ECLI:NL:RBROT:2021:3491

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/1521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering gemeentelijke schulddienstverlening en medewerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht over de weigering van gemeentelijke schulddienstverlening. Eiseres had op 17 augustus 2018 een verzoek om schulddienstverlening ingediend, maar haar aanvraag werd op 28 augustus 2019 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond bij besluit van 10 februari 2020. Eiseres stelde dat zij niet in gebreke was gebleven en dat de eisen die aan haar werden gesteld onredelijk waren. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiseres haar medewerkingsplicht had geschonden door niet te voldoen aan de adviezen van de betrokken instanties. De rechtbank benadrukte dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de invulling van schuldhulpverlening en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college redelijk heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de eisen die aan eiseres waren gesteld niet onredelijk waren en dat zij beter had kunnen meewerken aan de voorgestelde oplossingen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua,
en

het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, verweerder,

gemachtigde: S.M.P. Geers .

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om gemeentelijke schulddienstverlening afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 17 augustus 2018 een verzoek om schulddienstverlening gedaan bij verweerder, waarin zij vraagt om een breed moratorium.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar medewerkingsplicht heeft geschonden door de adviezen die zijn uitgebracht door Zuidweg & Partners en PLANgroep niet op te volgen. Het mocht van eiseres worden verwacht dat zij haar medewerking zou verlenen aan de uitvoering van de geschetste oplossingen om tot een schuldregeling te komen. Tevens is er geen sprake van een vaststaande schuldenlast omdat eiseres een of meer vorderingen heeft betwist en er een procedure aanhangig is tegen een afwijzing van haar aanvraag voor een Bbz-uitkering.
3. Eiseres voert in beroep aan dat van een schending van haar medewerkingsverplichting geen sprake is omdat niet van haar kan worden gevergd haar onderneming te beëindigen en in loondienst te gaan. Eiseres bestrijdt dat zij niet actief zou hebben gezocht naar andere woonruimte en voert aan dat woningen in Barendrecht die voor haar betaalbaar zijn, niet dan wel schaars aanwezig zijn. De trajecten die Zuidweg & Partners en PLANgroep hebben voorgesteld, zijn strenger dan de eisen die de wetgever stelt aan de toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. Dit blijkt temeer uit de bijzonder lange doorlooptijd van meer dan een jaar met betrekking tot de aanvraag. Verder voert eiseres aan dat het standpunt van verweerder dat zelfstandigen zonder levensvatbaar bedrijf niet zouden kunnen worden toegelaten tot de schuldhulpverlening juridische grondslag mist en dat verweerder met het oog op het zorgvuldigheidsbeginsel had moeten onderzoeken of de betwiste schulden ondanks de betwisting regelbaar zijn.
4.1.
In artikel 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) wordt onder schuldhulpverlening verstaan “het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.”
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wgs is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
4.2.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels toelating tot schuldhulpverlening 2012-2013 (Beleidsregels) is verzoeker verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject.
De medewerking bestaat onder andere uit:
d. het vergroten van de afloscapaciteit door het vergroten van het inkomen, het beperken van uitgaven, en het verkopen van bezittingen;
In artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels is bepaald dat indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, leden 1 tot en met 3, het college besluit om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen.
5.1.
Uit de opzet van de Wgs volgt dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de invulling van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Dit houdt in dat de rechter de bestreden besluitvorming terughoudend moet toetsen. De rechtbank dient zich in deze te beperken tot de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Uit de stukken en standpunten over en weer blijkt dat verweerder meermaals heeft geprobeerd eiseres te (laten) begeleiden met daarbij als uitgangspunt dat eiseres zich een aantal jaren moet inzetten zoveel mogelijk schulden af te lossen. Daarbij heeft verweerder, anders dan eiseres betoogt, in redelijkheid kunnen stellen dat schuldhulpverlening niet mogelijk is als het bedrijf van eiseres waaruit zij inkomen verwerft niet levensvatbaar is. Ter zitting legde eiseres uit dat zij drie ondernemingsactiviteiten had, waarvan er een inkomsten oplevert die zij nu nodig heeft. Dit is verder niet onderbouwd en evenmin blijkt hieruit dat eiseres hiermee haar mogelijkheden om inkomsten te verwerven ten volle benut. Ter zitting heeft eiseres herhaald dat werken in loondienst voor haar niet zinvol is nu loonbeslag dreigt. Zoals verweerder eerder heeft toegelicht, dient eiseres zich evenwel in te spannen zoveel mogelijk inkomsten te verwerven om haar schulden af te lossen. Dit geldt ook indien zij daardoor (tijdelijk) minder leefgeld zou overhouden door een eventueel loonbeslag. Dat eiseres niet kan overleven gedurende de periode dat zij haar bedrijf zal hebben beëindigd maar nog geen inkomen uit loondienst heeft, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, is niet zonder meer waar nu verweerder in die (tijdelijke) situatie, die dan ontstaat door de aanpak die hij voorstaat, wellicht een rol kan spelen. Eiseres heeft bovendien in het geheel niet onderbouwd dat zij actief heeft gezocht naar een baan in loondienst.
5.3.
De verklaring van eiseres ter zitting dat zij de inschrijving voor een goedkopere woning is vergeten te verlengen, strookt niet met eerdere verklaringen hierover en zou eiseres afgezien daarvan toch kunnen worden tegengeworpen.
De lange looptijd van de behandeling van de aanvraag van eiseres komt mede door de verschillende onderzoeken die zijn verricht om alle mogelijkheden voor een succesvolle schuldregeling te onderzoeken. Dit acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Dat eiseres de in de adviezen opgenomen mogelijkheden niet haalbaar acht, maakt dit niet anders.
De weigeringsgrond van verweerder dat de schuldenlast niet vaststaat, acht de rechtbank niet onredelijk nu dit noodzakelijk is om een schuldregeling met de schuldeisers overeen te kunnen komen.
5.4
De rechtbank begrijpt goed dat eiseres zich in een moeilijke situatie bevindt en dat een oplossing voor haar financiële problemen niet eenvoudig is. Desondanks heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen onredelijke eisen gesteld en had eiseres hieraan beter kunnen meewerken dan zij heeft gedaan. Dat eiseres het zelf liever anders aanpakte, doet daaraan, gezien haar hulpbehoevende situatie, niet af.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat zij inmiddels beschikt over een rapport van het ombudsteam en dat zij mogelijk recht heeft op een uitkering in het kader van de toeslagenaffaire. Verweerder heeft aangegeven dat eiseres met nieuwe informatie een nieuwe aanvraag kan indienen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.