ECLI:NL:RBROT:2021:351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
C/10/576876 / FA RK 19-5530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en wijziging van kinderalimentatie in internationale context

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind en de omgangsregeling. De vrouw is met de minderjarige zonder toestemming van de man naar Portugal vertrokken. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling, maar heeft zich bevoegd verklaard voor de wijziging van de kinderalimentatie. De rechtbank oordeelde dat de man, die in Nederland woont, op 27 juni 2019 een verzoek heeft ingediend, terwijl de vrouw op dat moment nog in Nederland woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en het kind inmiddels hun gewone verblijfplaats in Portugal hebben, waardoor Portugees recht van toepassing is op de alimentatie. De rechtbank heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige gewijzigd van € 200,- naar € 25,- per maand, met terugwerkende kracht tot de datum van het verzoekschrift. De rechtbank heeft ook bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/576876 / FA RK 19-5530
Beschikking van 19 januari 2021 betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, alsmede het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift, ingekomen op 27 juni 2019 respectievelijk 25 juli 2019;
  • het F9 formulier met bijlagen van de man van 5 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de man in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven op de rechtsmacht en het toepasselijke recht. De man heeft daarom een brief gestuurd op 4 november 2020.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige [naam minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] , [geboorteland minderjarige] .
2.2.
De man heeft [voornaam minderjarige] erkend.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019 is de navolgende regeling in het kader van de uitoefening van het omgangsrecht vastgesteld:
[voornaam minderjarige] verblijft driemaal in de vier weken van zaterdag 09.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man, waartoe de vrouw [voornaam minderjarige] naar station Den Haag Centraal zal brengen en de man [voornaam minderjarige] zal terugbrengen naar station Rotterdam Centraal. Tevens is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 december 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] zal uitkeren € 200,- per maand. Daarbij is het de man toegestaan de tot 22 februari 2019 verschuldigde termijnen, een totaal van € 600,-, met ingang van 1 maart 2019 af te betalen met € 50,- per maand.
2.4.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
Partijen en [voornaam minderjarige] hebben de Portugese nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
De man verzoekt te bepalen dat:
  • het gezag over [voornaam minderjarige] alleen aan hem toekomt;
  • de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij hem is;
  • de omgangsregeling tussen hem en [voornaam minderjarige] zal worden aangevuld met een regeling voor de vakanties en feestdagen;
  • de bij beschikking van 22 maart 2019 bepaalde kinderbijdrage wordt gewijzigd en met ingang van 1 december 2018 wordt bepaald op € 25,- per maand.
3.2.
Rechtsmacht gezag, hoofdverblijfplaats en contactregeling
3.2.1.
Op grond van artikel 8, lid 1 Brussel II bis – verordening (EG) nr. 2201/2003 van de raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000) – zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
3.2.2.
Op het tijdstip dat de zaak bij de rechtbank Rotterdam aanhangig werd gemaakt, 27 juni 2019, had [voornaam minderjarige] , zijn gewone verblijfplaats te Rotterdam en dus op het grondgebied van Nederland.
Tot de ouderlijke verantwoordelijkheid behoort het gezag, de hoofdverblijfplaats en de contactregeling.
3.2.3.
Op grond van artikel 8, lid 2 Brussel II bis geldt het bepaalde in lid 1 onder voorbehoud van de artikelen 9, 10 en 12 lid 3
3.2.4.
Artikel 9 Brussel II bis is niet van toepassing in de onderhavige zaak omdat [voornaam minderjarige] niet legaal (de man was het niet eens met de verhuizing) naar Portugal is verhuisd en bovendien ziet het verzoek niet op een wijziging van een eerdere uitspraak door een Nederlandse rechter.
3.2.5.
Op grond van artikel 10 Brussel II bis blijven, in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het kind, de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren naar zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd, totdat
  • het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft gekregen en:
  • het kind gedurende ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het lichaam met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en
  • aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
  • er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft verkregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind (…).
3.2.6.
Gelet op de onweersproken stelling van de man is komen vast te staan dat de vrouw [voornaam minderjarige] ongeoorloofd heeft overgebracht van Nederland naar Portugal en overigens dat [voornaam minderjarige] niet is teruggekeerd vanuit Portugal naar Nederland.
Dit geeft de Nederlandse rechter rechtsmacht totdat aan de overige voorwaarden van artikel 10 is voldaan. Aan die overige voorwaarden is voldaan.
[voornaam minderjarige] heeft in een andere lidstaat, Portugal zijn gewone verblijfplaats gekregen. [voornaam minderjarige] , een kind van twee ouders met de Portugese nationaliteit, woont in Portugal. Dat is vanaf 4 juli 2019, de eerste datum van de mondelinge behandeling van de zaak, een jaar en drie maanden.
De man, de persoon met gezagsrecht, had op 25 juli 2019 kennis (zo blijkt uit zijn aanvullend verzoek, akte vermeerdering eis) van het verblijf van [voornaam minderjarige] in Portugal. Dat is meer dan een jaar geleden. Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen over de gewone verblijfplaats, komt de rechtbank tot het oordeel dat [voornaam minderjarige] in zijn nieuwe omgeving te Portugal geworteld is.
Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bevestigd dat er – omdat hij deze procedure kansrijker achtte – bij de bevoegde autoriteiten van Portugal geen verzoek tot terugkeer is ingediend binnen een jaar nadat hij kennis heeft gekregen (of had moeten krijgen) van de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] te Portugal.
