ECLI:NL:RBROT:2021:3486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
609261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en misbruik van bevoegdheid in een burenconflict

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is er een geschil ontstaan tussen twee buren, [persoon A] en [persoon B], over de naleving van een eerder verstekvonnis. [persoon A] had in 2018 een woning gekocht, waarvan de tuin grenst aan een pad dat eigendom is van [persoon B]. In een eerder vonnis van 16 januari 2019 werd [persoon B] veroordeeld om hinder van overhangende takken en struiken te voorkomen, met een dwangsom van € 100 per overtreding. [persoon B] heeft vervolgens dwangsommen opgeëist van [persoon A] voor de periode van 1 juni 2019 tot 27 januari 2020, omdat hij stelde dat [persoon A] niet aan de veroordeling had voldaan. [persoon A] betwistte dit en voerde aan dat er geen hinder was en dat de dwangsommen misbruik van bevoegdheid vormden.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van [persoon A] in conventie werd afgewezen, omdat de rechtsverhouding tussen partijen al was vastgesteld in het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat [persoon A] wel degelijk dwangsommen had verbeurd, maar dat het blijven opeisen van deze dwangsommen na 60 dagen misbruik van bevoegdheid opleverde. Uiteindelijk werd vastgesteld dat [persoon A] € 6.000 aan dwangsommen had verbeurd, maar dat de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J. van Boven op 12 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 609261 / HA ZA 20-1171
uitspraak: 12 mei 2021
vonnis
in de zaak van:
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Hennink,
tegen
[persoon B], onder andere h.o.d.n. [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.H.F. Beiboer.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 1 december 2020, met bijlagen;
de conclusie van antwoord, met bijlagen;
de nadere producties 32 tot en met 34 van [persoon B] ;
de nadere productie 18 van [persoon A] , en
de conclusie van antwoord in reconventie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. [persoon B] heeft daaraan voorafgaand schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van de nadere productie 18 en de conclusie van antwoord in reconventie door [persoon A] . Gelet op hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, is (ook) ten aanzien van deze stukken voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. De stukken worden daarom in behandeling genomen.
De datum voor de uitspraak van het vonnis is (bij vervroeging) bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
[persoon A] heeft op 12 november 2018 de benedenwoning met tuin aan de [adres 1] in Rotterdam gekocht
.
2.2
De tuin grenst - net als de tuin van de buren van [persoon A] - aan een pad (hierna: “het pad”) waarvan [persoon B] eigenaar is.
2.3
[persoon B] is ook eigenaar van het erf met opstallen, waarop een bedrijfsgebouw is ingericht als timmermanswerkplaats aan de [adres 2] te Rotterdam. Het erf heeft een in- en uitrit vanaf de openbare weg de [straatnaam 1] en vanaf de [straatnaam 2] . De in- en uitrit aan de [straatnaam 2] kan alleen worden bereikt over het pad.
2.4
[persoon A] heeft de erfdienstbaarheid van het recht van uitpad/overpad om vanuit zijn achtertuin te komen en te gaan van en naar de [straatnaam 2] .
2.5
Op 19 november 2018 is aan [persoon A] namens [persoon B] een dagvaarding betekend.
2.6
Op 16 januari 2019 is naar aanleiding van die dagvaarding een verstekvonnis gewezen. Daarin is - voor zover in deze procedure relevant - het volgende beslist:
‘De rechtbank,
(…)
Beveelt gedaagde dat hij of zijn huisgenoten het erf van eiser niet zullen (doen) belemmeren en op zijn erf geen zaken zullen (doen) stallen, noch anderszins hinder, in welke vorm dan ook, te zullen veroorzaken zulks op straffe van een aan eiser te betalen dwangsom van € 100,00 per overtreding en voor iedere dag dat niet door hem aan deze veroordeling wordt voldaan, een deel van een dag daaronder begrepen;
Gebiedt gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dat hij de op zijn erf bevindende bomen en struiken zodanig snoeit en gesnoeid houdt, dat er geen sprake is van overhangende takken op of boven het erf van eiser, zulks op straffe van een aan eiser te betalen dwangsom van € 100,00 per overtreding en voor iedere dag dat niet door hem of haar aan deze veroordeling wordt voldaan, een deel van een dag daaronder begrepen;
(…)’
2.7
Het verstekvonnis is op 13 februari 2019 aan [persoon A] betekend.
2.8
In het proces-verbaal van constatering van 24 juni 2019 van de deurwaarder staat onder andere dat de deurwaarder heeft geconstateerd dat aan de rechterzijde vanaf de straatkant van de uitrit de begroeiing uitsteekt boven het erf van de verzoeker, te weten een uitstekende struik en overhangende boomtakken.
2.9
Bij exploten van betekening en bevel opeising verbeurde dwangsommen van 30 juli 2019, 18 september 2019 en 31 januari 2020 heeft [persoon B] een totaalbedrag van € 24.100,00 aan verbeurde dwangsommen van [persoon A] opgeëist onder vermelding van ‘verbeurde dwangsommen inzake bomen/takken/struiken’ over de periodes:
I. 1 juni 2019 t/m 31 augustus 2019 (92 dagen x € 100,00) € 9.200,00
II. 1 september 2019 t/m 31 december 2019 (122 dagen x € 100,00) € 12.200,00
III. 1 januari 2020 t/m 27 januari 2020 (27 dagen x € 100,00) € 2.700,00

