ECLI:NL:RBROT:2021:3477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
10/324973-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en vuurwapenbezit met veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld en vuurwapenbezit. De verdachte, die op 24 december 2020 zijn broer en zus in hun gezamenlijke woning zou hebben mishandeld, werd ook verweten dat hij twee vuurwapens en munitie voorhanden had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar waren en dat de verdachte de feiten had bekend. De rechtbank achtte de mishandelingen en het voorhanden hebben van vuurwapens bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en verplicht reclasseringstoezicht. De rechtbank motiveerde de straf door de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich onveilig voelden in hun eigen huis. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen, maar het risico op herhaling werd als hoog ingeschat. De rechtbank besloot dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moesten zijn, gezien de ernst van de situatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/324973-20
Datum uitspraak: 1 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij op 24 december 2020 in hun gezamenlijke woning zijn broer en zus heeft mishandeld. Daarbij zou de verdachte hen hebben geslagen, gestompt en met een riem hebben geslagen en zou hij zijn zus in de rug hebben getrapt. Voorts wordt de verdachte verweten dat hij op diezelfde datum twee vuurwapens en een hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het rapport van de reclassering d.d. 9 maart 2021;
  • oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] en met [naam slachtoffer 2] ;
  • dat voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste 26 weken;
- dat zal worden bevolen dat de op te leggen bijzondere voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.3.
feiten 1 en 2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers en de ten laste gelegde geweldshandelingen.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn zus [naam slachtoffer 1] alleen heeft geduwd, dat zij is gestruikeld over een tafeltje en heel lelijk is gevallen en dat er tussen hem en zijn broer wel iets is gebeurd als het geven van een klap, maar hij heeft ontkend dat hij zijn broer en zus heeft geslagen en zijn zus heeft geschopt op de manier zoals zij daarover hebben verklaard. De verdachte heeft verklaard dat zijn zus en zijn broer hun verklaringen daarover hebben aangezet en met elkaar hebben afgestemd om er zo voor te zorgen dat hij hen in de toekomst niet meer fysiek zou kunnen opzoeken.
In het verlengde van de verklaring van de verdachte is door de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat zich voor het geweld, anders dan passend bij de bij aangeefster geconstateerde blauwe plekken en die kunnen zijn veroorzaakt door het vastpakken en duwen, onvoldoende onderbouwing in het dossier bevindt en dat de verdachte van die handelingen partieel dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 is door de raadsvrouw verder aangevoerd dat de verdachte de aangever [naam slachtoffer 2] alleen een tik in het gezicht heeft gegeven. De overige tenlastegelegde geweldshandelingen zijn alleen gebaseerd op de verklaring van de aangever en in het dossier bevinden zich geen medische stukken die zijn verklaring onderbouwen, zodat ten aanzien van die handelingen partieel vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling
De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van de beide aangevers over de verweten mishandelingen komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen en geven een consistent beeld van de toedracht van de gebeurtenissen en van het geweld dat op de bewuste avond in de woning heeft plaatsgevonden. Beiden hebben verklaard dat zijzelf, maar ook de ander, meermalen door de verdachte op het hoofd zijn geslagen en dat de verdachte hen ook met een riem heeft geslagen. De aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door de verdachte is getrapt, hetgeen wordt bevestigd door de aangever [naam slachtoffer 2] .
Dat [naam slachtoffer 1] met een riem is geslagen vindt bovendien steun in foto’s van haar letsel, waarop striemen waarneembaar zijn die passen bij het slaan met een riem. In de medische informatie d.d. 30 maart 2021 heeft de arts bovendien geconstateerd dat het letsel van [naam slachtoffer 1] kan passen bij de door haar gegeven toelichting dat zij is geslagen met vuisten en een riem en dat zij is getrapt.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 24 december 2020 te Rotterdam
zijn zus [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer 1] meermalen
tegen het hoofd en de armen te slaan en te duwen en tegen de rug te trappen en met een riem op/tegen de rug en billen en kuiten te slaan.
2
hij op 24 december 2020 te Rotterdam
zijn broer [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer 2] meermalen op het gezicht te slaan en met een riem op de rug te slaan.
