewelduitbarsting zijn onduidelijk gebleven. Verdachtes handelen moet niet alleen voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest, wat vooral blijkt uit het feit dat het slachtoffer geen aangifte durft te doen, maar ook voor de vele getuigen en omwonenden. De schietpartij vond immers plaats op de openbare weg bij een drukbezocht café, en was zichtbaar en hoorbaar voor veel mensen. Zij zijn geconfronteerd met het door de verdachte begane heftige en onverhoedse geweld. Een delict als dit schokt de rechtsorde, leidt tot maatschappelijke onrust en vergroot bestaande gevoelens van onveiligheid voor buurtbewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Dit blijkt tevens uit de angst voor getuigen om over de gebeurtenis te verklaren. Bovendien blijkt uit het dossier dat door het handelen van de verdachte tevens het nabijgelegen café door de gemeente is gesloten, zodat dit ook voor derden schade heeft opgeleverd.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van wapens leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, wat in deze zaak weer eens wordt bevestigd. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke gevaarlijke voorwerpen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft in een eerdere strafzaak een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 mei 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Problemen doen zich met name voor op het gebied van financiën, dagbesteding, sociaal netwerk en wonen. De verdachte lijkt tot op heden beperkt in staat te zijn geweest om maatschappelijke doelen na te streven en zelfstandig een delictvrij bestaan op te bouwen. Kijkend naar een uittreksel uit de justitiële documentatie heeft de reclassering de indruk dat er sprake is van een procriminele houding.
De verdachte wil niet meewerken aan reclasseringsbegeleiding. Twee eerdere reclasseringstoezichten zijn voortijdig negatief beëindigd. Volgens de reclassering zou er naast de praktische begeleiding ook ingezet moeten worden op gedragsverandering, maar hier staat de verdachte vooralsnog niet voor open. Wel zegt hij zelf een keer naar een psycholoog te willen gaan, omdat hij vindt dat hij druk is en hij nare herinneringen heeft aan een schietincident waar hij slachtoffer van werd.
De reclassering ziet vooralsnog geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of gedragsverandering te bewerkstelligen, aangezien de verdachte niet gemotiveerd is mee te werken aan een reclasseringstoezicht. De reclassering ziet geen zwaarwegende negatieve consequenties wanneer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt overwogen
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op een door de verdediging overgelegde e-mail van het Bureau Maatschappelijk Herstel en Rehabilitatie van 30 maart 2021 waarin – kort gezegd – wordt beschreven dat de verdachte contact heeft gehad met een jongerencoach en hij een positieve inbreng wil leveren aan het vinden van begeleid wonen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten zoals beschreven onder 7.2. De rechtbank ziet om deze reden ook geen aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, ondanks het feit dat zij de voorbedachte raad niet bewezen acht.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ) in de zin van artikel 38v Sr. Voor het geval dat de verdachte zich niet aan het contactverbod houdt, zal de rechtbank vervangende hechtenis bepalen voor de duur van 2 (twee) weken per overtreding, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ), gedurende 5 (vijf) jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
van het leven te beroven,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk,
met een vuurwapen op het lichaam, althans in het rechteronderbeen, van die
[naam slachtoffer] geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onder/kuitbeen, heeft toegebracht,
door met een vuurwapen op/in het rechteronderbeen van die [naam slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen op/in het rechteronderbeen van die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te Rotterdam
een wapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool/geweer/revolver,
voorhanden heeft gehad.