4.2.2.Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en wat ter terechtzitting is besproken, uit van de volgende feiten.
Op 13 juni 2020 omstreeks 01:10 uur kwam een melding bij de politie binnen van een schietpartij aan de Hillelaan te Rotterdam. Naar aanleiding van deze melding zijn verbalisanten ter plaatse gegaan om eerste hulp te bieden aan het slachtoffer. Zij constateerden dat het slachtoffer een kleine inschot had aan de buitenzijde van zijn rechterkuit en een brede uitschot had aan de binnenkant van zijn rechterkuit. Het inschot betrof kleiner dan een centimeter en het uitschot betrof ongeveer twee à drie centimeter. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ).
Herkenning verdachte als schutter
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij op 13 juni 2020 samen met anderen eerst bij [naam horecagelegenheid 1] aan de Pretorialaan te Rotterdam was en dat ze vervolgens met zijn allen naar [naam horecagelegenheid 2] zijn gelopen. Op een gegeven moment ontstond er een discussie, waarna er door een jongen gericht op hem is geschoten. Het slachtoffer heeft uit angst voor repercussies niet de naam van de schutter willen delen. Hij heeft wel de vraag of degene die op dat moment was gedetineerd (de verdachte) op hem heeft geschoten bevestigend beantwoord.
Van de route van [naam horecagelegenheid 1] naar [naam horecagelegenheid 2] zijn camerabeelden uitgekeken. Op deze beelden is zowel het slachtoffer als een groep personen te zien. Twee wijkagenten hebben de verdachte herkend als een van de personen van deze groep, een kleine man gekleed in een korte donkere broek, een donkere jas en een pet op zijn hoofd. Op de beelden is te zien dat zowel de verdachte als het slachtoffer omstreeks 00:45 uur uit [naam horecagelegenheid 1] komen. Om 00:50 uur loopt de groep mannen, inclusief de verdachte, vanaf de Pretorialaan richting de Hillelaan. Om 00:52 uur is het slachtoffer te zien op de Pretorialaan.
Het slachtoffer passeert om 00:59 uur de tabakswinkel T3, gevestigd aan de Hillelaan te Rotterdam. Om 01:00 uur passeert de verdachte deze tabakswinkel. De verbalisant ziet op de camerabeelden dat de persoon die hij herkent als de verdachte met zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn rechter jaszak pakt en binnen een paar seconden weer in zijn rechter jaszak terug stopt. Hierna stopt de persoon zijn linkerhand in zijn linker jaszak en zijn rechterhand in zijn rechter jaszak en maakt een beweging alsof hij het (vuur)wapen doorlaadt.
In de periode van 01:00 uur en 01:08 uur houdt een groep personen zich op in de omgeving tussen de Hillestraat en [naam horecagelegenheid 2] . Op de camerabeelden is niet goed te zien wat er in deze tijdspanne gebeurt. Om 01:08 uur rent de persoon die door de verbalisant werd herkend als de verdachte in de richting van deze groep personen en om 01:10 uur rent hij weer terug, komende vanuit de richting Hillestraat, gaande in de richting van de Brede Hilledijk.
De getuige [naam getuige] verklaart dat hij vlak na 01:00 uur op zijn balkon, aan de zijde van de Hillelaan, stond en zag dat er een groep jongens aan kwam lopen uit de richting van de Rijnhaven. Deze groep jongens had ruzie met elkaar. Op een gegeven moment sloot er een korte jongen aan bij de groep, hij was kleiner dan de rest. Hij droeg een zwarte jas en een zwarte pet. Deze jongen schoot en rende terug in de richting van de Rijnhaven.
Een anonieme getuige verklaart dat hij diezelfde nacht twee schoten hoorde en vervolgens een jongen zag lopen met een vuurwapen in zijn rechterhand. Hij kon de persoon als volgt omschrijven: licht getint, zwarte pet, zwarte jas, korte spijkerbroek en donkere schoenen.
De verdachte verklaart in zijn verhoor bij de politie dat hij die nacht een zwarte jas droeg, een korte grijze broek, zwarte schoenen en een petje op zijn hoofd. Voorts is uit het politiesysteem gebleken dat de verdachte ongeveer 1.60 meter lang is.
