ECLI:NL:RBROT:2021:3289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/582934 / HA ZA 19-907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en verklaring voor recht in verband met tekortkomingen onder koopovereenkomst

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Pat-Krüger Group B.V. (PKG) schadevergoeding van de gedaagden, waaronder een onbekende gedaagde en de besloten vennootschap Mansyde B.V., wegens tekortkomingen in de nakoming van een koopovereenkomst. De procedure is gestart op basis van een dagvaarding van 27 september 2019, en de rechtbank heeft op 14 april 2021 vonnis gewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen onder de koopovereenkomst, met name met betrekking tot het niet correct informeren van PKG over financiële verplichtingen en juridische geschillen die de waarde van de onderneming beïnvloedden. PKG stelt dat zij door deze tekortkomingen schade heeft geleden, en vordert onder andere verklaringen voor recht en schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade, maar dat de hoogte van de schade in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. De zaak is aangehouden voor verdere akten van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/582934 / HA ZA 19-907
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAT-KRÜGER GROUP B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. S.W. Vissink te Utrecht,
tegen

1..[naam gedaagde] ,

wonende te Ravels, België,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MANSYDE B.V.,
gevestigd te Mijnsheerenland,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna PKG en [naam gedaagde] c.s. worden genoemd. Waar [naam gedaagde] c.s. afzonderlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als [naam gedaagde] en Mansyde.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van [naam gedaagde] c.s. van 11 maart 2020, met productie 8;
  • de akte indiening aanvullende producties van PKG van 25 maart 2020, met producties 31 tot en met 40;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 30 juli 2020, waarin een comparitie is bepaald;
  • de akte indiening aanvullende producties van PKG van 20 oktober 2020, met producties 46 tot en met 53;
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 20 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
P&W Holding B.V. is de moedervennootschap van diverse vennootschappen in Nederland en het buitenland die tezamen het Pat-Krüger Concern (hierna, samen met P&W Holding B.V: het Pat-Krüger Concern) vormen.
2.2.
Het Pat-Krüger Concern is een onderneming die innovatieve oplossingen voor hijskraanbeveiliging ontwikkelt, verkoopt, installeert en onderhoudt. De onderneming heeft vestigingen in Nederland (hoofdvestiging), Duitsland, Engeland en de Verenigde Arabische Emiraten.
2.3.
[naam gedaagde] c.s. waren (middellijk) bestuurders van het Pat-Krüger Concern en hielden samen 100% van de aandelen in het Pat-Krüger Concern.
2.4.
Enig aandeelhouder en enig bestuurder van PKG is [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.5.
Medio 2014 zijn PKG en [naam gedaagde] c.s. met elkaar in contact gekomen over de verkoop van het Pat-Krüger Concern door [naam gedaagde] c.s. aan PKG.
2.6.
In 2014 ontvangt [naam 1] van het advieskantoor dat is ingeschakeld om de verkoop te begeleiden een eerste informatiememorandum. Op 18 januari 2016 ontvangt [naam 1] een (tweede) informatiememorandum (hierna: het informatiememorandum 2016).
2.7.
Bij overeenkomst van 14 juli 2016 (hierna: de koopovereenkomst) koopt PKG alle aandelen in P&W Holding B.V. van [naam gedaagde] c.s.
2.8.
De koopovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
a.
Verkoper sub 1 ( [naam gedaagde] ; rb) is voor 100% gerechtigd in het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal van de besloten vennootschap naar Belgisch recht [naam bedrijf] (“ [naam bedrijf] ”);
[naam bedrijf] is voor 90% gerechtigd in het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal van de besloten vennootschap P&W Holding BV, statutair gevestigd te [adres] (hierna ook de “Vennootschap”). Verkoper sub 2 (Mansyde; rb) is voor 10% gerechtigd in het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal van de Vennootschap.
de Vennootschap is voor 100% gerechtigd tot het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal in de navolgende vennootschappen:
- Pat-Krüger Management BV ( [KvK-nummer 1] );
- Pat-Krüger Systems BV ( [KvK-nummer 2] );
- Pat-Krüger Traffic BV ( [KvK-nummer 3] );
- de vennootschap naar Cypriotisch recht Pat-Krüger Systems Global Ltd.;
- de vennootschap naar Engels recht Pat-Krüger Systems Ltd.;
- de vennootschap naar Duits recht Pat-Krüger Systems GmbH;
- de brancheoffice in UAE van de hierboven genoemde vennootschap Pat-Krüger Systems Global Ltd., welke in de UAE handelt onder de naam PAT KRUGER Systems ME Ltd (samen met P&W Holding en [naam bedrijf] de “Groep”);
de Groep is actief in de safety-en controlesystemen voor hijs-en hefwerktuigen waarbij de activiteiten bestaan uit het leveren van systemen, het installeren daarvan (onder andere als ‘systeem integrator’) en het verlenen van service en onderhoud (de “Onderneming”);
Koper (PKG; rb) en Verkopers ( [naam gedaagde] c.s.; rb) ter zake op 29 april een intentieovereenkomst hebben getekend;
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

1..Definities

1.1
Tenzij uit deze Overeenkomst het tegendeel blijkt, zullen de hierna vermelde begrippen in deze Overeenkomst de volgende betekenis hebben:
(…)
Inbreuk”: een onjuistheid, onvolledigheid of het misleidend zijn van enige van de door Verkopers verstrekte Garanties en Verklaringen en/of enige andere tekortkoming door Verkopers in de nakoming van verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst;
(…)

3..Mansyde Vendor Loan

3.1.
Verkoper sub 2 verstrekt hierbij ter financiering van de Koopprijs en onder de voorwaarden als opgenomen in Bijlage 3.1 (de “Mansyde Vendor Loan”) aan de Koper een lening ten bedrage van EUR 92.500 (tweeënnegentigduizend vijfhonderd euro), welke lening de Koper hierbij aanvaardt.
(…)

5..Koopprijs en betaling

5.1.
De koopprijs voor de [naam gedaagde] Aandelen (de “Koopprijs”) bedraagt EUR 4.128.376,-- (zegge: vier miljoen honderd achtentwintigduizend driehonderd en zesenzeventig euro), gebaseerd op de als Bijlage A aangehechte conceptbalans van de Vennootschap per december 2015 en [naam bedrijf] .
(…)
5.6.
Ter betaling van de Koopprijs zal:
1. (…)
2. zal het resterende bedrag van de Koopprijs ad EUR 832.500 (achthonderd tweeëndertigduizend vijfhonderd euro) schuldig worden gebleven door de Koper onder de voorwaarden vervat in deze Overeenkomst (de “Vendor Claim”).
Conversie
5.7.
De Vendor Claim wordt hierbij geconverteerd in een (achtergestelde) lening onder de voorwaarden als opgenomen in Bijlage 5.7 (de “Vendor Loan Overeenkomst”).
(…)

7..Overige afspraken

(…)
7.3
Koper zal zo spoedig mogelijk na de Leveringsdatum ervoor zorgdragen dat de akte van levering van 29 december 2006, verleden door [naam 2] te Keulen (Duitsland) met betrekking tot de verkoop en levering door de Vennootschap aan (beoogd) Pat-Krüger Systems Global Limited van de aandelen in het kapitaal van Pat-Krüger Systems GmbH, wordt gerectificeerd en dat de inschrijving van Pat-Krüger Systems GmbH in het Duitse handelsregister de juiste aandeelhouder weergeeft. Verkopers zullen de kosten die Koper en de Groep in verband hiermee maken voor hun rekening nemen en op eerste verzoek van Koper het betreffende bedrag overmaken naar een door Koper aangewezen bankrekening van de Groep.

