ECLI:NL:RBROT:2021:3414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
C/10/611326 / HA ZA 21-39
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een incidentele vordering tot vrijwaring in een civiele procedure met betrekking tot een koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 21 april 2021 een vonnis gewezen in een incident betreffende een vrijwaringsvordering. De eiser in het incident, aangeduid als [naam eiser 2], heeft verzocht om [naam] in vrijwaring op te roepen. Hij stelde dat, indien de handelingen van [naam] aan hem zouden worden toegerekend, hij recht en belang had om [naam] in vrijwaring op te roepen. De gedaagde in het incident, [naam verweerder], voerde verweer en verzocht de rechtbank om [naam eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam eiser 2] niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hem en [naam] die zou rechtvaardigen dat [naam] de gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak zou moeten dragen. De rechtbank heeft de incidentele vordering afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. Tevens is overwogen dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien het niet evident was dat de vordering in het incident zou worden afgewezen. De rechtbank heeft [naam eiser 2] veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 563,00. De hoofdzaak zal op 2 juni 2021 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord door [naam gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/611326 / HA ZA 21-39
Vonnis in incident van 21 april 2021
in de zaak van
[naam eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
als advocaat (kantoorhoudend te Amsterdam) voor zichzelf optredend,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A. Kara te Maastricht.
Partijen zullen hierna [naam eiser 1] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 januari 2021, met producties 1 tot en met 13,
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring,
- de incidentele conclusie van antwoord, met productie 14.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[naam eiser 1] vordert – verkort weergegeven – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat tussen enerzijds [naam eiser 1] en anderzijds [naam gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) voor € 250.000,00, met een aanbetaling van € 50.000,00 en levering uiterlijk in juli 2021;
II. te verklaren voor recht dat [naam eiser 1] rechtsgeldig diens betalingsverplichting van € 50.000,00 jegens [naam gedaagde] kan opschorten zolang [naam gedaagde] niet gemotiveerd en afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning op de afleveringsdatum aan [naam eiser 1] onbezwaard zal kunnen leveren;
III. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning – vrij van hypotheken, beslagen en huur – op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen om de sleutel van de voordeur van de woning uiterlijk op de leveringsdatum aan [naam eiser 1] te verstrekken onder straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
V. te bepalen dat indien [naam gedaagde] in gebreke blijft zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning het vonnis in de plaats treedt van de bij de akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening van [naam gedaagde] ;
VI. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis € 621,84 aan [naam eiser 1] te voldoen;
VII. [naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten alsook de nakosten.
2.2.
[naam eiser 1] legt – kort samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [naam gedaagde] is eigenaar van de woning, die verhuurd is. [naam eiser 1] en [naam gedaagde] hebben op 5 december 2020 een mondelinge koopovereenkomst gesloten voor deze woning voor de koopprijs van € 250.000,- met een aanbetaling van € 50.000,- en onder de voorwaarde dat de woning uiterlijk in juli 2021 geleverd wordt. Subsidiair is de overeenkomst op grond van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid in de zin van artikel 3:61 lid 1 BW tot stand gekomen. Meer subsidiair is de overeenkomst op grond van bekrachtiging in de zin van artikel 3:69 BW tot stand gekomen.
2.3.
Er is nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[naam eiser 2] vordert dat hem wordt toegestaan [naam] (hierna: [naam] ) in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens. [naam eiser 2] stelt dat indien en voor zover de handelingen van [naam] terecht aan [naam eiser 2] zouden worden toegedicht en daardoor een overeenkomst tussen [naam eiser 2] en [naam verweerder] tot stand zou zijn gekomen, [naam eiser 2] recht en belang heeft om [naam] in vrijwaring op te roepen ten einde [naam eiser 2] te vrijwaren.
3.2.
[naam verweerder] voert verweer en verzoekt de rechtbank om [naam eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele vordering en akte niet dienen te verlenen met betrekking tot de conclusie van antwoord, dan wel de termijn voor het nemen van een conclusie van antwoord te beperken tot één week, met veroordeling van [naam eiser 2] in twee keer de forfaitaire proceskosten.
3.2.1.
[naam verweerder] voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
3.2.2.
[naam eiser 2] heeft niet gesteld een rechtsverhouding met [naam] te hebben die meebrengt dat [naam] de nadelige gevolgen van de veroordeling in de hoofdzaak moet dragen. [naam eiser 2] heeft hierdoor niet voldaan aan zijn stelplicht.
3.2.3.
[naam eiser 2] heeft dientengevolge ook misbruik van procesrecht gemaakt door niet aan de ondergrens van de stelplicht in de zin van artikel 210 Rv te voldoen. [naam eiser 2] moest op voorhand begrijpen dat zijn vrijwaringsvordering kansloos was. Het opwerpen van deze incidentele vordering door [naam eiser 2] was enkel bedoeld om op oneigenlijke gronden uitstel te verkrijgen voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