3..Het geschil in conventie

3.1
[persoon A] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht, dat [persoon A] niet in strijd met het vonnis d.d. 16 januari 2019 heeft gehandeld en niet in strijd met het vonnis zal handelen, indien geen sprake is van overhangende takken die [persoon B] enigszins in zijn bedrijfsvoering belemmeren, en dat dit in ieder geval het geval is, wanneer deze tak korter is dan 50 cm en een omvang heeft van minder dan 2 cm en/of boven de 4 meter hoogte hangt, althans conform een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen omschrijving;
[persoon B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
[persoon A] legt aan zijn vordering ten grondslag dat een veroordeling niet verder strekt dan het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het door [persoon B] beoogde doel is dat hij geen hinder ondervindt. Dat doel wordt ook - nog steeds - bereikt met de gevorderde nadere precisering van de veroordeling.
3.3
[persoon B] concludeert tot afwijzing. Hij voert aan dat [persoon A] het verstekvonnis niet heeft nageleefd doordat er in de periodes I, II en II sprake was van (een) overhangende tak(ken) en struik(en).

4..Het geschil in reconventie

4.1
[persoon B] vordert in reconventie bij vonnis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen welk bedrag aan dwangsommen [persoon A] heeft verbeurd in de periode van 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020 wegens niet nakoming van het vonnis van 16 januari 2019, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten waaronder begrepen nakosten en rente zoals gevorderd.
4.2
[persoon B] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [persoon A] het verstekvonnis niet heeft nageleefd.
4.3
[persoon A] betwist dat hij enig bedrag aan dwangsommen aan [persoon B] verschuldigd is. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst hij naar zijn stellingen in conventie en doet hij een beroep op misbruik van bevoegdheid.

