Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam eiser 2],
[naam gedaagde 2],
[naam gedaagde 3],
1..De procedure
- de dagvaarding van 8 april 2019, met producties;
- de incidentele conclusie tot exhibitie van bescheiden ex art. 843a Rv en tot oproeping in vrijwaring ex art. 210 Rv van [gedaagden 1 en 2] , met producties;
- de conclusie van antwoord in incidenten ex art. 843a Rv en art. 210 Rv van
- de conclusie van antwoord in ongeregeld incident en in incidenten ex art. 843a Rv en art. 210 Rv van [eisers 1] , met producties;
- de akte overlegging producties van [gedaagden 1 en 2] , met producties;
- het proces-verbaal van de zitting gehouden op 18 november 2020;
2..De vorderingen in de hoofdzaak
3..Het geschil in de incidenten
Ten aanzien van alleen [eisers 2 en 3]
4..De beoordeling in de incidenten
Het incident tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 4]
Kamerstukken II2011/12, 33 079, nr. 3, p. 10.) De rechtbank houdt wel rekening met deze omstandigheid bij het bepalen van de termijn waarop [verweerders] de procesdossiers moeten verstrekken. In plaats van de gevorderde termijn van twee weken, zal de rechtbank hiervoor een termijn van zes weken bepalen.
5..Conclusie en proceskostenveroordeling in de incidenten
6..De beslissing
10 maart 2021afschrift aan [eisers 2 en 3] en [eiser 4] te geven van:
- de besloten vennootschap [naam bedrijf] ,
- de heer [eiser 5] ,
10 maart 2021,
21 april 2021voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden 1 en 2] en [naam gedaagde 3] .