In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht over de weigering van gemeentelijke schulddienstverlening. Eiseres had op 17 augustus 2018 een verzoek om schulddienstverlening ingediend, maar haar aanvraag werd op 28 augustus 2019 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond bij besluit van 10 februari 2020. Eiseres stelde dat zij niet in gebreke was gebleven en dat de eisen die aan haar werden gesteld onredelijk waren. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiseres haar medewerkingsplicht had geschonden door niet te voldoen aan de adviezen van de betrokken instanties. De rechtbank benadrukte dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de invulling van schuldhulpverlening en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college redelijk heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eisen die aan eiseres waren gesteld niet onredelijk waren en dat zij beter had kunnen meewerken aan de voorgestelde oplossingen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.