8..Garanties en Verklaringen

8.1.
Verkopers verstrekken aan Koper de in Bijlage C van deze Overeenkomst opgenomen Garanties en Verklaringen. Verkopers verklaren en garanderen aan Koper dat de in Bijlage C van deze Overeenkomst onder het opschrift “Garanties en Verklaringen” opgenomen garanties en verklaringen, evenals alle overige in deze Overeenkomst opgenomen garanties en verklaringen op de Leveringsdatum ieder afzonderlijk en gezamenlijk juist, volledig en niet misleidend zijn. Partijen sluiten uitdrukkelijk de toepasselijkheid van titel 1 (Koop en ruil) van boek 7 (waaronder artikel 7:23 BW) en artikel 6:89 BW uit en doen van de toepasselijkheid daarvan onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand.
8.2.
Aan verkopers zijn geen feiten of omstandigheden bekend die niet in deze Overeenkomst of in de Bijlagen van deze Overeenkomst aan Koper ter kennis zijn gebracht en waarvan moet worden aangenomen dat de kennisneming daarvan voor Koper van invloed zou zijn geweest op de bereidheid van Koper om de [naam gedaagde] Aandelen te kopen, de waardering van de Groep, de hoogte van de Koopsom en/of de inhoud van de bedingen, voorwaarden en/of Garanties en Verklaringen als vervat in deze Overeenkomst.
8.3.
Verkopers erkennen en bevestigen dat de Garanties en Verklaringen wezenlijk zijn en de juistheid, volledigheid en het niet misleidend zijn van de Garanties en Verklaringen essentieel zijn voor het besluit van Koper om de in deze Overeenkomst bedoelde transactie aan te gaan onder de in deze Overeenkomst opgenomen voorwaarden en condities, alsmede om de Koopsom te (laten) voldoen. Partijen erkennen dat de Garanties en Verklaringen niet noodzakelijkerwijze een feitelijke beschrijving van omstandigheden (beogen te) zijn. De Garanties en Verklaringen beogen de risico’s, kosten en mogelijke aansprakelijkheden gerelateerd aan een schending van de Garanties en Verklaringen vast te stellen, met als beoogd resultaat dat de Koper en/of de Vennootschappen financieel in die positie worden gebracht, waarin zij zouden hebben verkeerd indien geen sprake zou zijn geweest van een Inbreuk. In het kader van de Transactie is door Verkopers Due Diligence Informatie verstrekt (zoals opgesomd in Bijlage B), is door c.q. in opdracht van Koper een due diligence ingesteld (waarbij de juridische informatie die wordt beheerst door ander recht dan Nederlands recht, slechts is beoordeeld op basis van een prima facie lezing zonder gebruikmaking van deskundigen die die informatie kunnen beoordelen). Koper verklaart dat zij naar aanleiding van het in opdracht van haar ingestelde due diligence onderzoek op Leveringsdatum niet bekend is met een Inbreuk op de in deze overeenkomst opgenomen Garanties en Verklaringen.
8.4.
In geval van een Inbreuk zijn Verkopers jegens de Koper en, ter keuze van de Koper, jegens de Vennootschappen aansprakelijk voor alle Schade die Koper of de Vennootschappen in verband met of als gevolg van de Inbreuk lijdt, respectievelijk lijden.
8.5.
De aansprakelijkheid van Verkopers voor Inbreuken op de Garanties en Verklaringen geldt:
a) (…)
b) tot en met 1 juli 2018 ten aanzien van de Balans Garanties en Verklaringen en overige Garanties en Verklaringen, met uitzondering van titel Garanties en Verklaringen (Artikelen 1 en 2 van de Garanties en Verklaringen) welke onbeperkt in tijd gelden.
(…)
8.7.
De aansprakelijkheid van Verkopers ten gevolge van verstrekte Garanties en Verklaringen zal gezamenlijk niet meer bedragen dan EUR 1.000.000 (een miljoen euro), met dien verstande dat Verkoper sub 1 voor maximaal EUR 900.000 (negenhonderdduizend euro) aansprakelijk is en Verkoper sub 2 voor maximaal EUR 100.000 (honderdduizend euro). Voor de Vrijwaringen gelden geen beperkingen.
(…)
8.9.
Indien Koper op de hoogte geraakt van een schending van de Garanties en Verklaringen en/of een claim onder de Vrijwaringen, zal Koper, onder overlegging van de documentatie welke door de Koper aan de vordering ten grondslag wordt gelegd, de Verkopers hiervan (i) in het geval de schending het gebied van fiscaliteit betreft binnen twee weken na bekendwording middels een Mededeling op de hoogte brengen en (ii) in andere gevallen de Verkopers binnen zes weken na bekendwording middels een Mededeling hiervan informeren. Ingeval van schending door Koper van deze mededelingsplicht, zal de daardoor ontstane meer-schade voor rekening en risico blijven van Koper.”
(…)
8.11
Koper en de Vennootschappen zullen zich in redelijkheid inspannen om verlies, schade of aansprakelijkheid als bedoeld in dit Artikel te vermijden, te beperken of te verminderen. Koper en de Vennootschappen zullen zodra zij bekend zijn met gebeurtenissen welke tot aansprakelijkheid van de Verkopers aanleiding geven, in overleg treden met de Verkopers over de gevolgen daarvan. Mocht dit overleg niet binnen één maand na de schriftelijke aanmelding bij de Verkopers tot overeenstemming leiden, dan zal de meest gerede partij het geschil kunnen voorleggen aan de bevoegde rechter.
(…)

11..Vorderingen van pré Effectieve Datum

11.1
In de twaalfde maand na de Leveringsdatum zullen de Vennootschappen hun nog openstaande vorderingen:
a.
met factuurdata van voor de Effectieve Datum; en
b.
indien en voor zover zij het bedrag van de Voorziening Facturen overstijgen,
cederen aan Verkoper sub 1 tegen contante betaling door Verkoper sub 1 aan de Vennootschappen van de som van de nominale bedragen van de betreffende vorderingen. De vennootschappen zullen daarbij aan Verkoper sub. 1 alle informatie en bescheiden verschaffen om alsnog tot incasso te kunnen komen.
(…)”
2.9.
Bijlage C van de koopovereenkomst inzake de Garanties en Verklaringen (hierna: Bijlage C) vermeldt onder meer het volgende:
Artikel 4 – Financiële verslaggeving
4.1
De Jaarrekening 2015 van ieder van de Vennootschappen (hierna in deze Bijlage ook te noemen de ‘Jaarrekening’) is opgesteld in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetsbepalingen (daaronder begrepen de algemeen aanvaarde accountantsbeginselen in Nederland) voor zover het betreft de Nederlandse vennootschappen PK Systems BV, PK Traffic BV, P&W Management BV en P&W Holding BV, Duitsland – voor zover het betreft PK GmbH – , het Verenigd Koninkrijk – voor zover het betreft PK Ltd. en Cyprus – voor zover het betreft PK Systems Global Ltd en PK Systems Middle East Ltd, en de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde en door de Vennootschappen in de afgelopen drie jaren consistent toegepaste waarderingsgrondslagen.
4.2
De Jaarrekening geeft volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit van ieder van de Vennootschappen.
4.3
De Vennootschappen hebben geen andere -al dan niet voorwaardelijke of opeisbare- financiële verplichtingen om te betalen, te doen of na te laten anders dan die zijn opgenomen in, en blijken uit, de Jaarrekening.
(…)
4.11
Het resultaat van ieder van de Vennootschappen dat blijkt uit de Winst- en verliesrekening, is niet beïnvloed door enige ongebruikelijke bate of last, anders dan buitengewone baten of lasten die als zodanig in de Jaarrekening zijn vermeld en toegelicht, of door enige andere omstandigheid die dat resultaat ongebruikelijk hoog of laag maakt.
(…)
Artikel 7 – IE-rechten
7.1
Annex 5noemt alle intellectuele eigendomsrechten (hierna: IE-rechten) waarop de Vennootschappen rechthebbende zijn. Die IE-rechten kunnen zonder verdere beperkingen uitgeoefend worden.
7.2
Alle inschrijvingen in enig (openbaar) register en andere maatregelen die nodig of nuttig zijn met het oog op het geldend maken van die IE-rechten jegens derden, zijn verricht en aan alle daaraan gestelde voorwaarden is te allen tijde voldaan. Niemand maakt inbreuk op die IE-rechten.
7.3
Verkopers hebben alle IE-rechten die nodig zijn voor de uitoefening van de door de vennootschappen gedreven onderneming overgedragen aan de Vennootschappen, voor zover althans die IE-rechten toebehoorden aan Verkopers en/of aan Verkopers gelieerde (rechts)personen.
7.4
Alle in het kader van de door de Onderneming uitgevoerde werkzaamheden gecreëerde intellectuele eigendomsrechten komen toe aan de Groep.
(…)
Artikel 8 – Passiva
8.1
Geen van de Vennootschappen heeft verplichtingen, in geld of anderszins, en aan de Vennootschappen kunnen geen verplichtingen opkomen die direct of indirect voortvloeien uit enige gebeurtenis vóór de Leveringsdatum, anders dan verplichtingen die expliciet zijn vermeld in de Balans die deel uitmaakt van de betreffende Jaarrekening of waarvoor daarin een voorziening is getroffen.
(…)
Artikel 14 – procedures en voorschriften
14.1
Geen van de Vennootschappen is partij bij en de Onderneming is en zal niet worden betrokken bij, enige civiele, strafrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure(s) - daaronder mede begrepen arbitrage-, mediation- en bindend advies procedures of conflicten met betrekking tot enig feit of gebeurtenis dat zich heeft voorgedaan in de periode tot de Leveringsdatum. Geen van de Vennootschappen is partij geweest bij een dergelijke procedure of een dergelijk conflict in de 5 jaar voorafgaand aan de Leveringsdatum.
(…)
Artikel 16 – Inlichtingen
16.1
Verkopers hebben Koper alle inlichtingen verschaft die voor haar van belang kunnen zijn bij het aangaan van de Overeenkomst en alle door Verkopers aan Koper verschafte inlichtingen, zoals de Due Diligence Informatie is juist, volledig en niet misleidend. (…)”
en in Annex 5 daarbij (hierna: Annex 5) is opgenomen:
“IE rechten
1. Op 4 maart 2016 is een depot verricht in de Europese Unie van het woordmerk “Pat-Krüger”. Zie aangehechte mail dd 13 juli 2016 van [naam 3] van het kantoor Muller&Eilbracht BV.
2. Voor een overzicht van de domeinnamen zie aangehechte mail dd 13 juli 2016 van [naam 4]
.
(…)
Van: [naam 4] <(…)>
Verzonden: woensdag 13 juli 2016 15:18
Aan: [naam 5]
Onderwerp: websites van Pat-Kruger
Goedemiddag [naam 5] ,
Lijstje met websites:
(…)
[website 1]
(…)
[website 2]
(…)
mvrgr
[naam 4] ”.
2.10.
In 2011 heeft Mammoet Fabrications B.V. (hierna: Mammoet) een aan Pat-Krüger Systems B.V. (hierna: Pat-Krüger Systems) verschuldigde factuur dubbel betaald. Pat-Krüger Systems heeft het bedrag van de factuur aanvankelijk als voorziening opgenomen en in 2014 heeft zij de dubbele betaling ten gunste van het resultaat van 2014 geboekt.
2.11.
Alatas Crane Services, onderhuurder van Pat-Krüger Systems Middle East te Dubai (hierna: Pat-Krüger Middle East), heeft per 1 mei 2015 de (onder)huurovereenkomst met laatstgenoemde opgezegd.
2.12.
[naam 6] (hierna: [naam 6] ) was een werknemer van Pat-Krüger Middle East. Rond 2008 is hij een onderneming gestart onder de naam PAT-Kruger Systems Integrator LLC. Hij heeft daarbij 80% van het personeel van Pat-Krüger Middle East meegenomen en biedt identieke diensten aan als Pat-Krüger Middle East. Tussen Pat-Krüger Middle East en [naam 6] heeft voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst een gerechtelijke procedure plaatsgevonden wegens gebruik van de handelsnaam PAT-Kruger en de daarbij behorende logo’s, welke procedure [naam 6] heeft gewonnen. [naam 6] maakt onder meer gebruik van de website [website 3] .
2.13.
In 2015 is door een van de tot het Pat-Krüger Concern behorende vennootschappen in verband met het project Tiong Woon (Singapore) een bestelling van 4 dataloggers geplaatst voor een bedrag van € 65.920,00. De desbetreffende vennootschap heeft
de helft van dit bedrag als kosten verantwoord in de jaarrekening 2015. Tevens is door haar op 29 december 2015 een voorschotnota ad € 54.161,00, verzonden aan Tiong Woon. De voorschotnota is op 12 februari 2016 betaald. In de jaarrekening 2015 is dit bedrag van € 54.161,00 als gerealiseerde omzet geboekt.
2.14.
Bij brieven van 8 juni 2018 heeft PKG [naam gedaagde] c.s. aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van (onder meer) Inbreuken als bedoeld in artikel 1 van de koopovereenkomst.

