ECLI:NL:RBROT:2021:3327

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
C/10/612480 / KG ZA 21-72
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op basis van bankgarantie in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen SOCIAL PERFORMANCE MARKETING B.V. (hierna: SPM) en [persoon A]. SPM vorderde de opheffing van een door [persoon A] gelegd conservatoir beslag op haar vorderingen bij ING Bank N.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. [persoon A] had eerder conservatoir beslag gelegd op de vorderingen van SPM, omdat hij een vordering op SPM had ter grootte van € 19.000,-. SPM stelde dat zij voldoende vervangende zekerheid kon bieden in de vorm van een bankgarantie, die zou worden uitgekeerd bij een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aangeboden bankgarantie voldoende zekerheid bood, waardoor het belang van [persoon A] bij handhaving van het beslag niet meer aanwezig was. De rechter wees de vordering van SPM tot opheffing van het beslag toe, met de voorwaarde dat [persoon A] binnen 24 uur na afgifte van de bankgarantie het beslag zou opheffen. Tevens werden de proceskosten gecompenseerd, omdat SPM overwegend in het gelijk was gesteld, maar de kosten van de procedure voorkomen hadden kunnen worden indien SPM [persoon A] meer tijd had geboden om zich op de bankgarantie te beraden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en andere vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/612480 / KG ZA 21-72
Vonnis in kort geding van 19 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOCIAL PERFORMANCE MARKETING B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.R.T. Peeters te Rotterdam,
tegen
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.T.M. Uilhoorn te Dordrecht.
Partijen zullen hierna SPM en [persoon A] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 februari 2021;
  • de eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 12 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] is een ex-werknemer van SPM. Partijen zijn verwikkeld in een procedure bij de kantonrechter te Dordrecht, aldaar bekend onder zaaknummer 8676185 CV EXPL 20-3626. [persoon A] vordert in die procedure kort gezegd betaling van achterstallig salaris, rente en (proces)kosten.
2.2.
[persoon A] , die zich op het standpunt stelt dat hij een vordering op SPM heeft ter grootte van € 19.000,-, heeft met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 1 september 2020 ten laste van SPM conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij (hierna: NN) en ING bank N.V. (hierna: ING) op alle vorderingen die SPM op deze vennootschappen heeft en/of zal verkrijgen.
2.3.
SPM heeft op grond van een verzekeringsovereenkomst bij NN een schadeclaim ingediend in verband met bedrijfsschade. Op 22 december 2020 heeft NN in dat kader aangegeven bereid te zijn een voorschot te betalen aan SPM van € 125.000,-.
2.4.
SPM heeft [persoon A] in december 2020 voorgesteld om het beslag op te heffen tegen het stellen van zekerheid in de vorm van een voorwaardelijke cessie van de vordering van SPM op NN. [persoon A] heeft daarmee niet ingestemd.
2.5.
Op 27 januari 2021 heeft SPM van ING een conceptbankgarantie ontvangen, met [persoon A] als begunstigde. In de bankgarantie is in artikel 2 a onder andere opgenomen dat betaald zal worden op het moment dat ING een afschrift ontvangt van een onherroepelijk geworden vonnis in de procedure tussen SPM en [persoon A] .

3..Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
SPM vordert samengevat - de opheffing van het door [persoon A] gelegde beslag, waarbij [persoon A] primair dient te worden veroordeeld tot het aangaan van de voorgestelde overeenkomst van voorwaardelijke cessie, zoals overgelegd als productie 3 bij dagvaarding en subsidiair onder het stellen van een bankgarantie ten gunste van [persoon A] , zoals weergegeven in productie 4 bij dagvaarding. SPM legt aan deze vordering ten grondslag dat met de voorwaardelijke cessie dan wel de bankgarantie aan [persoon A] voldoende vervangende zekerheid wordt geboden, zodat hij geen belang heeft bij handhaving van het conservatoire beslag. Het belang van SPM bij opheffing van het beslag is evident omdat NN het voorschot niet kan voldoen zolang het beslag niet is opgeheven.
3.2.
[persoon A] voert aan dat zijn vordering in de bodemprocedure met SPM gedeeltelijk erkend is door SPM. SPM heeft tot dusver niettemin geweigerd tot betaling over te gaan. Met een akte van voorwaardelijke cessie behoeft [persoon A] geen genoegen te nemen, nu dit minder zekerheid biedt dan een bankgarantie. Als gevolg van het conflict tussen SPM en [persoon A] heeft [persoon A] een schuld bij het UWV die hij dient terug te betalen, zodat hij belang heeft bij een snelle uitbetaling van zijn vordering. [persoon A] is dan ook bereid het beslag op te heffen onder afgifte van een bankgarantie, met dien verstande dat daarin moet komen te staan dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter voldoende is om aanspraak te kunnen maken op de bankgarantie.