4..De beoordeling

In het incident: vrijwaring

4.1.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 210 lid 1 Rv de gedaagde iemand in vrijwaring kan oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
[naam eiser 2] heeft niet goed uitgelegd dat en op welke grond er tussen hem en [naam] een rechtsverhouding bestaat die voor laatstgenoemde een verplichting kan meebrengen om de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak te dragen. De enkele stelling dat [naam eiser 2] recht en belang heeft om [naam] in vrijwaring op te roepen indien en voor zover de handelingen van [naam] aan [naam eiser 2] zouden worden toegerekend en daardoor een overeenkomst tussen [naam eiser 2] en [naam verweerder] tot stand zou zijn gekomen, is onvoldoende.
4.3.
Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
In het incident en in de hoofdzaak: misbruik van procesrecht
4.4.
Over het betoog van [naam verweerder] dat [naam eiser 2] met het opwerpen van dit vrijwaringsincident misbruik van procesrecht maakt oordeelt de rechtbank als volgt.
4.4.1.
Op grond van artikel 210 lid 1 Rv bestaat de bevoegdheid om een incidentele vordering tot vrijwaring in te stellen alvorens ten principale te antwoorden als bedoeld in artikel 128 lid 3 Rv. Indien gedaagde in de hoofdzaak een conclusie van antwoord moet nemen kan hij dus eerst een incidentele vordering als de onderhavige instellen.
4.4.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van [naam verweerder] aldus dat hij erkent dat deze bevoegdheid bestaat, maar dat [naam eiser 2] hiervan op oneigenlijke gronden gebruik heeft gemaakt met het doel om uitstel te verkrijgen voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Een eerder uitstelverzoek van [naam eiser 2] voor het nemen van de conclusie van antwoord was namelijk te laat ingediend en tegen dit verzoek had [naam verweerder] bezwaar gemaakt.
4.4.3.
Hoewel [naam eiser 2] de schijn tegen zich heeft, is de rechtbank niet van oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht. Misbruik van procesrecht wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden aangenomen; de lat daarvoor ligt hoog. Daarentegen ligt de lat voor de beoordeling van een vrijwaringsverlof laag. In veel gevallen kan een summiere omschrijving van de rechtsverhouding met de derde volstaan. Daarom was niet op voorhand evident dat de vordering in het incident zou worden afgewezen.
4.4.4.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond om [naam eiser 2] zijn fundamenteel recht om zich in de hoofdzaak te kunnen verweren tegen de vordering van [naam verweerder] te ontzeggen, dan wel om de termijn hiervoor te verkorten tot één week zoals eveneens door [naam verweerder] is verzocht.
In het incident: proceskosten
4.5.
[naam eiser 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Voor toekenning van tweemaal de forfaitaire kosten, zoals door [naam verweerder] verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. Er is immers niet gebleken van misbruik van procesrecht.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [naam eiser 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 563,00;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 juni 2021voor conclusie van antwoord door [naam gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 21 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360/1977/1407