3..Het geschil

3.1.
PKG vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] c.s. jegens PKG tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst door de vordering van Mammoet wegens de dubbel betaalde factuur ongegrond te laten vrijvallen en de vordering van Mammoet op het Pat-Krüger Concern vervolgens te verzwijgen richting PKG;
II.
Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] c.s. jegens PKG tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst door de opzegging van de onderhuur van Alatas Crane Services te verzwijgen richting PKG en deze opzegging onjuist te verwerken in de genormaliseerde financiële informatie van het Pat-Krüger Concern;
III.
Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] c.s. jegens PKG tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst door de kwestie [naam 6] richting PKG te verzwijgen;
IV.
Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] c.s. jegens PKG tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst door het project Tiong Woon incorrect te verantwoorden in de jaarrekening;
V.
Voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] c.s. jegens PKG tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de Koopovereenkomst door geen enkele reservering op te nemen voor de “end of service entitlement” voor het personeel van Pat-Krüger ME Ltd (Verenigde Arabische Emiraten);
VI.
Te bepalen dat [naam gedaagde] op grond van artikel 11.1 Koopovereenkomst een bedrag ad EUR 16.523,78 dient te betalen aan PKG, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2017 en de buitengerechtelijke incassokosten;
VII.
Te bepalen dat [naam gedaagde] c.s. op grond van artikel 7.3 Koopovereenkomst een bedrag ad EUR 9.637,-- dienen te betalen aan PKG, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2017 en de buitengerechtelijke incassokosten;
VIII.
[naam gedaagde] en Mansyde ieder hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van alle door PKG geleden en nog te lijden schade ten gevolge van één of meer van de hierboven in dit petitum onder punt I tot en met V genoemde tekortkomingen, en te bepalen dat deze schade nader opgemaakt zal worden bij staat en vereffend zal worden volgens de wet;
IX.
Te bepalen dat bij het vaststellen van de hoogte van de schade ten aanzien van de hierboven in dit petitum onder punt II tot en met V genoemde tekortkomingen een multiplier dient te worden gehanteerd, nu deze tekortkomingen van [naam gedaagde] c.s. de hoogte van de door PKG betaalde koopprijs voor het Pat-Krüger Concern direct hebben beïnvloed;
X.
[naam gedaagde] en Mansyde ieder hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ad EUR 157,-- zonder betekening, en verhoogd met EUR 82,- in geval van betekening; bij gebreke waarvan [naam gedaagde] en Mansyde vanaf de 15e dag de wettelijke rente over de proceskosten, alsmede de nakosten verschuldigd worden.
3.2.
[naam gedaagde] c.s. voeren verweer en concluderen PKG in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen met veroordeling van PKG in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het geschil heeft een internationaalrechtelijk karakter, omdat [naam gedaagde] zijn woonplaats heeft in België. Ambtshalve moet daarom de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en, zo ja, welk recht op de vorderingen van toepassing is.
4.2.
Ten aanzien van de vraag naar de rechtsmacht is de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I bis-Vo) van toepassing, nu sprake is van een burgerlijke en handelszaak in de zin van de Verordening. Tussen partijen is niet in geschil dat in artikel 22 van de koopovereenkomst een forumkeuze voor de Nederlandse rechter (Rechtbank Rotterdam) is overeengekomen. Evenmin is in geschil dat deze forumkeuze voldoet aan de vereisten van artikel 25 Brussel I bis-Vo, nu de forumkeuze conform artikel 25 lid 1 aanhef en onder a) Brussel I bis-Vo tot stand is gekomen bij een schriftelijke overeenkomst. Ingevolge artikel 25 Brussel I bis-Vo is deze rechtbank derhalve bevoegd om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen.
4.3.
Ten aanzien van de vraag naar het toepasselijke recht is de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken
(Rome I-Vo) van toepassing. Er is immers sprake van verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken in de zin van de Verordening. Partijen hebben in artikel 23 van de koopovereenkomst een rechtskeuze gemaakt als bedoeld in artikel 3 Rome I-Vo, waardoor Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen.
4.4.
PKG stelt zich op het standpunt dat [naam gedaagde] c.s. jegens haar aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van tekortkomingen onder de koopovereenkomst. De koopprijs voor het Pat-Krüger Concern is aanzienlijk hoger uitgevallen dan het geval zou zijn geweest indien PKG bij de waardering van het van het Pat-Krüger Concern een juiste voorstelling van de feiten en omstandigheden zou hebben gehad. Zij vordert in dat kader diverse verklaringen voor recht en een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Tevens vordert zij van [naam gedaagde] respectievelijk [naam gedaagde] c.s. nakoming van de artikelen 11.1 en 7.3 van de koopovereenkomst.
Beroep van [naam gedaagde] c.s. op artikel 6:89 BW en de artikelen 8.9 en 8.11 van de koopovereenkomst
4.5.
[naam gedaagde] c.s. hebben zich aanvankelijk verweerd met de stelling dat PKG artikel 6:89 BW en de artikelen 8.9 en 8.11 van de koopovereenkomst heeft geschonden.
4.6.
Nu [naam gedaagde] c.s. het beroep op artikel 6:89 BW bij conclusie van dupliek hebben ingetrokken, en die intrekking bevestigd hebben tijdens de comparitie, behoeft dit verweer geen beoordeling meer.
4.7.
Met betrekking tot het beroep op artikel 8.9 van de koopovereenkomst hebben [naam gedaagde] c.s. ter gelegenheid van de comparitie aangegeven dat bij nader inzien ten aanzien van het in deze procedure gevorderde geen sprake is van meer-schade als bedoeld in dat artikel. Ook het beroep op artikel 8.9 is dus ingetrokken, waardoor het beroep geen beoordeling meer behoeft.
4.8.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8.11 van de koopovereenkomst geldt dat [naam gedaagde] c.s. aan de door hen gestelde schending van dit artikel geen (rechts)gevolgen hebben verbonden. Zij hebben ter comparitie aangegeven dat de achtergrond van het beroep op artikel 8.11 is dat, indien PKG [naam gedaagde] c.s. tijdig had geïnformeerd ten aanzien van de vordering uit hoofde van artikel 11.1 van de koopovereenkomst (zie ook hierna onder 4.36- 4.38), er wellicht meer schade voorkomen had kunnen worden. Zoals door PKG tijdens de comparitie aangegeven, betreft de vordering op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst echter een vordering tot nakoming, niet tot vergoeding van schade, zodat toepassing van artikel 8.11, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, daarop niet kan worden toegepast.
4.9.
De rechtbank zal hierna de vorderingen I tot en met IX afzonderlijk behandelen.
Ad I. De door Mammoet dubbel betaalde factuur
4.10.