3
hij op 24 december 2020 te Rotterdam
wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
- een pistool, van het merk en type Bbm Minigap, kaliber 9 mm, en
- een pistool, van het merk en type Bbm 315 Auto, kaliber 6.35 mm, en
voor deze vuurwapens geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens
en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten één of meer kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
4
hij omstreeks 24 december 2020 te Rotterdam
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als
bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- een kogelpatroon NK 1971, kaliber 7.62 mm en
- twee kogelpatronen 10 91, kaliber 7.62 mm en
- drie kogelpatronen GFL, kaliber 9 mm knal en
- een kogelpatroon S&B, kaliber 9 mm PA Blanc en
- een kogelpatroon CBC 380, kaliber 9 mm en
- drie revolver kogelpatronen Fiocchi, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
mishandeling.
feit 2:
mishandeling.
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn broer en met name zijn zus op een zeer kwalijke en dominante manier mishandeld waardoor zij niet alleen fysiek letsel hebben opgelopen, maar zij zich ook vernederd en onveilig hebben gevoeld in hun eigen leefomgeving. Dit rekent de rechtbank de verdachte zeer aan, temeer daar hij, zoals hij ter zitting heeft erkend, zijn zus in het verleden al eerder geslagen. De verdachte heeft hiermee de grenzen van lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn eigen familie fors overschreden als gevolg waarvan zij nog geruime tijd klachten van de gebeurtenissen kunnen ondervinden. Uit hun aangiftes blijkt ook hoe bang zij zijn voor hun broer en hoe onveilig zij zich in zijn aanwezigheid voelen. Ter terechtzitting heeft de verdachte er geen blijk van gegeven daadwerkelijk het kwalijke van zijn handelen in te zien en dat baart de rechtbank zorgen.
Ook heeft de verdachte in diezelfde woning twee vuurwapens met bijbehorende munitie en een hoeveelheid losse patronen voorhanden gehad.
De verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt het gevaar met zich dat het daadwerkelijk wordt gebruikt.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 januari 2021 en 9 maart 2021.
Het rapport van 5 januari 2021 houdt het volgende in.
De verdachte beschikt zelf niet over woonruimte, maar verblijft voornamelijk in het huis van zijn moeder, waar ook zijn zus en broer verblijven.
De heer [naam verdachte] beschikt niet over een legaal inkomen en ontvangt door het ontbreken van een inschrijfadres geen uitkering. Onduidelijk is of de verdachte met zijn voornemen om een kappersopleiding te volgen is gestart. Vooralsnog lijkt de verdachte niet over een zinvolle dagbesteding te beschikken. De verdachte voelt sinds zijn vrijlating in 2016 van een eerder opgelegde gevangenisstraf mogelijk de verantwoordelijkheid om als oudste zoon voor het gezin te zorgen. Er is geen duidelijk beeld verkregen van het sociale netwerk van de verdachte. Hij zegt te blowen als hij thuis en vrij is, maar zegt niet te zijn verslaafd. Zijn familie maakt zich echter zorgen om zijn middelengebruik en zij verklaren dat hij zware middelen zou gebruiken, met onvoorspelbaarheid in zijn gedrag als gevolg.
Uit het eindevaluatieverslag van een eerder toezicht blijkt dat er toen al zorgen waren over het agressieve gedrag van de verdachte en er waren toen al diverse signalen dat er sprake was van (fors) huiselijk geweld. De indruk bestaat dat de verdachte zich in gesprekken sociaal wenselijk opstelt. Het feit dat er wapens bij de verdachte zijn aangetroffen vergroot de reeds bestaande angst bij zijn moeder, zus en broer en zij vrezen voor hun veiligheid.
Het risico op herhaling wordt ingeschat als hoog.
Het (aanvullende) rapport van 9 maart 2021 houdt het volgende in.
De verdachte lijkt over onvoldoende zelfinzicht te beschikken en lijkt de problemen in de relationele sfeer met zijn gezinsleden enorm te bagatelliseren. Wel is hem duidelijk geworden dat zijn gezinsleden geen contact met hem wensen en dat hij thuis niet meer welkom is. De verdachte zegt zich hier bij te zullen gaan neerleggen.