5..De beoordeling

geschil
5.1
Partijen twisten - kort gezegd - over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd naar aanleiding van het verstekvonnis van 16 januari 2019.
juridisch kader
5.2
In een executiegeschil als het onderhavige heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. [1]
in conventie
5.3
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie dient te worden afgewezen. De rechtsverhouding tussen partijen ten aanzien van de vorderingen van [persoon B] in de dagvaarding van 19 november 2018 is in het verstekvonnis vastgesteld. Een beperking van die veroordeling in de vorm van de door [persoon A] gevraagde verklaring voor recht past niet binnen het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
5.4
[persoon A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
in reconventie
5.5
De vordering van [persoon B] is onder het petitum weliswaar niet gespecificeerd tot een bepaald bedrag, maar uit zijn processtuk blijkt duidelijk welk totaalbedrag aan dwangsommen [persoon B] van [persoon A] heeft opgeëist. Het is evident dat [persoon B] vastgesteld wil krijgen of hij dat (voor het geheel of een bepaald deel) terecht heeft gedaan.
5.6
De hoofdveroordeling houdt in dat [persoon A] ‘iets moet doen’, zodat de bewijslast dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan op hem rust. Bij de uitspraak is immers beslist dat dit (nog) niet is gebeurd, zodat moet worden aangenomen dat de gestelde toestand zo is gebleven voor zover het tegendeel niet is komen vast te staan. [persoon A] stelt dat hij heeft voldaan aan (het doel van) het gebod in het verstekvonnis. Hij brengt ter onderbouwing van die stelling foto’s in het geding.
5.7
[persoon B] betwist de naleving van het gebod door [persoon A] . Ter onderbouwing van die stelling heeft [persoon B] foto’s en een proces-verbaal van 24 juni 2019 van de deurwaarder in het geding gebracht.
5.8
Uit de foto’s in combinatie met het proces-verbaal van de deurwaarder kan niet worden opgemaakt dat [persoon A] op enig moment gedurende de periode I, II en III volledig aan het gebod zoals opgenomen in het verstekvonnis heeft voldaan. Uit alle foto’s blijkt dat er in die periodes sprake was van een overhangende struik en/of een overhangende tak. [persoon A] betwist ten aanzien van de struik weliswaar dat die van hem is, maar uit de foto’s blijkt voldoende duidelijk dat de struik op het pad ter hoogte van het tuinhek van [persoon A] groeide en afkomstig was uit de tuin van [persoon A] .
5.9
[persoon A] stelt dat de aanwezige begroeiing van zo’n beperkte omvang is dat die niet afdoet aan het feit dat het door [persoon B] in de verstekprocedure beoogde doel van - kort gezegd - onbelemmerde doorgang / geen hinder - is bereikt. [persoon A] voert aan dat de veroordeling niet verder strekt dan het daarmee beoogde doel van het voorkomen van hinder door overhangende beplanting, zodat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Uit de dagvaarding van 19 november 2018 en het verstekvonnis van 16 januari 2019 blijkt niet anders dan dat de veroordeling ziet op het snoeien en gesnoeid houden van bomen en struiken zodanig dat geen sprake is van overhangende takken. Er is geen sprake van een algemeen gebod dat nadere uitleg behoeft. Er is evenmin een uitzondering gemaakt voor overhangende takken of struiken die geen hinder of overlast veroorzaken. Het is evident dat de veroordeling is bedoeld om het volledige eigendomsrecht [2] van [persoon B] veilig te stellen. Zoals eerder al is aangestipt, is er in deze procedure geen plaats om de in de beslissing van de bodemrechter gegeven beoordeling van de rechtsverhouding van partijen (nog eens, zelfstandig) te toetsen. Als uitgangspunt geldt wat de rechter die de te executeren beslissing gaf, over die rechtsverhouding én over de daaraan te verbinden consequenties - inclusief sancties - heeft beslist. Dat zou alleen anders kunnen zijn als [persoon A] had gesteld dat het vonnis op een kennelijke misslag berust. Dat heeft [persoon A] niet gedaan. Overigens valt ook niet in te zien dat daarvan sprake is. Dat betekent dat de door [persoon A] aangevoerde omstandigheden ten aanzien van de rechtsverhouding tussen partijen (pad wordt door [persoon B] niet of nauwelijks gebruikt, andere bewoners worden niet gehinderd in recht overpad, geen hinder door afvallende vruchten, geen belemmering van het zicht van de beveiligingscamera) in dit verband geen rol kunnen spelen.
5.1
[persoon A] doet ten slotte een beroep op misbruik van bevoegdheid. [3] Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan de ander te schaden, met een ander doel dan waarvoor zij wordt gegeven, of indien men in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Bij de beoordeling van dit beroep dient de executierechter grote terughoudendheid te betrachten. [4]
5.11
Naar het oordeel van de rechtbank is er (ook) sprake van misbruik van bevoegdheid als diegene die de veroordeling zelf zonder noemenswaardige bezwaren kan (doen) bewerkstelligen de dwangsom zo lang laat oplopen dat kennelijk het doel van de schuldeiser is om de dwangsommen te innen en niet om te bereiken wat de veroordeling hem zou geven.
5.12
Voor het geval een nabuur ( [persoon A] ) wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning nalaat om het overhangende te verwijderen, geeft de wet aan de eigenaar van het laatstgenoemde erf ( [persoon B] ) de bevoegdheid om het overhangende eigenhandig weg te snijden. [5] Uit de foto’s die in het geding zijn gebracht blijkt dat het overhangende in dit geval beperkt is tot een enkele tak en/of een enkele struik. Uit foto’s blijkt dat de struik op 6 augustus 2020 door de partner van [persoon A] is verwijderd. De tak die nu nog overhangt bevindt zich op een zodanige hoogte dat die met een huis-tuin- en keukentrap te bereiken en dus te snoeien is. [persoon B] is niet verplicht om de tak zelf te verwijderen, maar het onder deze omstandigheden blijven opeisen van dwangsommen levert naar het oordeel van de rechtbank na een periode van 60 dagen misbruik van bevoegdheid op. Dat betekent dat [persoon A] in de periode van 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020 wegens niet nakoming van het vonnis van 16 januari 2019 een bedrag van € 6.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5.13
Gelet op deze uitkomst, waarbij beide partijen deels in het gelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechter
:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [persoon B] vastgesteld op € 304,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris voor de gemachtigde, en
indien [persoon A] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 163,- aan salaris, en een bedrag van € 85,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis wat deze kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
bepaalt dat [persoon A] € 6.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd in de periode van 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020;
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
2209

Voetnoten

1.HR 15-11-2002, NJ 2004, 410
2.Op grond van artikel 5:1 en 5:21 BW
3.Artikel 3:13 BW
4.HR 22-4-1983, NJ 1984, 145
5.Artikel 5:44 lid 1 BW