In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.A. van der Burg, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.A. Notenboom, haar medewerking verleent aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De partijen zijn geregistreerd als partners en zijn op 13 september 2002 in het huwelijk getreden. Hun huwelijk is op 10 juli 2019 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de woning en de bijbehorende hypotheek. De eiser stelt dat de gedaagde haar verplichtingen uit het convenant niet nakomt en vordert dat zij binnen een week na betekening van het vonnis een verkoopopdracht geeft aan een makelaar. De gedaagde voert verweer en stelt dat zij niet in staat is om de woning over te nemen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De rechter wijst de primaire vordering toe, waarbij de gedaagde wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De rechter overweegt dat de gedaagde al geruime tijd weigert haar medewerking te verlenen en dat haar belangen niet zwaarder wegen dan die van de eiser. De rechter legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de veroordeling voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.