Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 13 december 2020 in Rotterdam een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden had. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.W.E. Ros. De officier van justitie, mr. N. van der Meij, eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit door de verdachte bekend was en dat er geen verweer was gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij het wapen als een vuurwapen van categorie III werd gekwalificeerd.
De rechtbank overwoog dat het voorhanden hebben van vuurwapens in de openbare ruimte een groot probleem is, vooral in Rotterdam, en dat dit de veiligheid van de burgers in gevaar brengt. De verdachte had het wapen bij zich ter zelfverdediging, maar de rechtbank vond dit niet voldoende om de ernst van het feit te mitigeren. De verdachte was bovendien onder invloed van alcohol toen hij het wapen bij zich had. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en de rapportage van de reclassering, die aangaf dat de verdachte openstond voor begeleiding.
Uiteindelijk legde de rechtbank een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd niet aan strafbare feiten mocht schuldig maken en dat hij moest meewerken aan het toezicht van de reclassering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. M.C. Franken, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 29 maart 2021.