Door de ontkennende houding ten aanzien van de mishandelingen en
bedreigingen en zijn sociaal wenselijke antwoorden op de vragen aangaande de leefgebieden, is de reclassering niet in staat om verbanden te leggen tussen eventuele problemen en onderhavige verdenking.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact met een meldplicht, de verplichte medewerking van de verdachte aan intake of diagnostiek bij een GGz-instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en de verplichte medewerking van de verdachte aan de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, het verplicht verblijf van de verdachte in een instelling voor beschermd
wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met zijn moeder, zijn broer en zijn zus, de verplicht medewerking van de verdachte aan controle op het gebruik van middelen en de verplichting om zich te voorzien in een dagbesteding in de vorm van betaald werk of vrijwilligerswerk. Geadviseerd wordt om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.3.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat één van de aangetroffen vuurwapens niet naar behoren werkte en dat daarmee bij het bepalen van de op te leggen straf in matigende zin rekening dient te worden gehouden.
De rechtbank volgt de raadsvrouw daarin niet, nu uit schietproeven is gebleken dat een van de wapens weliswaar enkele malen heeft geweigerd, maar dat uiteindelijk één van proefschoten succesvol kon worden afgevuurd. Ook dat wapen was derhalve zowel bestemd als geschikt om projectielen door een loop af te schieten.
Gelet op de ernst van de feiten kan met een straf als de verdediging voor ogen staat niet worden volstaan.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod met zijn moeder op te leggen nu de verdachte niet wordt verweten dat hij zijn moeder heeft mishandeld.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van drie jaar verbinden om de verdachte er gedurende langere tijd toe te bewegen de hem opgelegde bijzondere voorwaarden na te leven en zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod, een meldplicht, een verplichte medewerking aan controle op het gebruik van drugs- en alcoholverbod, een ambulante behandelverplichting, de opname in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang indien de reclassering zulks nodig vindt en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar eis om aan de verdachte (ook) een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Nu de verdachte heeft verklaard dat hij respecteert dat de familie afstand van hem wenst te bewaren, ziet de rechtbank het belang dat de familie van de verdachte heeft om geen contact met de verdachte te hoeven hebben door het opleggen van de daarop betrekking hebbende bijzondere voorwaarden in voldoende mate gewaarborgd.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , en met [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , gedurende de proeftijd na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal meewerken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs door middel van bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan intake of diagnostiek bij een GGz-instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zal meewerken aan de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
5. de veroordeelde zal, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
6. de veroordeelde zal zich inzetten om zich te voorzien van een dagbesteding, het liefste in de vorm van betaald werk dan wel vrijwilligerswerk.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Van Luijck, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en P.C. Tuinenburg rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 april 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 24 december 2020 te Rotterdam
(zijn zus) [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer 1] meermalen althans eenmaal op
tegen het hoofd en/of armen, althans het lichaam te slaan en/of stompen en/of bij de armen
vast te pakken en/of te duwen en/of tegen de rug te schoppen en/of met een riem op/tegen de
rug en/of billen en/of kuiten, althans het lichaam te slaan;
2
hij op of omstreeks 24 december 2020 te Rotterdam
(zijn broer) [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer 2] meermalen althans
eenmaal op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of stompen en/of met een riem
op/tegen de rug, althans het lichaam te slaan;
3
hij op of omstreeks 24 december 2020 te Rotterdam
een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
- een pistool, van het merk en type Bbm Minigap, kaliber 9 mm, en/of
- een pistool, van het merk en type Bbm 315 Auto, kaliber 6.35 mm, en/of
(voor dit/deze vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens
en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º
te weten één of meer kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm
voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 24 december 2020 te Rotterdam
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als
bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- een kogelpatroon NK 1971, kaliber 7.62 mm en/of
- twee kogelpatronen 10 91, kaliber 7.62 mm en/of
- drie kogelpatronen GFL, kaliber 9 mm knal en/of
- een kogelpatroon S&B, kaliber 9 mm PA Blanc en/of
- een kogelpatroon CBC 380, kaliber 9 mm en/of
- drie revolver kogelpatronen Fiocchi,
voorhanden heeft gehad.