3.2.7.
Op grond van artikel 8 gelezen in samenhang met artikel 10 Brussel II bis is de Nederlandse rechter dus niet langer bevoegd.
3.2.8.
Op grond van artikel 12 lid 3 Brussel II bis, zijn de gerechten van een lidstaat bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, indien
  • een kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind onderdaan is van die lidstaat
  • en hun bevoegdheid op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan op enige andere ondubbelzinnige wijze is aanvaard door alle partijen bij de procedure en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
3.2.9.
In deze procedure is de ouderlijke verantwoordelijkheid voor [voornaam minderjarige] in geschil.
De man, die een van de personen is die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is op 27 juni 2019, het tijdstip waarop deze zaak bij de rechtbank Rotterdam aanhangig is gemaakt, niet uitdrukkelijk dan wel op enige ander ondubbelzinnige wijze aanvaard door de vrouw en dus niet door alle partijen bij deze procedure.
3.2.10.
Artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 12, Brussel II bis biedt de Nederlandse rechter evenmin rechtsmacht.
3.2.11.
Alles overziend is de Nederlandse rechter onbevoegd kennis is nemen van deze verzoeken van de man.
3.3.
Rechtsmacht alimentatie
3.3.1.
Op grond van artikel 8 Alimentatieverordening – Verordening EG nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen – is bij wijzigingsverzoeken bevoegd de lidstaat van die van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde.
Artikel 9 Alimentatieverordening bepaalt dat een zaak aanhangig is op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen.
De Alimentatieverordening heeft een universeel toepassingsgebied. Het is dus niet vereist dat verweerder woonplaats heeft in een lidstaat.
3.3.2.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de man is ingediend op 27 juni 2019, onder gelijktijdige toezending van het verzoek aan de vrouw, de wettelijke vertegenwoordiger van [voornaam minderjarige] . Op het moment van indiening van het verzoek was de vrouw, zijnde de onderhoudsgerechtigde, woonachtig in Nederland.
Op grond hiervan verklaart de rechtbank zich bevoegd.
3.4.
Toepasselijke recht alimentatie
3.4.1.
Op grond van artikel 3 van het Haags Alimentatieprotocol – Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – worden, tenzij dit Protocol anders bepaalt, onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. In geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde, is het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering intreedt.
3.4.2.
De vrouw en [voornaam minderjarige] hebben inmiddels hun gewone verblijfplaats in Portugal. Portugees recht is dus van toepassing.
3.5.
Inhoudelijke beoordeling alimentatie
3.5.1.
Op grond van artikel 2012 van het Portugees Burgerlijk Wetboek kan een bijdrage gewijzigd worden door de rechtbank of bij overeenkomst, indien de omstandigheden die maatgevend waren voor de vaststelling van de bijdrage gewijzigd.
3.5.2.
Al door de feitelijke verplaatsing van [voornaam minderjarige] van Nederland naar Portugal zijn de omstandigheden die maatgevend waren voor de vaststelling van de bijdrage, gewijzigd.
3.5.3.
Naar Portugees recht houdt alimentatie in alle middelen die iemand nodig heeft om te leven, te wonen en om zich te kleden. Onder alimentatie vallen ook de kosten van opleiding en opvoeding, zolang de onderhoudsgerechtigde minderjarig is (art. 2003 tot en met 2013 Portugees Burgerlijk Wetboek).
Bij de vaststelling en wijziging van alimentatie wordt er rekening gehouden met de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de financiële middelen (zijnde het inkomen) van de onderhoudsplichtige. Hierbij is het van belang dat de onderhoudsplichtige nog in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien (artikel 2004 Portugees Burgerlijk Wetboek). Wanneer de alimentatie wordt bepaald door de rechtbank, beoordeelt de rechter de omstandigheden van het individuele geval.
De bijdrage wordt in beginsel maandelijks betaald, maar afwijking bij overeenstemming of op grond van bijzondere omstandigheden is mogelijk (artikel 2005 Portugees Burgerlijk Wetboek.
De ingangsdatum van de betaling van de alimentatie wordt door de rechtbank vastgesteld (indiening verzoek) of in een overeenkomst vastgelegd (artikel 2005 Portugees Burgerlijk Wetboek).
De onderhoudsverplichting eindigt (artikel 2013 Portugees Burgerlijk Wetboek):
  • door de dood van de onderhoudsgerechtigde of –plichtige;
  • indien de onderhoudsplichtige financieel niet meer in staat is een bijdrage te leveren dan wel indien de onderhoudsgerechtigde geen behoefte meer heeft aan een bijdrage;
  • bij wangedrag van de onderhoudsgerechtigde.
3.5.4.
Het zonder instemming van de man feitelijk verplaatsen van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] van Nederland naar Portugal en overigens het zich onbereikbaar houden voor de man, is een dermate ernstige gedraging van de vrouw, dat sprake is van wangedrag. Dit biedt grond voor het beëindigen van de onderhoudsverplichting.
Omdat het verzoek van de man zich niet verder strekt dan het bepalen van een bijdrage van € 25,- per maand, zal de rechtbank de bijdrage daarop vaststellen.
Zoals hiervoor vermeld, wordt de ingangsdatum van de betaling van de alimentatie door de rechtbank vastgesteld. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage op de datum van het verzoekschrift, 27 juni 2019.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de contactregeling;
4.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] , [geboorteland minderjarige] , met ingang van 27 juni 2019 wordt bepaald op € 25,- per maand;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Lavieren op 19 januari 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.