ECLI:NL:RBROT:2021:3268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/604517 / HA ZA 20-901
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele procedure tot aanhouding van de hoofdzaak in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een incidentele procedure tot aanhouding van de hoofdzaak, die draait om de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van de partijen. De eiseres, aangeduid als de zus, heeft in de hoofdzaak verschillende vorderingen ingesteld met betrekking tot de nalatenschappen van haar ouders, waaronder het benoemen van een taxateur voor de woning en het verstrekken van informatie over schenkingen en leningen door de ouders. De gedaagde, aangeduid als de broer, heeft in het incident verzocht om aanhouding van de hoofdzaak totdat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan in een parallelle zaak over een boedelbeschrijving.

De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en geconcludeerd dat de vorderingen van de zus in de hoofdzaak en het verzoek van de broer om aanhouding beide gericht zijn op de afwikkeling van de nalatenschap, maar via verschillende wegen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om de procedure aan te houden, aangezien de hoofdzaak ook zonder de uitspraak van het hof kan doorgaan. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de broer af en veroordeelt hem in de proceskosten van het incident. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604517 / HA ZA 20-901
Vonnis in incident van 7 april 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L.C. Baars te Schiedam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.M. Richel te Schiedam.
Partijen zullen hierna de zus en de broer genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2020, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot aanhouding van de procedure, met producties 1 tot en met 8;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert de zus om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
I) ten aanzien van beide nalatenschappen een taxateur te benoemen die opdracht krijgt
de waarde te bepalen en rapport aan de rechtbank uit te brengen van de woning aan
de [adres] in het vrije economisch verkeer per
19 januari 2016 [datum overlijden moeder] en 7 november 2017 [datum overlijden vader];
II) ten aanzien van de nalatenschap van vader gedaagde te veroordelen aan eiseres een
gespecificeerde opgave te geven van alle schenkingen en leningen van zijn ouders
dan wel vader, moeder alsmede gespecificeerde informatie te verstrekken van de
overname van het bedrijf van de vader door gedaagde;
III) te verklaren voor recht dat gedaagde zijn aandeel verbeurt in de nalatenschappen
indien hij daartoe behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt;
IV) het aandeel van eiseres in de nalatenschap van moeder vast te stellen nadat de
waarde van de woning door een taxateur is bepaald zonder dat daarbij rekening
wordt gehouden met inkorting van de schenking ad € 20.000,- en gedaagde te
veroordelen dit nader door uw rechtbank te bepalen bedrag, aan eiseres binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis te voldoen;
V) gedaagde te veroordelen tot betaling van 6% rente, enkelvoudig over het aandeel van
eiseres in de nalatenschap van moeder vanaf de dag van haar overlijden (19 januari
2016) tot de dag der algehele voldoening;
VI) de legitimaire portie (massa) van het aandeel van eiseres in de nalatenschap van
vader vast te stellen en gedaagde te veroordelen dit bedrag binnen 14 dagen na
het te wijzen vonnis aan eiseres te voldoen.
2.2.
De broer voert verweer, in welk kader hij de hierna te bespreken incidentele vordering heeft ingesteld.

