ECLI:NL:RBROT:2021:3347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
8904744 CV EXPL 20-43628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht - Vonnis in verzet - Vorderingen tot ontbinding en ontruiming, huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een vonnis in verzet, waarbij de kantonrechter de vorderingen van Stichting Woonbron heeft toegewezen. De zaak betreft een huurgeschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde, die in verzet is gegaan tegen een eerder verstekvonnis. De oorspronkelijke eiseres, Stichting Woonbron, had de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd wegens huurachterstand. De gedaagde had een huurachterstand van meer dan zes maanden, wat volgens de rechtspraak voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was met de huurbetalingen en dat de door Woonbron gevorderde buitengerechtelijke kosten terecht waren. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde aan het vonnis moet voldoen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8904744 CV EXPL 20-43628
uitspraak: 16 april 2021
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: [naam] (namens Flanderijn)
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de oorspronkelijk dagvaarding van 9 juli 2020, met bijlagen;
het verstekvonnis van 4 augustus 2020;
het exploot van dagvaarding in verzet van 18 november 2020;
de conclusie van antwoord in oppositie, tevens wijziging eis, met bijlagen;
de conclusie van repliek in oppositie.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
Ten aanzien van het verstekvonnis
2.1
de procedure met zaaknummer 8650681 CV EXPL 20-24559 tussen Stichting Woonbron als eiseres en [gedaagde] als gedaagde heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 augustus 2020 een verstekvonnis gewezen, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat:
“(…)
Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te [adres] , te ontbinden en gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan eiseres van de door eiseres genoemde bedragen, waarin begrepen € 1.878,46 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2020.
(…)

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 2.016,07 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2020 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.878,46 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen, voor iedere maand, te rekenen met ingang van 1 juli 2020 tot de dag van ontbinding ten titel van huur, en daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde plaatsvindt ten titel van gebruiksvergoeding, de huurbedragen waarop eiseres bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou hebben, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de vervaldag van elke termijn tot de dag van voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 180,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
(…)”
2.2
[gedaagde] heeft op 16 november 2020 kennis gekregen van het verstekvonnis.
Ten aanzien van de feiten
2.3
[gedaagde] huurt de woning aan de [adres] van Woonbron. De huurprijs bedraagt op dit moment € 524,57 per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan.

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert – na wijziging van eis – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening en bevel van het vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege gedaagde bevinden onder afgifte van de sleutels aan Woonbron;
II. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.468,12 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.330,51 vanaf 9 juli 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld om vanaf 1 februari 2021 tot aan het moment van de ontruiming € 524,57, dan wel het huurbedrag waar Woonbron recht op had bij nakoming van de overeenkomst, per maand te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag;
IV. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2
Woonbron legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is haar verplichting om tijdig de huur te betalen niet nagekomen. Het bedrag van € 3.468,12 is gebaseerd op € 3.330,51 aan huur tot en met januari 2021 en € 137,61 aan buitengerechtelijke kosten. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat de huurachterstand op 19 januari 2021 € 3.330,51 bedroeg. Dit bedrag heeft betrekking op de huur tot en met de maand januari 2021. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan Woonbron te betalen. De wettelijke rente zal ook worden toegewezen, omdat vaststaat dat [gedaagde] met betaling van de huur in verzuim was.
4.2
Woonbron maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist dat deze kosten werkelijk zijn gemaakt én dat zij een veertiendagenbrief heeft ontvangen. Woonbron heeft echter recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zodra zij [gedaagde] heeft aangemaand om het verschuldigde bedrag binnen 15 dagen na de dag van ontvangst van de aanmaning alsnog te betalen. [1] Woonbron stelt gemotiveerd dat zij de veertiendagenbrief heeft verzonden aan het juiste adres conform de gemeentelijke basisadministratie en dat zij bij een gebrek aan gewijzigde omstandigheden er van uit mag gaan dat de veertiendagenbrief [gedaagde] heeft bereikt. [gedaagde] laat na hier bij conclusie van repliek in oppositie nader op te reageren, zodat haar betwisting als onvoldoende gemotiveerd zal worden afgewezen. Nu is vast komen te staan dat Woonbron [gedaagde] middels een veertiendagenbrief heeft aangemaand, is aan bovenvermelde voorwaarde dan ook voldaan. De hoogte van de gevorderde vergoeding komt overeen met de daarvoor vastgestelde tarieven, zodat ook dit bedrag zal worden toegewezen.
4.3
Wanneer een partij een verbintenis uit een overeenkomst niet nakomt, mag de rechter op verzoek van de wederpartij de overeenkomst ontbinden. [2] Dat betekent dat Woonbron de overeenkomst kan laten beëindigen als de huur door [gedaagde] niet (tijdig) wordt betaald. Dit mag Woonbron alleen doen wanneer de tekortkoming voldoende ernstig is. De rechter moet dan beoordelen of gelet op alle omstandigheden ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is. [3]
4.4
Op 19 januari 2021 was de huurachterstand ruim zes maanden. In de rechtspraak is de regel ontwikkeld dat de rechter de overeenkomst bij een huurachterstand van meer dan drie maanden in beginsel kan ontbinden. De door [gedaagde] naar voren gebrachte omstandigheden dat de huurachterstand is ontstaan door het tot viermaal toe afwijzen van haar uitkeringsaanvraag en dat [gedaagde] door deze afwijzing in de financiële problemen is geraakt, maken niet dat Woonbron de overeenkomst niet mag ontbinden. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] met de Gemeentelijke Kredietbank doende is om een minnelijke schuldenregeling tot stand te laten komen maakt niet dat Woonbron de overeenkomst niet mag ontbinden. [gedaagde] heeft verder geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die zouden moeten meebrengen dat haar woonbelang zwaarder dient te wegen dan het belang van Woonbron bij een huurder die tijdig de huur betaalt. In dit geval is ontbinding van de huurovereenkomst daarom gerechtvaardigd.
4.5
De vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden toegewezen. De termijn voor ontruiming wordt gelet op de omstandigheden van [gedaagde] , in redelijkheid gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.6
[gedaagde] moet de huur blijven betalen tot het moment dat [gedaagde] de woning met al haar spullen heeft verlaten. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
4.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.8
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan dit vonnis moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
vernietigt het onder zaaknummer 8650681 CV EXPL 20-24559 op 18 juli 2001 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 3.468,12 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het saldo vanaf 9 juli 2020 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van de algehele voldoening;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 524,57 met ingang van de maand februari 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 374,- (2 punten x € 187,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.44236

Voetnoten

1.HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.artikel 6:265 lid 1 BW.
3.HR 28 september 2018, ECLI:HR:NL:2018:1810.