Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
2..De vordering in de hoofdzaak
3..Het geschil in het incident
4..De beoordeling
In het incident: vrijwaring
5..De beslissing
2 juni 2021voor conclusie van antwoord door [naam gedaagde] .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 21 april 2021 een vonnis gewezen in een incident betreffende een vrijwaringsvordering. De eiser in het incident, aangeduid als [naam eiser 2], heeft verzocht om [naam] in vrijwaring op te roepen. Hij stelde dat, indien de handelingen van [naam] aan hem zouden worden toegerekend, hij recht en belang had om [naam] in vrijwaring op te roepen. De gedaagde in het incident, [naam verweerder], voerde verweer en verzocht de rechtbank om [naam eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam eiser 2] niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [naam] die zou rechtvaardigen dat [naam] de gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak zou moeten dragen. De rechtbank heeft de incidentele vordering afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. Tevens is overwogen dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien het niet evident was dat de vordering in het incident zou worden afgewezen. De rechtbank heeft [naam eiser 2] veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 563,00. De hoofdzaak zal op 2 juni 2021 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord door [naam gedaagde].