PKG legt aan deze vordering – verkort weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] c.s. hebben de garanties opgenomen in artikel 8.1 en artikel 16 van Bijlage C geschonden. [naam gedaagde] c.s. hebben met PKG voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst niet besproken dat Mammoet in 2011 een factuur, ten bedrage van € 89.250,00, dubbel heeft betaald, dat [naam gedaagde] c.s. dit hebben verzwegen richting Mammoet en dat zij het bedrag, nadat zij het eerst als voorziening hebben opgenomen, vervolgens ten gunste van de winst van 2014 hebben geboekt. De vrijval van de factuur heeft de verdiencapaciteit van het Pat-Krüger Concern mooier voorgesteld dan die in werkelijkheid was. Uit de jaarrekening, noch uit de toelichting op de jaarrekening of anderszins was duidelijk dat het een eenmalige bate betrof. Het bedrag van € 89.250,00 is meer dan 20% van de gemiddelde winst over de jaren 2014 en 2015 en als PKG van deze kwestie op de hoogte was geweest, had dit tot een aanzienlijk lager bod op de aandelen van Pat-Krüger Concern geleid. Zonder het bedrag zou het bedrijfsresultaat over 2014 niet € 765.000,00 maar € 675.000,00 hebben bedragen, en zou zijn gebleken dat er sprake was van het stagneren van de winstgevendheid van het Pat-Krüger Concern, waar de door [naam gedaagde] c.s. aan PKG voorgehouden stukken juist blijk gaven van een steeds verder toenemende winstgevendheid. De schade die PKG heeft geleden bestaat in ieder geval uit een bedrag van € 89.250,00 aan teveel betaalde ondernemingswaarde. Daarnaast heeft PKG schade geleden door de ten onrechte door [naam gedaagde] c.s. afgegeven garanties en de daarmee gepaard gaande hogere multiplier (zie 4.50 hierna), aldus PKG.
4.11.
[naam gedaagde] c.s. betwisten artikel 8.1 en artikel 16 van Bijlage C te hebben geschonden. Zij voeren – verkort weergegeven – het volgende aan. Het in 2014 aan het resultaat toegevoegde bedrag, dat niet € 89.250,00, maar € 75.000,00 (€ 89.250,00 ex btw) bedroeg, is geboekt als eenmalige bate. PKG is door [naam gedaagde] c.s. schriftelijk geïnformeerd doordat de informatie was opgenomen in de dataroom; het bestand waaruit de vrijval van de Mammoet factuur blijkt, is door PKG gezien, zoals blijkt uit het “User Activity Report” (productie 1 bij conclusie van antwoord). PKG heeft als gevolg van de vrijval geen schade geleden. De vrijval heeft ook niet geleid tot een hogere waardering van het Pat-Krüger Concern omdat de waardering is geschied op basis van de cijfers 2015
.Van stagneren van de winstgevendheid kan geen sprake zijn; het bedrijfsresultaat van 2015 was, ook indien het bedrijfsresultaat over 2014 zou worden gecorrigeerd met een bedrag van de dubbele betaling, aanmerkelijk lager dan het bedrijfsresultaat van 2014 en de prognose voor 2016 was aanmerkelijk lager dan het behaalde resultaat in 2013.
4.12.
De rechtbank oordeelt dat [naam gedaagde] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van artikel 8.1 van de koopovereenkomst, doordat de garanties opgenomen in 8.1 en 16.1 van Bijlage C niet juist zijn gebleken. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.13.
[naam gedaagde] c.s. hebben noch de stelling van PKG dat uit de door [naam gedaagde] c.s. verstrekte informatie niet is gebleken van een vorderingsrecht van Mammoet, terwijl ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst sprake was van een rechtens afdwingbaar vorderingsrecht, noch de stelling dat uit de jaarstukken of anderszins niet blijkt dat het bedrag een eenmalige bate betrof, voldoende gemotiveerd betwist. [naam gedaagde] c.s. hebben wel aangevoerd dat de dubbele betaling door Mammoet in 2014 is toegevoegd aan het resultaat als eenmalige bate, maar – na betwisting door PKG – nagelaten aan te geven waaruit dat was op te maken. De verklaring van [naam 1] ter comparitie dat PKG in de dataroom niet van elke boeking kon zien welke factuur daaraan ten grondslag lag, en dat de betaling op een andere post had moeten worden geplaatst, bijvoorbeeld de post bijzondere baten, en dus niet als inkomen waar werkzaamheden tegenover staan, hebben [naam gedaagde] c.s. onweersproken gelaten. Het voorgaande betekent dat uit moet worden gegaan van de juistheid van de stellingen van PKG op dit punt. Voorts hebben [naam gedaagde] c.s. aangegeven dat het toevoegen van het bedrag aan het resultaat “niet de koninklijke weg” was en niet te weten waarom dat gebeurd is. Daarmee is ook de stelling van PKG, dat er in 2014 geen grond was om de voorziening te laten vrijvallen, als onvoldoende gemotiveerd betwist, vast komen te staan. Dat de winst over 2014 daardoor hoger is uitgevallen hebben [naam gedaagde] c.s. niet betwist, zodat vast is komen te staan dat de due diligence informatie (ook) in zoverre misleidend was.
4.14.
Het bovenstaande brengt met zich dat vast is komen te staan dat de garanties opgenomen in 8.1 en 16.1 van Bijlage C zijn geschonden. De onder 3.1. I weergegeven gevorderde verklaring voor recht kan dus in beginsel worden toegewezen.
Ad II. Opzegging van de (onder)huurovereenkomst door Alatas Crane Services
4.15.
PKG legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag.
4.16.
[naam gedaagde] c.s. hebben de artikelen 4.11 en 16.1 van Bijlage C geschonden, doordat zij niet hebben gemeld aan PKG dat Alatas Crane Services de (onder)huurovereenkomst met Pat-Krüger Middle East had beëindigd, welke overeenkomst jaarlijks AED 180,000,00 (ongeveer € 40.000,00) aan huurinkomsten opleverde. De huuropzegging is niet toegevoegd aan de stukken die door [naam gedaagde] c.s. zijn aangeleverd. [naam gedaagde] c.s. hebben de huurpenningen in de genormaliseerde (financiële) informatie verwerkt, terwijl [naam gedaagde] c.s. wisten, althans behoorden te weten, dat (i) de huurovereenkomst was beëindigd, (ii) er geen vooruitzichten waren op een nieuwe huurder, en (iii) de ontvangen huurpenningen aldus kwalificeerden als ontvangsten uit reeds beëindigde activiteiten c.q. als eenmalige baten. Door de genormaliseerde jaarrekeningen niet, althans niet correct, te corrigeren voor wat betreft de ontvangen huurpenningen heeft PKG schade geleden. Als PKG had geweten dat de huurovereenkomst was beëindigd, had dit bij haar tot een ander oordeel geleid met betrekking tot de waarde van Pat-Krüger Middle East en daarmee van de gehele groep, aldus PKG.
4.17.
[naam gedaagde] c.s. hadden de door hen aan PKG aangeleverde genormaliseerde (financiële) informatie over 2014 en 2015 moeten corrigeren voor wat betreft de ontvangen huurpenningen. [naam gedaagde] c.s. hebben aan PKG expliciet verklaard dat het genormaliseerde jaarrekeningen betroffen; PKG verwijst daarvoor onder meer naar het informatiememorandum 2016 (productie 5 bij dagvaarding) waar in de Managementsamenvatting ten aanzien van de daar opgenomen “Financiële kerncijfers” staat “Onderstaande tabel geeft een financiële samenvatting van de Onderneming (genormaliseerd)”. Door het verwerken van de huurpenningen in de genormaliseerde (financiële) informatie over 2014 en 2015 hebben [naam gedaagde] c.s. PKG ertoe bewogen om de waarde van het Pat-Krüger Concern aanzienlijk hoger in te schatten dan het geval zou zijn bij het op de juiste wijze normaliseren van de door [naam gedaagde] c.s. verstrekte (financiële) informatie. Dit heeft ertoe geleid dat de waardering van het Pat-Krüger Concern hoger uitviel, met een bedrag gelijk aan de ten onrechte verwerkte inkomsten van de huurpenningen, te vermenigvuldigen met de gehanteerde multiplier, aldus PKG.
4.18.
[naam gedaagde] c.s. voeren hiertegen het volgende aan. Uit de grootboeken die PKG ter beschikking stonden is eenvoudig kenbaar dat de huuropbrengsten in 2015 lager waren dan in 2014. In het door [naam gedaagde] c.s. overgelegde screenshot van het grootboek (productie 11 bij conclusie van dupliek) staan de huurpenningen vermeld in de omzet. De jaarrekening 2015 geeft precies aan welk bedrag aan huur in 2015 is ontvangen. Blijkens het Q&A document als opgenomen in de dataroom heeft PKG de kwestie van de huur ook bestudeerd. Daarnaast is door [naam gedaagde] c.s. aan het door PKG ingeschakelde accountantskantoor gemeld dat de huurinkomsten in 2015 lager waren dan in 2014 omdat Alatas Crane Services de huurovereenkomst had opgezegd met ingang van 1 mei 2015. [naam gedaagde] c.s. betwisten dat sprake is van genormaliseerde jaarrekeningen.
4.19.