3.3.
[persoon A] vordert in reconventie, voor zover het primair gevorderde wordt toegewezen, wijziging van de akte van voorwaardelijke cessie in die zin dat in de akte van cessie komt te staan in plaats van (pag. 1, derde gedachtestreepje) ‘
een in kracht van gewijsde gegaan vonnis’ ‘
een afschrift van een door of namens beide partijen getekend proces-verbaal minnelijke regeling dan wel een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, gewezen in de tussen de Begunstigde en de Debiteur aanhangige kantonprocedure (8676185 \ CV EXPL 20-3626)’. Daarnaast dienen nog een aantal kleine tekstuele wijzigingen te worden doorgevoerd.
3.4.
Voor zover het subsidiaire wordt toegewezen dienen ook in de bankgarantie een paar kleine tekstuele wijzigingen te worden doorgevoerd en dient artikel 2 a te worden vervangen door ‘
Een afschrift van een door of namens beide partijen getekend proces-verbaal minnelijke regeling dan wel een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, gewezen in de tussen de Begunstigde en de Debiteur aanhangige kantonprocedure (8676185 \ CV EXPL 20-3626)
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt. Voorts kan opheffing plaatsvinden op grond van een zelfstandige belangenafweging en op grond van schending van artikel 21 Rv.
4.2.
Een conservatoir beslag kan onder andere worden opgeheven indien voor de onderliggende vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Een aangeboden zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering en de (eventuele) daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen (vgl. artikel 6:51 lid 2 BW).
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt een van een Nederlandse bank afkomstige bankgarantie, waarbij gegarandeerd is dat uitbetaling volgt wanneer er een toewijzend vonnis is dat in kracht van gewijsde is gegaan, voldoende zekerheid in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. De in deze procedure door SPM aangeboden bankgarantie kwalificeert daarom als voldoende zekerheid. [persoon A] behoeft in dit geval geen genoegen te nemen met de voorstelde overeenkomst van voorwaardelijke cessie. Terecht heeft [persoon A] in dit verband aangevoerd dat hij in dat geval toch nog afhankelijk is van de medewerking van NN, terwijl bij een bankgarantie uitbetaling gegarandeerd is. Op grond hiervan is het subsidiair gevorderde toewijsbaar. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel, aangezien [persoon A] na afgifte van de bankgarantie geen belang meer heeft bij handhaving van het beslag.
4.4.
[persoon A] heeft in reconventie nog aangevoerd dat de bankgarantie zodanig moet worden aangepast dat uitbetaling dient plaats te vinden zodra een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis – en dus niet een in kracht van gewijsde gegaan vonnis – is gewezen. Voor toewijzing van dit deel van de vordering is geen grond. De bankgarantie biedt als gezegd voldoende zekerheid. Het enkele feit dat deze garantie er niet toe leidt dat uitbetaling plaatsvindt zodra er een toewijzend vonnis is gewezen dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, maakt de zekerheid nog niet onvoldoende.
4.5.
Ten aanzien van de overige tekstuele wijzigingen heeft SPM ter zitting reeds aangegeven deze te zullen verwerken in de tekst van de bankgarantie.
4.6.
De kosten van de procedure worden, zowel in conventie als in reconventie, gecompenseerd, nu SPM overwegend in het gelijk is gesteld, maar de kosten van procedure voorkomen hadden worden indien SPM [persoon A] , zoals hij heeft aangevoerd, meer tijd had geboden om zich op de aangeboden bankgarantie te beraden. De concept-bankgarantie van ING, gestuurd aan SPM, dateert van 27 januari 2021. Niet duidelijk is wanneer dit concept is doorgestuurd aan [persoon A] , maar vast staat dat al heel kort daarna (2 februari 2021) de dagvaarding in deze procedure is uitgebracht. Partijen hebben kennelijk kort voor de zitting alsnog met elkaar gesproken over het bereiken van een schikking zodat daarmee het griffierecht en de kosten van de zitting bespaard konden worden, maar op dat moment ging het, zo heeft [persoon A] gesteld en SPM niet bestreden, over het opstellen van een akte van cessie en niet over de bankgarantie.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter in conventie en in reconventie:
5.1.
veroordeelt [persoon A] het op 1 september 2020 in zijn opdracht gelegde conservatoire beslag onder ING Bank N.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. op te heffen binnen 24 uur na afgifte van een door de ING Bank N.V. ten gunste van [persoon A] gestelde bankgarantie voor een maximumbedrag van € 19.000,-, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [persoon A] met de nakoming van dit vonnis is gebreke blijft tot een maximum van € 20.000,-;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen, zowel in conventie als in reconventie, ieder de eigen kosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst de overige vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021.