ECLI:NL:RBROT:2021:3349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
8876559 CV EXPL 20-41631
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - Vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen wegens dagvaarden verkeerde partij

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een huurrechtelijke kwestie. De eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde M. Hennen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning die hij had verhuurd aan de gedaagden, die zelf procederen. De eiser stelde dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, waaronder het niet tijdig betalen van huur. De gedaagden, bestuurders van een stichting, betwistten echter dat zij persoonlijk verantwoordelijk waren voor de huurovereenkomst, aangezien deze was aangegaan door de stichting zelf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst niet met de gedaagden, maar met de stichting was gesloten. Hierdoor kon de vordering van de eiser niet worden toegewezen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op nihil zijn vastgesteld, omdat zij in persoon procederen en geen kosten hebben gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste partijstelling in civiele procedures, vooral in huurrechtelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8876559 CV EXPL 20-41631
uitspraak: 9 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: M. Hennen,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 5 november 2020, met producties;
de rolbeslissing van 9 december 2020 waarin [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opnieuw bij exploot op te roepen en het gebrek te herstellen;
het rectificatie exploot van 23 december 2020, met de missende producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 22 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[eiser] heeft de woning aan de [adres] te Rotterdam verhuurd, voor een huurprijs van € 2.000,- per maand.
2.2
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bestuurders van de stichting [naam stichting] .

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert – kort weergegeven – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht wordt verklaard dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van de met [eiser] gesloten overeenkomst;
II. de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om het gehuurde binnen drie dagen, dan wel een door de kantonrechter te bepalen termijn, te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevinden onder afgifte van de sleutels aan [eiser] , welke ontruiming zo nodig op kosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo 444 Rv bepaalde;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van € 42.756,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, over € 41.800,- vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om vanaf november 2020 tot aan het moment van de ontruiming € 2.000,- per maand te betalen;
V. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van alle kosten die [eiser] zal dienen te maken die redelijkerwijs voor rekening komen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , welke direct voortvloeien uit de gedwongen ontruiming, zoals de kosten voor afvoer, vernietiging en eventueel opslag van roerende zaken van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , kosten voor het vervangen van sloten van de woning, reserveringskosten ontruimers, ontruimersloon en kosten van de slotenmaker;
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten indien en voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen een wettelijke termijn van 2 dagen, dan wel een door de kantonrechter te bepalen termijn na betekening aan dit vonnis heeft voldaan.
3.2
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hun verplichting om tijdig de huur te betalen niet nagekomen. Daarnaast hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tevens schade berokkend aan het gehuurde, waardoor zij deze schade dienen te vergoeden aan [eiser] . Het bedrag van € 42.756,- is gebaseerd op € 32.000,- aan huur tot en met oktober 2020, € 9.800,- aan schade en € 956,- aan buitengerechtelijke kosten. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is onder meer in geschil of bovenvermelde huurovereenkomst is beëindigd en indien zo, wanneer deze is beëindigd.
4.2
Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd dient eerst de vraag te worden beantwoord of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bovengenoemde huurovereenkomst met [eiser] zijn aangegaan. [eiser] stelt in de dagvaarding dat hij met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurovereenkomst heeft gesloten, maar dat zij dit schijnbaar uit de naam van [naam stichting] doen. [eiser] verwijst naar de overeenkomst zoals opgenomen als Productie 1 van de dagvaarding, waarin uitsluitend de namen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn opgenomen en die enkel in opdracht is ondertekend door de heer [naam persoon] . [eiser] heeft deze overeenkomst niet ondertekend. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij degene zijn die de huurovereenkomst met [eiser] zijn aangegaan maar dat dat de [naam stichting] is, getekend door [naam persoon] , in opdracht van. Zij verwijzen hiervoor naar de overeenkomst zoals opgenomen in Productie 2 van de conclusie van antwoord. In deze overeenkomst is bij ‘Handtekening huurder’ de handtekeningstempel van [naam stichting] opgenomen. Deze overeenkomst bevat zowel de handtekening van [eiser] als die van de heer [naam persoon] , in opdracht van de Stichting voornoemd.
4.3
Ter zitting verklaart ook [eiser] dat de huurovereenkomst is gesloten tussen hem en [naam stichting] . De kantonrechter gaat er gelet op al het voorgaande dan ook van uit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen partij zijn in deze huurovereenkomst. [eiser] stelt in dit kader dat hij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gedagvaard omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onderdeel zijn van [naam stichting] , maar deze stelling kan naar het oordeel van de kantonrechter niet als grondslag dienen. Het enkele feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestuurder zijn van een rechtspersoon (in dit geval een stichting) maakt namelijk nog niet dat zij kunnen worden aangemaand tot nakoming van een door die rechtspersoon aangegane overeenkomst, dan wel tot vergoeding van schade die voortvloeit uit die overeenkomst. Aangezien [eiser] geen alternatieve gronden heeft aangevoerd op basis waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het door [eiser] gevorderde dienen te voldoen, moet zijn standpunt als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
4.4
De vorderingen worden reeds op grond van het vorenstaande afgewezen.
4.5
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op nihil, omdat zij in persoon procederen en niet is gebleken dat zij reis- of verletkosten hebben gemaakt.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236