PKG heeft tijdens de comparitie betwist dat in de jaarrekening 2015 staat welk bedrag in 2015 aan huur is ontvangen. Zij betwist ook dat zij voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst de kwestie omtrent de onderhuurovereenkomst met Alatas Cranes heeft bestudeerd. Het Q&A document waar [naam gedaagde] c.s. naar verwijzen (productie 10 bij conclusie van dupliek), geeft weliswaar aan dat de accountant van PKG gedurende de due diligence vragen met betrekking tot huur aan [naam gedaagde] c.s. heeft gesteld, maar dit betreft de hoofdhuur door Pat-Krüger Middle East zelf en niet de onderhuur door Alatas Crane Services, aldus PKG. Uit de door [naam gedaagde] c.s. overgelegde uitdraai van een grootboekkaart, blijkt dat de onderhuur door Alatas Crane Services ten onrechte is geboekt als ‘Sales Middle East’, dus als verkoopopbrengst en niet als huur. [naam gedaagde] c.s. hadden, zo heeft PKG gesteld, duidelijk moeten maken aan PKG dat sprake was van een onderhuurder en ook dat deze onderhuurder de huur had opgezegd. Door die opzegging viel een belangrijk deel van het inkomen van de onderneming weg, aldus PKG.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat in de inhoud van de genoemde producties steun kan worden gevonden voor hetgeen PKG daarover heeft aangevoerd, terwijl die opmerkingen door [naam gedaagde] c.s. onbesproken zijn gelaten. Evenmin hebben zij aangegeven waar in de jaarrekening 2015 de onderhuuropbrengsten staan vermeld, terwijl dit – gezien de betwisting door PKG – wel op hun weg had gelegen. Voorts hebben [naam gedaagde] c.s. hun stelling dat aan het door PKG ingeschakelde accountantskantoor is gemeld dat Alatas Crane Services de huurovereenkomst had opgezegd met ingang van 1 mei 2015, niet onderbouwd. Gelet op de betwisting van die stelling door PKG had ook dat wel op hun weg gelegen. Het bovenstaande maakt dat vast is komen te staan dat [naam gedaagde] c.s. de opzegging van de onderhuur van Alatas Crane Services hebben verzwegen richting PKG en deze opzegging onjuist hebben verwerkt in de financiële informatie van het Pat-Krüger Concern. Daarmee is tevens schending van artikel 4.11 en van artikel 16.1 komen vast te staan.
Voor zover relevant, oordeelt de rechtbank dat [naam gedaagde] c.s. de door PKG ingenomen stelling dat de door [naam gedaagde] c.s. aangeleverde financiële informatie over 2014 en 2015 genormaliseerd was, onvoldoende gemotiveerd betwist hebben. Het had op hun weg gelegen toe te lichten waarom de in het informatiememorandum 2016 als genormaliseerd aangeduide cijfers, dat toch niet waren, danwel dat en waarom de cijfers opgenomen in het informatiememorandum 2016 afweken van de overige aangeleverde financiële informatie over 2014 en 2015. Nu die toelichting ontbreekt is in deze procedure vast komen te staan dat PKG erop mocht vertrouwen dat de hen aangereikte jaarcijfers genormaliseerd waren.
4.21.
De conclusie is dat ook de gevorderde verklaring voor recht opgenomen in 3.1 onder II in beginsel kan worden toegewezen.
Ad III. De kwestie [naam 6]
4.22.
PKG legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] c.s. hebben de artikelen 8.2 van de koopovereenkomst en 14.1 en 16.1 van Bijlage C geschonden. Zij hebben niet gemeld dat het Pat-Krüger Concern voor het sluiten van de koopovereenkomst was verwikkeld in een juridisch conflict met (in elk geval) [naam 6] , en dat dat heeft geleid tot een rechtszaak tussen Pat-Krüger Middle East en [naam 6] , welke rechtszaak in 2015 is gewonnen door [naam 6] . Het conflict zag op onder andere het gebruik in het Midden-Oosten van de handelsnaam PAT-Kruger en de daarbij behorende logo’s. Als gevolg van de concurrentie van [naam 6] in Dubai, die in het Midden Oosten actief is onder de naam PAT-Kruger Systems Integrator LLC, ondervindt het Pat-Krüger Concern nog altijd nadeel. De aanwezigheid van een directe concurrent met een noemenswaardig marktaandeel heeft invloed op te realiseren omzetten en winsten in een regio, waarmee de waarde van de onderneming in negatieve zin wordt beïnvloed
.Het feit dat het [naam 6] is toegestaan om de naam PAT-Kruger te voeren, is bovendien gelet op hetgeen in Annex 5 is opgenomen, in strijd met artikel 7.1 juncto 7.2 van Bijlage C, aldus PKG. Volgens PKG kan zij de door haar overgedragen IE-rechten niet ongehinderd uitoefenen in de Verenigde Arabische Emiraten, omdat het [naam 6] (op grond van een in de Verenigde Arabische Emiraten gevoerde rechterlijke procedure) is toegestaan de naam en logo’s van PAT-Kruger aldaar te gebruiken (voor het aanbieden van precies dezelfde diensten).
Een en ander heeft tot schade geleid als gevolg van het moeten compenseren van klanten die van PAT-Kruger Systems Integrator LLC ondeugdelijke producten hebben afgenomen. Tevens zijn er orders misgelopen omdat klanten in het Midden-Oosten slechte ervaringen hebben met het merk PAT-Kruger, veroorzaakt door PAT-Kruger Systems Integrator LLC. Indien PKG ervan op de hoogte zou zijn geweest dat een oud-werknemer het gebruiksrecht had verworven van (een deel van) de naam van het Pat-Krüger Concern en een aanzienlijk deel van het klantenbestand had meegenomen, zou PKG een lager bod hebben uitgebracht.
4.23.
[naam gedaagde] c.s. voeren hiertegen het volgende aan. Van [naam gedaagde] c.s. hebben betwist dat de artikelen 7.1 en 7.2 van Bijlage C zijn geschonden. Daartoe hebben zij aangevoerd dat (i) het woordmerk “Pat-Krüger” blijkens Annex 5 uitsluitend is geregistreerd in de Europese Unie (en niet in de Verenigde Arabische Emiraten) en (ii) de in Annex 5 opgenomen domeinnamen door PKG zonder verdere beperking kunnen worden gevoerd.
Pat-Krüger Middle East heeft vanaf 2008 wel last gehad van [naam 6] , maar het “ [naam 6] -effect” was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst allang uitgewerkt, aldus [naam gedaagde] c.s. Bovendien, zo voeren [naam gedaagde] c.s. aan, is de kwestie [naam 6] mondeling met PKG besproken. [naam gedaagde] c.s. wijzen op een e-mail van [naam 7] van 28 januari 2020 waaruit in de visie van [naam gedaagde] c.s. blijkt dat PKG al op 22 september 2016 op de hoogte was van de kwestie [naam 6] en op een brief van 12 juli 2017 van [naam 8] (namens PKG) aan mr. De Haij waarin wordt gesproken over “de imitator”. Ook stellen [naam gedaagde] c.s. dat [naam 6] al tien jaar geen logo meer gebruikt. PKG heeft, zo stellen [naam gedaagde] c.s., op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het beweerdelijk verzwijgen van de kwestie [naam 6] . De omzet in het Midden-Oosten stijgt volgens [naam gedaagde] c.s. juist.
4.24.
De rechtbank oordeelt dat [naam gedaagde] c.s. de stelling van PKG dat zij, PKG, ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet op de hoogte was van het conflict met, en de onderneming van, [naam 6] , onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken. [naam gedaagde] c.s. hebben aangegeven dat zij de kwestie [naam 6] mondeling met PKG hebben besproken, maar dat is door PKG betwist. Het had gezien die betwisting op de weg van [naam gedaagde] c.s. gelegen om nadere details te verschaffen over die bespreking, bijvoorbeeld door aan te geven wanneer en met wie die heeft plaatsgevonden. Nu zij dat niet hebben gedaan, is vast komen te staan dat zij PKG niet, althans niet voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, hebben geïnformeerd over het conflict met [naam 6] . Dat PKG voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst (in juli 2016) uit andere hoofde op de hoogte was van het conflict met en de onderneming van [naam 6] , is ook overigens onvoldoende door [naam gedaagde] c.s. gesteld en evenmin gebleken. Voornoemde e-mail van 28 januari 2020 mist in dit kader relevantie, omdat de in de e-mail genoemde bespreking dateert van ná het sluiten van de koopovereenkomst. Hetzelfde geldt voor de brief van 12 juli 2017. Voor zover [naam gedaagde] c.s. aan de hand van de door PKG overgelegde productie 53 betogen dat PKG op de hoogte was van de kwestie [naam 6] , volgt de rechtbank [naam gedaagde] c.s. daarin ook niet, nu zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet is gebleken dat het desbetreffende stuk, dat blijkens de begeleidende e-mail op 21 september 2017 aan PKG is verzonden, ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst al bij PKG bekend was.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat artikel 14.1 van Bijlage C door [naam gedaagde] c.s. is geschonden, omdat zij PKG niet hebben geïnformeerd over de procedure tegen [naam 6] , terwijl naar PKG onbetwist heeft gesteld, de rechtelijke uitspraak, waarin het [naam 6] is toegestaan om de naam PAT-Kruger en de domeinnaam [website 3] te gebruiken, dateert van 31 december 2014, derhalve binnen vijf jaar voorafgaand aan de leveringsdatum.