3..Het geschil in het incident

3.1.
De broer vordert in het incident:
Dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een notaris
aan te wijzen ten overstaan van wie de verdeling zal plaatshebben, zulks nadat het
gerechtshof Den Haag uitspraak zal hebben gedaan in de parallelle zaak over de
verzochte boedelbeschrijving, en de onderhavige zaak tot die tijd aan te houden, dan
wel het geding te schorsen.
3.2.
Met de
parallelle zaak over de verzochte boedelbeschrijvingbedoelt de broer het hoger beroep tegen het bij beschikking van 22 juni 2020 van de kantonrechter te Rotterdam afgewezen verzoek van de broer, om op grond van artikel 672 Rv een boedelbeschrijving te bevelen door een bij dat bevel aan te wijzen notaris, teneinde de rechter te kunnen verzoeken de nalatenschappen van de ouders af te wikkelen.
3.3.
De broer wenst dus aanhouding van de hoofdzaak, en legt daaraan het volgende ten grondslag. De onderdelen I-III in de hoofdzaak behelzen in feite het opmaken van een gerechtelijke boedelbeschrijving, waar de broer reeds om heeft verzocht bij de kantonrechter respectievelijk het hof. De rechtbank kan de hoofdzaak aanhouden totdat het hof uitspraak heeft gedaan respectievelijk het notariële proces-verbaal van boedelbeschrijving beschikbaar is. De notaris die de boedelbeschrijving verricht kan (later) tevens benoemd worden als de notaris voor wie de verdeling zal plaatsvinden. Daarbij kan de beschrijvend notaris, als hij dat noodzakelijk vindt, schatters benoemen. Aanhouding van de hoofdzaak leidt dus niet tot onredelijke vertraging van de procedure.
3.4.
De zus voert het volgende verweer. In de hoofdzaak is gevraagd om vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van de moeder en de legitieme portie in de nalatenschap van de vader. De regie bij de afwikkeling van de vorderingen, inclusief een opdracht de ouderlijke woning te taxeren, dient bij de rechtbank Rotterdam te blijven. Daarbij komt dat uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord blijkt dat tussen partijen over nagenoeg alle bestanddelen van de nalatenschappen overeenstemming bestaat. Het benoemen van een notaris om de inventarisatie op te stellen heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Ook de verzochte benoeming van een schatter om de waarde van de woning vast te stellen is niet nodig, nu reeds in de hoofdzaak een taxateur kan worden benoemd om de waarde van de woning vast te stellen. Ook zal de aanhouding leiden tot onnodige vertraging van de procedure zonder uitzicht op een oplossing. De aanhouding is dan ook niet in het belang van partijen. De incidentele vordering dient te worden afgewezen met veroordeling van de broer in de kosten van het incident.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook door partijen is onderkend, een verzoek om aanhouding ook bij wege van incident kan worden gedaan. De vraag of tot aanhouding moet worden overgegaan, dient steeds te worden beantwoord aan de hand van de eisen van een goede procesorde, waaronder de eisen van een doelmatige en voortvarende rechtspleging, waarbij moet worden gewaakt voor onredelijke vertraging van de procedure. Hiervan uitgaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
De vorderingen van de zus in de hoofdzaak en het verzoek van de broer dat thans bij het hof voorligt, hebben allebei als doel, te komen tot afwikkeling van de nalatenschap van de ouders, maar via verschillende wegen. Dat deze procedures gelijktijdig aanhangig zijn, brengt niet met zich dat een van de procedures dient te worden afgewacht. Ten eerste beperkt de vordering van de zus in de hoofdzaak zich niet tot “het opmaken van een gerechtelijke boedelbeschrijving”. Voorts is op dit moment ongewis in hoeverre de procedure in de hoofdzaak vertraging zal oplopen als de beslissing van het hof wordt afgewacht. Het is immers niet duidelijk wanneer het hof uitspraak zal doen. Ook kan niet vooruitgelopen worden op het oordeel van het hof. In geval het verzoek van de broer door het hof wordt afgewezen heeft de zus, en daarbij dan tevens de broer, belang gehad bij de voortzetting van de procedure in de hoofdzaak, nu beide partijen tot een oplossing van hun geschil willen komen. En in geval van toewijzing door het hof van het verzoek van de broer is er geen direct risico op tegenstrijdige uitspraken. Daar komt nog bij dat in de hoofdzaak om proceseconomische redenen ook op een later moment tot aanhouding kan worden besloten.
4.3.
Alles afwegend, met inachtneming van de in 4.1 weergegeven maatstaf, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het belang van de zus bij voortgang van de onderhavige procedure thans dient te prevaleren. Er zijn op dit moment onvoldoende zwaarwegende redenen om de onderhavige procedure aan te houden, zodat de incidentele vordering tot aanhouding wordt afgewezen.
De rechtbank acht het wenselijk dat in de hoofdzaak een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Mocht daarbij blijken dat aanhouding dan alsnog wenselijk is, dan kan daartoe nog worden besloten.
4.4.
De broer heeft in het incident ook gevorderd “dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een notaris aan te wijzen ten overstaan van wie de verdeling zal plaatshebben”. Omdat dat een beslissing in de hoofdzaak betreft blijft het gevorderde in dit kader buiten beschouwing. Overigens is verdeling slechts aan de orde bij verdeling van een gemeenschap (de nalatenschap van de moeder) en niet voor zover de zus slechts legitimaris is (de nalatenschap van de vader).
4.5.
De broer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de broer in de kosten van het incident, aan de zijde van de zus tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 april 2021voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 7 april 2021.
3304/2294/638