ECLI:NL:RBROT:2021:3290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/587615 / HA ZA 19-1151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling lening na bewijslevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres had een vordering ingesteld tot terugbetaling van een lening, maar is niet geslaagd in haar bewijsopdracht. De rechtbank oordeelde dat de vordering was verjaard en dat er geen afstand was gedaan van de verjaring, noch dat er een nieuwe overeenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijslevering die had plaatsgevonden, waarbij eiseres getuigen en schriftelijke verklaringen had overgelegd. De getuigenverklaringen waren echter niet voldoende om de stelling van eiseres te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de enige verklaring die de toezegging van [gedaagde] zou kunnen ondersteunen, afkomstig was van [naam persoon 2], maar deze verklaring werd niet ondersteund door andere bewijzen. Hierdoor werd de vordering van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De kosten werden begroot op € 4.155,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/587615 / HA ZA 19-1151
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.A. Westra te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Bij conclusie van antwoord is een vordering in reconventie ingediend. Bij vonnis van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank deze vordering afgewezen. Daarom is uitsluitend nog het geding in conventie aan de orde.
1.2.
Het verloop van de procedure in conventie blijkt uit:
  • het tussenvonnis in conventie van 19 augustus 2020 en de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte bewijslevering van 4 september 2020 van [eiseres] , met producties 45 en 46;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 november 2020;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] van 20 januari 2021;
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] van 17 februari 2021.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De bewijsopdracht in het tussenvonnis luidt dat [eiseres] moet bewijzen dat [gedaagde] na 10 mei 2019 heeft toegezegd de lening omschreven in rechtsoverwegingen 2.1.1 en verder van het tussenvonnis, vermeerderd met de verschuldigde rente, terug te zullen betalen.
2.2.
[eiseres] heeft voor het leveren van het aan haar opgedragen bewijs een schriftelijke verklaring van [naam notaris] , notaris te Barendrecht (hierna: [naam notaris] ), en een schriftelijke verklaring van [naam advocaat] , advocaat van [eiseres] (hierna: [naam advocaat] ), overgelegd. Daarnaast heeft zij als getuigen voorgebracht de heer [naam persoon 1] , bestuurder van [gedaagde] (hierna: [naam persoon 1] ) en de heer [naam persoon 2] , directeur en grootaandeelhouder van [eiseres] (hierna: [naam persoon 2] ).
2.3.
[naam persoon 2] heeft, als partijgetuige, verklaard dat [naam persoon 1] , in de bespreking die op 10 juli 2019 plaatsvond tussen [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , heeft gezegd de lening te zullen terugbetalen en dat [naam persoon 1] en [naam persoon 2] elkaar daarop de hand hebben gedrukt (pagina 3 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vierde alinea van de verklaring van [naam persoon 2] ).
2.4.
[naam persoon 1] heeft verklaard dat hij nooit heeft gezegd dat hij de lening terug zou betalen (pagina 5 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, derde alinea van de verklaring van [naam persoon 1] ). Hij heeft weliswaar erkend dat tussen hem en [naam persoon 2] over een overeenkomst is gesproken, maar hij heeft verklaard dat dit onderhandelingen over een allesomvattende overeenkomst betroffen en dat er tussen partijen geen overeenkomst is gesloten (pagina 5 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, derde alinea van de verklaring van [naam persoon 1] ).
2.5.
De verklaring van [naam persoon 2] , zijnde statutair bestuurder van [eiseres] , kan op grond van artikel 164, tweede lid, Rv omtrent de door [eiseres] te bewijzen feiten geen bewijs opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
2.6.
Van een dergelijke, onder 2.5 vermelde, situatie is hier geen sprake. [naam notaris] en [naam advocaat] kunnen niet uit eigen wetenschap verklaren over het gesprek tussen [naam persoon 2] en [naam persoon 1] , zij kunnen slechts verklaren wat [naam persoon 2] hen daarover heeft gezegd. Deze schriftelijke verklaringen zijn derhalve ook terug te voeren op verklaringen van partijgetuige [naam persoon 2] .
2.7.
De rechtbank concludeert dan ook dat het enige concrete bewijsmiddel waaruit volgt dat [gedaagde] heeft toegezegd de lening aan [eiseres] terug te zullen betalen, de verklaring van [naam persoon 2] als partijgetuige betreft.
2.8.
Zelfs al zou de rechtbank oordelen dat de verklaring van [naam persoon 1] inconsistent, onwaarschijnlijk of onjuist is, kan uit deze verklaring niet worden afgeleid dat [naam persoon 1] de toezegging heeft gedaan die [eiseres] stelt. De rechtbank laat dit dan ook verder wat het is.
2.9.
Nu enkel partijgetuige [naam persoon 2] heeft verklaard dat [naam persoon 1] zou hebben toegezegd de lening te zullen terugbetalen en dit niet wordt ondersteund door de verklaring van [naam persoon 1] , en er evenmin sprake is van aanvullend bewijs als bedoeld in het tweede lid van artikel 164 BW, is [eiseres] niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [gedaagde] heeft toegezegd dat zij de lening zou terugbetalen.
Gevolgen van bewijswaardering
2.10.
Het gevolg van de bewijswaardering is dat, zoals al aangekondigd in rechtsoverweging 4.5.2 van het tussenvonnis, de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. De vordering is verjaard en er is geen afstand gedaan van de verjaring, noch is er een nieuwe overeenkomst tot stand gekomen.
2.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00(3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.155,00
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de in de beslissing vermelde termijn.
2.13.
[eiseres] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.14.
De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu het verzoek daartoe is gegrond op de wet en [eiseres] het niet heeft bestreden.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.155,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021.
3242/1407