4.25.
Wat betreft de door PKG gestelde schending van de artikelen 7.1 en 7.2 van Bijlage C door [naam gedaagde] c.s. overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 7.1 is gegarandeerd dat de in Annex 5 bij Bijlage C genoemde IE-rechten zonder verdere beperkingen kunnen worden uitgeoefend. In Annex 5 is een lijst opgenomen van domeinnamen, waaronder www. [website 1] en www.patkruger.ae, maar niet [website 3] . Tevens blijkt uit Annex 5 ten aanzien van het woordmerk “Pat-Krüger” slechts dat er een depot is verricht in de Europese Unie. Gelet op het verweer van [naam gedaagde] c.s. had het op de weg van PKG gelegen om nader te onderbouwen waarom artikel 7.1 en/of 7.2 in haar ogen ruimer uitgelegd moeten worden. PKG heeft dat niet (voldoende) gedaan. Het enkele feit dat [naam 6] eigenaar is van het trademark PAT-Kruger in de Verenigde Arabische Emiraten en de stelling dat hij zich daarom bij gebruik door PKG van de in Annex 5 genoemde domeinnamen op een IE-inbreuk door PKG zou kunnen beroepen, acht de rechtbank in die omstandigheden onvoldoende om een schending van de artikelen 7.1 en 7.2 van Bijlage C vast te kunnen stellen.
4.26.
Dat niet is gebleken van een schending van de artikelen 7.1 en 7.2 van Bijlage C laat echter onverlet dat [naam gedaagde] c.s. artikel 8.2 van de koopovereenkomst en artikel 16.1 van Bijlage C hebben geschonden. Het is evident dat het voor PKG van belang was te weten dat [naam 6] een onderneming genaamd PAT-Kruger Systems Integrator LLC voerde, waarin hij precies dezelfde diensten aanbood als Pat-Krüger Middle East en dat het hem – na een gerechtelijke procedure – was toegestaan om de naam PAT-Kruger, logo’s met die naam en de domeinnaam patkruger.com te gebruiken. Het standpunt van [naam gedaagde] c.s. dat de handelsnaamkwestie al in 2011 was afgedaan, wordt weerlegd door de door PKG overgelegde e-mail van 18 januari 2015 (productie 15 bij dagvaarding) waarin [naam gedaagde] de kwestie en de mogelijk te nemen stappen bespreekt met [naam 9] van Pat-Krüger Middle East. Dat de laatstgenoemde onderneming hier (nog steeds) nadeel van ondervindt heeft PKG voldoende onderbouwd door de door haar overgelegde correspondentie met Salalah Port Services Co. SAOG te Oman (productie 17), waaruit – zoals ook niet wordt betwist door [naam gedaagde] c.s. – blijkt dat Salalah Port Services Co. SAOG in de veronderstelling verkeerde dat zij zaken met Pat-Krüger Middle East had gedaan in plaats van met (de onderneming van) [naam 6] en klachten heeft over het geleverde. Voor zover [naam gedaagde] c.s. met hun stelling dat [naam 6] “in zijn geheel” is vertrokken uit de Verenigde Arabische Emiraten hebben willen aanvoeren dat PKG van het bedrijf van [naam 6] geen concurrentie meer ondervindt heeft PKG dit weerlegd door de door PKG overgelegde printscreens van LinkedIn pagina’s van (ex)medewerkers van PAT-Kruger Systems Integrator LLC waaruit blijkt dat zij de laatste jaren veel werk heeft gehad. Uit het enkele feit dat – zoals door [naam gedaagde] c.s. is aangevoerd – de omzet van PKG in het Midden-Oosten fors is gestegen, kan niet worden afgeleid dat de concurrentie van (het bedrijf van) [naam 6] geen drukkend effect op die omzet of de winst heeft.
4.27.
Het voorgaande brengt mee dat de onder 3.1.III weergegeven gevorderde verklaring voor recht in beginsel kan worden toegewezen.
Ad IV. Het project Tiong Woon
4.28.
PKG legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] c.s. hebben artikel 8.2 van de koopovereenkomst en de artikelen 4.2, 4.3 van Bijlage C geschonden. Ten aanzien van het project Tiong Woon (zie 2.13) hebben [naam gedaagde] c.s. volgens PKG in de jaarrekening 2015 een bedrag van € 32.960,00 te weinig aan kosten verantwoord. Zij hadden op basis van algemene accountantsbeginselen, alsmede op basis van artikel 2:384 BW, het gehele bedrag van de kosten van de vier dataloggers, totaal € 65.920,00, als kosten mee moeten nemen in de jaarrekening 2015. Daarnaast hebben zij ten onrechte een bedrag van de voorschotnota ad € 54.161,00 aan gerealiseerde omzet opgenomen in de jaarrekening 2015, aangezien de betaling van dit bedrag niet in 2015 heeft plaatsgevonden. Het is ongeloofwaardig dat [naam gedaagde] c.s. in 2015 voor een bedrag van € 54.161,00 aan werkzaamheden hebben verricht, terwijl zij niet zeker waren van de order. De dataloggers zijn pas in de tweede helft van 2016 uitgeleverd aan Tiong Woon. PKG refereert aan, onder meer, de International Accounting Standards en de Richtlijn RJ 270. De handelwijze van [naam gedaagde] c.s. heeft geleid tot een te hoog vastgestelde EBITDA en daarmee een te hoge koopprijs.
4.29.
[naam gedaagde] c.s. voeren hiertegen het volgende aan. De werkzaamheden die in 2015 zijn verricht, worden gedekt door de verzonden voorschotfactuur. Daarnaast is het vooruit factureren in deze landen een noodzaak om zeker te zijn van de order. Niet valt in te zien waarom die voorschotfactuur niet als omzet genomen mag worden. Dat de voorschotfactuur in 2016 is betaald, staat er niet aan in de weg dat de in 2015 verrichtte werkzaamheden ook in dat jaar als omzet worden geboekt. De post is derhalve niet incorrect verantwoord in de jaarrekening 2015. Uit de door PKG als productie 42 overgelegde factuur blijkt dat de orderdatum 30 oktober 2015 was. Op dat moment was de opdracht dus al verstrekt. De Richtlijn RJ 270 is in dit geval niet van toepassing. Bij onderhanden projecten is het toegestaan dat de voortgang van het project c.q. de mate van gereedheid bepalend is voor de winstneming op projecten.
4.30.
De rechtbank overweegt dat partijen twisten over de vraag of de wijze waarop [naam gedaagde] c.s. het project Tiong Woon hebben opgenomen in de jaarrekening 2015, in overeenstemming is met artikel 4.2 van Bijlage C. In dat artikel hebben [naam gedaagde] c.s. gegarandeerd dat de jaarrekening 2015 volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit van ieder van de vennootschappen in het Pat-Krüger Concern. De rechtbank heeft behoefte aan deskundige voorlichting over de vraag of de wijze waarop [naam gedaagde] c.s. de kosten en omzet inzake het project Tiong Woon in de jaarrekening 2015 hebben verantwoord, aan die eisen voldoet, en ziet dus aanleiding een deskundige te benoemen. Partijen dienen een voorstel te doen voor een deskundigenonderzoek, dat wil zeggen de aan een deskundige voor te leggen vragen. Het verdient de voorkeur dat partijen die vragen na overleg en gezamenlijk formuleren. Gezamenlijk kunnen partijen tevens een voorstel doen voor een te benoemen deskundige. Indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken, heeft het geen zin dat zij namen van deskundigen noemen; in dat geval zal de rechtbank zelf een deskundige kiezen.
Ad. V. De “end of service entitlement” voor het personeel van Pat-Krüger Middle East
4.31.