Verschillende personen hebben (anoniem) aan de verbalisanten verklaard dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ de persoon zou zijn geweest die heeft geschoten. Van de verdachte is bij de politie bekend dat hij de bijnaam [bijnaam verdachte] heeft. Tevens bevindt zich in het dossier een Whatsappgesprek tussen [bijnaam verdachte] en [naam persoon] , waarbij [bijnaam verdachte] aangeeft dat hij op 9 oktober zitting heeft en dat hij op dat moment in Hoogvliet zat. De verdachte heeft op 9 oktober 2020 een pro formazitting gehad en bevond zich in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet. Dat [bijnaam verdachte] de persoon is geweest die heeft geschoten, vindt verdere ondersteuning in het onderzoek naar tapgesprekken. Op 13 juni 2020 omstreeks 18:13 uur wordt er door een persoon een slaapplaats voor een vriend gezocht waarvan wordt gezegd dat die de dag daarvoor iemand heeft neergeschoten. Vervolgens wordt er door deze persoon om [bijnaam verdachte] geroepen, waarna [bijnaam verdachte] aan de telefoon komt.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 2 juli 2020 heeft verklaard dat hij wel ter plaatse was en na het horen van een knal is weggerend. Bij zijn verhoor bij de politie op 5 oktober 2020 heeft hij verklaard dat het ‘wel kan’ dat hij de persoon op camerabeelden is, dat hij niet kan herinneren wat hij deed toen hij een beweging maakte met zijn handen in zijn jaszakken en dat hij (na het zien van camerabeelden waarop een persoon langsrent) zijn bankpasje ging halen dat was gevallen op het hoekje voor het café. Tijdens de pro forma zitting op 9 oktober 2020 heeft hij verklaard dat hij niets te maken had met het schietincident, maar dat hij er wel was. Tijdens de pro forma zitting op 6 januari 2021 verklaarde hij dat hij ‘met zijn rug die kant op’ stond. Eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft de verdachte ontkend dat hij de persoon op de beelden is. Hij was wel op enkele honderden meters afstand in de buurt, maar heeft geen knal gehoord en had niets hiermee te maken.
Het verweer van de verdediging dat de herkenningen van de wijkagenten onvoldoende objectief en betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt, wordt door de rechtbank verworpen. Beide verbalisanten hebben in de afgelopen jaren meerdere malen contact gehad met de verdachte en hebben in hun proces-verbaal duidelijk omschreven waaraan zij de verdachte herkennen. Tevens vindt de herkenning van de verdachte steun in de overige bewijsmiddelen, zoals de kleding en de lengte van de verdachte. Het voorgaande wordt nog ondersteund door de oorspronkelijke verklaringen van de verdachte, waaruit de rechtbank concludeert dat hij toen bevestigde dat hij de persoon op de beelden is. De geheel tegenovergestelde verklaring van de verdachte ter zitting acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden. Op grond van de bevindingen van de verbalisant betreffende het uitkijken van de camerabeelden en de getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Uit de verklaring en het letsel van het slachtoffer, de getuigenverklaringen en de tapgesprekken omtrent ‘ [bijnaam verdachte] ’ stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook daadwerkelijk met dit vuurwapen heeft geschoten.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte op 13 juni 2020 te Rotterdam een vuurwapen voorhanden heeft gehad en hiermee gericht op het slachtoffer heeft geschoten. Door aldus te handelen, heeft de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat het slachtoffer en de verdachte om 00:45 uur vanuit [naam horecagelegenheid 1] vertrekken in de richting van [naam horecagelegenheid 2] . De verdachte laadt om 01:00 uur het vuurwapen en omstreeks 01:08 uur heeft de verdachte op het slachtoffer geschoten. Het wapen is niet eerder op camerabeelden te zien. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij het wapen pas in [naam horecagelegenheid 1] voor het eerst heeft gezien, maar dat de verdachte er toen niets mee deed. Hij zou ook niet hebben geweten waarom de verdachte op hem heeft geschoten. Uit het dossier kan verder niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte reeds op een eerder moment de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om op het slachtoffer te schieten.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.