In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021, gaat het om een geschil over de internationale bevoegdheid en de nakoming van contractuele verbintenissen. De eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], hebben een vordering ingesteld tegen [naam gedaagde] voor het betalen van een contractuele boete van € 69.960,-, als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [naam gedaagde] in de nakoming van een koopovereenkomst. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, gezien de woonplaats van de gedaagde in Singapore en de aard van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland moet worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de achterliggende verbintenis, die bestaat uit het stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom, in Nederland moet worden nagekomen. Dit leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De rechtbank wijst de incidentele vordering van [naam eiseres] tot onbevoegdheid af en veroordeelt haar in de proceskosten. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de plaats van uitvoering van contractuele verbintenissen in het kader van internationale rechtsmacht. De zaak zal op 28 april 2021 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.