PKG legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] c.s. zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen onder de koopovereenkomst door na te laten een voorziening op te nemen op de balans van Pat-Krüger Middle East en daardoor de vermogenspositie van Pat-Krüger Middle East mooier voor te stellen dan deze was. Op grond van de regelgeving heeft ieder van de werknemers van Pat-Krüger Middel East aan het eind van het dienstverband van rechtswege recht op een “end of service entitlement”. Dit betreffen bestaande verplichtingen die onvermijdelijk zullen leiden tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. [naam gedaagde] c.s. hadden op grond van de International Accounting Standards een voorziening moeten opnemen in verband met deze wettelijke verplichting. Door dat niet te doen, hebben [naam gedaagde] c.s. artikel 8.2 van de koopovereenkomst en de garantieverklaringen onder 4.1, 4.2, 4.3 en 8.1 van Bijlage C geschonden, aldus PKG. [naam gedaagde] c.s. hadden ultimo 2015 een voorziening moeten creëren van € 47.016,58 voor de end of service entitlements. Door dit na te laten lieten [naam gedaagde] c.s. de EBITDA hoger uitvallen dan het geval had moeten zijn. Door de te hoge EBITDA is de waarde van de onderneming hoger uitgevallen met een bedrag gelijk aan de ten onrechte niet gecreëerde voorziening, te vermenigvuldigen met de gehanteerde multiplier.
4.32.
[naam gedaagde] c.s. voeren hiertegen – kort weergegeven – het volgende aan. Zij zijn voor zover het betreft Pat-Krüger Middle East in het kader van de verstrekte garanties slechts gehouden de in Cyprus geldende wetgeving te volgen met betrekking tot de jaarrekening 2015. Zij zijn niet bekend met de in de Verenigde Arabische Emiraten geldende regelgeving, waarop PKG haar claim baseert. Zo’n verplichting volgt niet uit de International Accounting Standards. Het is zelfs niet toegestaan een voorziening te treffen voor eventueel toekomstig verschuldigde transitievergoedingen, omdat niet vaststaat dat de vergoeding ook daadwerkelijk verschuldigd wordt. Tot slot stellen [naam gedaagde] c.s. dat niet is gebleken dat in de onder verantwoordelijkheid van PKG opgestelde jaarrekeningen over de jaren 2016, 2017 en 2018 wel een voorziening is opgenomen ten aanzien van de end of service entitlement.
4.33.
De rechtbank stelt vast dat, nu PKG haar stelling dat op grond van de in Dubai geldende wetgeving bij uitdiensttreding van werknemers een end of service entitlement moet worden betaald met een kopie van “U.A.E. LABOUR LAW, FEDERAL LAW NO. (8) OF 1980, LABOUR LAW AND ITS AMENDMENTS 2001” (productie 44 bij conclusie van repliek) heeft onderbouwd, [naam gedaagde] c.s. de juistheid daarvan niet hebben betwist, en de rechtbank daar ook geen aanleiding toe ziet, moet worden aangenomen dat die verplichting inderdaad op Pat-Krüger Middel East rust(te). Ook de stellingen van PKG dat, omdat Pat-Krüger Middle East statutair is gevestigd op Cyprus, haar jaarrekening dient te worden opgesteld op basis van de International Accounting Standards (hierna: IAS) en dat volgens IAS 37.14 een voorziening dient te worden gevormd wanneer i) het waarschijnlijk is dat voor de afwikkeling van een verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is, en ii) er een betrouwbare schatting kan worden gemaakt van de omvang van de verplichting, zijn door [naam gedaagde] c.s. niet betwist. Evenmin hebben zij weersproken dat de end of service entitlement aan de criteria i) en ii) voldoen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure vast dat [naam gedaagde] c.s. volgens de IAS een voorziening hadden moeten opnemen in verband met de in Dubai geldende wettelijke verplichting om het personeel in Dubai aan het einde van het dienstverband een zogenaamde end of service entitlement uit te keren.
4.34.
De stelling van [naam gedaagde] c.s. dat het in Nederland – waar de IAS eveneens wordt gebruikt – niet is toegestaan een voorziening te treffen voor eventueel toekomstig verschuldigde transitievergoedingen, omdat niet vaststaat dat de vergoeding ook daadwerkelijk verschuldigd wordt, maakt het bovenstaande niet anders. PKG hebben immers – onweersproken – aangegeven dat de end of service entitlement niet te vergelijken is met de Nederlandse transitievergoeding, omdat een end of service entitlement, in tegenstelling tot de transitievergoeding, (vrijwel) altijd moet worden uitgekeerd omdat werknemers ook recht hebben op een end of service entitlement als het initiatief van de beëindiging van het dienstverband bij de werknemer ligt. De door [naam gedaagde] c.s. overgelegde gerechtelijke uitspraken en tekst van de brief van 17 december 2018 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (productie 16 tot en met 18 bij conclusie van dupliek), bevestigen overigens dat wanneer er een redelijke mate van zekerheid is dat de uitgaaf zich in de toekomst zal voordoen, een voorziening wel kan worden getroffen. Voor zover [naam gedaagde] c.s. hebben aangevoerd dat PKG sinds de overname zelf ook geen voorziening voor de end of service entitlement heeft getroffen – wat daar ook van zij; PKG heeft ter comparitie verklaard dat wel te doen, maar “hoger in de groep” –, oordeelt de rechtbank dat dat de verplichtingen van [naam gedaagde] c.s. ten tijde van de levering van de aandelen niet raakt. De conclusie is dat artikel 8.2 van de koopovereenkomst en de garanties onder 4.1, 4.2, 4.3 en 8.1 van Bijlage C zijn geschonden.
4.35.
Het voorgaande brengt mee dat de onder 3.1.V weergegeven gevorderde verklaring voor recht in beginsel kan worden toegewezen.
Ad. VI. De vordering op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst
4.36.
PKG legt aan deze vordering de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] is aan PKG een bedrag van € 16.523,78 verschuldigd op grond van artikel 11.1 van de koopovereenkomst, waarin (kortweg) staat dat de oninbaar gebleken vorderingen van het Pat-Krüger Concern van voor 1 januari 2016 worden gecedeerd aan [naam gedaagde] . Het totaal van openstaande vorderingen met factuurdata van voor 1 januari 2016 bedroeg op 5 december 2018 € 80.523,78. De koopprijs van de openstaande vorderingen bedraagt € 16.523,78, te weten het bedrag van de openstaande facturen, verminderd met een bedrag van € 24.000,00, dat als voorziening facturen is opgenomen in de jaarrekening, en waarvan partijen hebben afgesproken dat dit in mindering wordt gebracht op de koopprijs, en verminderd met een bedrag van € 40.000,00 dat [naam gedaagde] als voorschot heeft betaald.
4.37.
[naam gedaagde] voert hiertegen – kort weergegeven – het volgende aan. De vorderingen zijn op 12 juli 2017 niet rechtsgeldig gecedeerd, nu [naam gedaagde] geen informatie heeft verkregen die hij nodig heeft om gebruik te kunnen maken van de afgesproken cessieregeling. Indien en voor zover er al sprake is van een rechtsgeldige (stille) cessie, is daarvan eerst sprake vanaf 5 december 2018, aldus [naam gedaagde] . Tussen de datum van de facturen en het moment van de voltooide cessie zit een termijn van drie jaar, waardoor de facturen niet meer zijn te incasseren. PKG heeft daarmee haar schadebeperkingsplicht geschonden en de vordering van PKG is om die reden niet toewijsbaar, zo meent [naam gedaagde] . Ook heeft PKG volgens [naam gedaagde] gehandeld in strijd met artikel 9.1 van de koopovereenkomst, nu de facturen niet zijn geïnd op een wijze die in lijn is met de voor de leveringsdatum gehanteerde systematiek. Daarnaast heeft PKG vorderingen op een failliete debiteur afgeboekt en deze komen niet voor cessie in aanmerking. Daarbij dient een bedrag van € 3.133,00 nog te worden verrekend. Tot slot moet een bedrag van € 8.222,14 worden verrekend, nu [naam gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en onkosten heeft gemaakt in opdracht van PKG.
4.38.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de tekst van artikel 11.1 van de koopovereenkomst betaling van de som van de nominale bedragen van de betreffende vorderingen niet aan PKG, maar aan de Vennootschappen (als gedefinieerd in de koopovereenkomst) moet worden gedaan. PKG heeft niets gesteld op basis waarvan haar bevoegdheid het bedrag te innen kan worden vastgesteld, terwijl [naam gedaagde] c.s. er – blijkens het door hen aangevoerde – eveneens van uitgaan dat enig op grond van artikel 11.1 verschuldigd bedrag aan PKG toekomt. Dit geeft de rechtbank aanleiding PKG in de gelegenheid te stellen zich bij akte over dit punt uit te laten, waarna [naam gedaagde] c.s. daar bij antwoordakte op mogen reageren.
Ad VII. De vordering op grond van artikel 7.3 van de koopovereenkomst
4.39.
PKG legt aan deze vordering – kort weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag. [naam gedaagde] c.s. zijn op grond van artikel 7.3 van de koopovereenkomst een bedrag van € 9.637,00 verschuldigd aan PKG. PKG heeft een correctie laten doorvoeren op de aandeelhoudersstructuur en de kosten daarvan komen op grond van dit artikel voor rekening van [naam gedaagde] c.s.
4.40.
[naam gedaagde] c.s. voeren hiertegen – kort weergegeven – het volgende aan. Partijen zijn nader mondeling overeengekomen dat [naam gedaagde] c.s. zouden zorgdragen voor rectificatie, hetgeen zij ook in gang hebben gezet. PKG was echter ongeduldig en heeft op eigen initiatief eveneens een notaris ingeschakeld. De onderbouwing van het door PKG gevorderde bedrag ontbreekt en het bedrag is niet in verhouding met de kosten die [naam gedaagde] c.s. zelf hebben gemaakt om tot een correctie te komen.
4.41.
De rechtbank oordeelt dat PKG haar vordering op dit punt – gelet op de betwisting daarvan door [naam gedaagde] c.s. – onvoldoende heeft onderbouwd. PKG verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar de door haar in het geding gebrachte producties 34 en 36. Uit deze producties blijkt echter niet dat PKG voor een bedrag van € 9.637,00 aan kosten heeft gemaakt voor de rectificatie als bedoeld in artikel 7.3 van de koopovereenkomst. Desgevraagd heeft PKG ook ter comparitie niet kunnen verklaren waar het bedrag van € 9.637,00 precies op is gebaseerd. De vordering wordt derhalve als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Ad VIII. De gevorderde schadevergoeding (op te maken bij staat)
4.42.
PKG vordert vergoeding van schade als gevolg van de tekortkomingen van [naam gedaagde] c.s. onder de koopovereenkomst.
4.43.
De rechtbank oordeelt – ten aanzien van de garanties waarvan zij heeft vastgesteld dat die door [naam gedaagde] c.s. geschonden zijn – dat het aannemelijk is dat PKG als gevolg van die schending schade heeft geleden, omdat de betreffende garanties zien op de juistheid van de (financiële) gegevens op basis waarvan PKG de koopprijs die zij bereid was te betalen (mede) heeft vastgesteld. Die schade zullen [naam gedaagde] c.s. in beginsel aan PKG moeten vergoeden. De rechtbank acht zich niet in staat het schadebedrag in deze procedure te begroten, zodat een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat in de rede ligt.
4.44.
[naam gedaagde] c.s. hebben nog het volgende aangevoerd. Zij beroepen zich allereerst op artikel 8.7 van de koopovereenkomst, waarin de aansprakelijkheid van [naam gedaagde] en Mansyde is beperkt tot een bedrag van € 900.000,00 respectievelijk € 100.000,00. Mocht worden geoordeeld dat [naam gedaagde] c.s. aansprakelijk zijn, dient met deze bepaling rekening te worden gehouden, aldus [naam gedaagde] c.s. Ook voeren [naam gedaagde] c.s. aan dat PKG in haar brieven van 8 juni 2018 ten aanzien van de vermeende schendingen van de garanties concrete schadebedragen heeft genoemd, terwijl zij in deze procedure daarvan afziet en enkel verklaringen voor recht vordert dat [naam gedaagde] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen, hetgeen de vorderingen van PKG niet geloofwaardig maakt, aldus [naam gedaagde] c.s.
4.45.
De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat PKG voorafgaand aan de procedure concrete bedragen heeft genoemd, er niet aan in de weg staat dat zij in de procedure kan verzoeken om haar schade in een schadestaatprocedure te laten begroten. Waarom dat de vorderingen van PKG ongeloofwaardig zou maken, valt niet in te zien.
4.46.
Het – door PKG onbesproken gelaten – beroep van [naam gedaagde] c.s. op artikel 8.7 van de koopovereenkomst slaagt. Met deze bepaling moet, nadat de hoogte van de schade is vastgesteld, rekening worden gehouden.
Beroep op verrekening
4.47.
[naam gedaagde] c.s. hebben tot slot aangevoerd dat, mocht worden geoordeeld dat [naam gedaagde] c.s. enig bedrag aan PKG zijn verschuldigd, zij dit bedrag reeds hebben voldaan, nu PKG zelf een beroep op verrekening heeft gedaan met haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de Mansyde Vendor Loan en de Vendor Loan [naam gedaagde] .
4.48.
PKG betwist dat [naam gedaagde] c.s. op grond van verrekening reeds aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. [naam gedaagde] c.s. miskennen dat PKG tot op heden alle rentebetalingen heeft voldaan – en dus niet heeft verrekend – en dat de hoofdsom van de Vendor Loans nog niet opeisbaar is, aldus PKG.
4.49.
De rechtbank oordeelt dat, nu [naam gedaagde] c.s. hetgeen door PKG ten aanzien van de vorderingen op haar onder de Vendor Loans is aangevoerd niet hebben weersproken, vaststaat dat de rentebepalingen onder de Vendor Loans tot nu toe zijn voldaan en de hoofdsom nog niet opeisbaar is. Voldoening door verrekening heeft dus (vooralsnog) niet plaatsgevonden.
Ad IX. Het hanteren van een multiplier
4.50.
PKG heeft gevorderd te bepalen dat bij het vaststellen van de hoogte van de schade als gevolg van de schendingen van de garanties een multiplier dient te worden meegenomen, nu deze tekortkomingen van [naam gedaagde] c.s. de hoogte van de door PKG betaalde koopprijs voor het Pat-Krüger Concern direct hebben beïnvloed. PKG voert aan dat aan de tussen partijen overeengekomen overnameprijs een euro-voor-euro vergoeding van de aanwezige liquide middelen en de gerealiseerde (en genormaliseerde) EBITDA ten grondslag ligt, alsmede een multiplier. De afgegeven garanties zijn van invloed geweest op de hoogte van de multiplier. [naam gedaagde] c.s. voeren aan bij het bepalen van de koopprijs geen multiplier te hebben gehanteerd.
4.51.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of bij de bepaling van de schade al dan niet rekening dient te worden gehouden met een multiplier, zoals door PKG gesteld, en zo ja, hoe hoog die multiplier is, onderdeel is van de begroting van de schade, en dat die vraag daarom in beginsel in de schadestaatprocedure zal moeten worden meegenomen.
Conclusies
4.52.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. De gevorderde verklaringen voor recht, zoals weergegeven onder 3.1 onder I, II, III en V kunnen in beginsel worden toegewezen. Voordat wordt beslist op de gevorderde verklaringen voor recht weergegeven onder 3.1 onder IV en VI moeten partijen in de gelegenheid worden gesteld de hiervoor onder 4.30 en 4.38 genoemde akten te nemen. De vordering als weergegeven onder VII zal moeten worden afgewezen. [naam gedaagde] c.s. zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade – op te maken bij staat – als gevolg van door de rechtbank vastgestelde tekortkomingen onder de koopovereenkomst, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.7 van de koopovereenkomst. De vraag naar de rol van de multiplier zal in beginsel in de schadestaatprocedure moeten worden beantwoord. Iedere (verdere) beslissing moet worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 mei 2021
(i) voor het nemen van een akte door beide partijen als vermeld onder 4.30; en
(ii) voor het nemen van een akte door PKG als bedoeld in 4.38, waarna [naam gedaagde] c.s. op een termijn van twee weken een antwoordakte als bedoeld in 4.38 mogen nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker. Het is ondertekend door de rolrechter en op 14 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3242/1977/2221