ECLI:NL:RBROT:2021:3264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/614051 / KG ZA 21-153
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van processtukken in kort geding met betrekking tot financiële afspraken en onroerende zaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Fasseur, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.A. van Hecke. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil tussen eiser en [persoon A] over de financiële administratie van de besloten vennootschap [bedrijf A], waarin zij beiden aandeelhouder zijn. Eiser vordert afgifte van documenten uit een eerder gevoerde procedure waarin [bedrijf A] betrokken was, om inzicht te krijgen in zijn financiële positie en de nakoming van afspraken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten, die voldoende bepaald zijn en onder de berusting van gedaagde liggen. De vordering van eiser is toegewezen, waarbij gedaagde is bevolen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de gevraagde afschriften te overleggen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 31 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614051 / KG ZA 21-153
Vonnis in kort geding van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. D. Fasseur te Den Dolder,
tegen
MR. [gedaagde], advocaat,
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. van Hecke te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2021 met producties 1 tot en met 4
  • productie 5 van [eiser]
  • producties 1 en 2 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 17 maart 2021
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser] en de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) bezitten, indirect, verschillende onroerende zaken in gemeenschappelijke eigendom. Zij zijn beide aandeelhouder en, gezamenlijk bevoegd, bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A] ). [eiser] heeft zich na een incident met [persoon A] in 2003 lange tijd niet beziggehouden met de zakelijke aangelegenheden die tussen hem en [persoon A] bestaan. Thans bestaat tussen [eiser] en [persoon A] een geschil over het financiële beheer van de hiervoor bedoelde gemeenschappelijke onroerende zaken en de nakoming van beweerdelijke financiële afspraken met betrekking tot o.a. [bedrijf A] .
2.2.
Tussen [eiser] als eiser en [bedrijf A] en [persoon A] als gedaagden is in verband met het onder 2.1 genoemde geschil een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt. Daarin vordert [eiser] , kort gezegd, afgifte van de administratie van [bedrijf A] . De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 10 juli 2020 de vordering van [eiser] gedeeltelijk toegewezen.
2.3.
[eiser] is naar aanleiding van de onder 2.2 bedoelde kortgedingprocedure op de hoogte geraakt van twee tussen de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) en [bedrijf A] gevoerde gerechtelijke procedures (hierna: de Procedures). In de kern zag het geschil in de Procedures op de nakoming door [bedrijf A] van door [persoon B] gestelde, in de Procedures als verjaard geoordeelde, financiële aanspraken op [bedrijf A] . Alleen [persoon A] is, als vertegenwoordiger van [bedrijf A] , namens [bedrijf A] bij de Procedures betrokken geweest. [gedaagde] trad in de Procedures op als advocaat van [bedrijf A] . De Procedures hebben geleid tot het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2018 (zaak-/rolnummer: C/15/250758 / HA ZA 16-715) en het arrest van het hof Amsterdam van 13 augustus 2019 (zaaknummer: 200.238.177/01).
2.4.
[eiser] pretendeert financiële aanspraken te hebben op (in elk geval ) [bedrijf A] . Hij heeft [persoon A] gevraagd om afgifte van de procesdossiers van de Procedures. [persoon A] heeft aangegeven die stukken niet (meer) te hebben. In oktober 2020 heeft [eiser] zich vervolgens tot [gedaagde] , als advocaat van [bedrijf A] in de Procedures, gewend met het verzoek tot afgifte. [gedaagde] weigert tot afgifte over te gaan, na daartoe gegeven instructie van [persoon A] . Daarbij stelt [gedaagde] dat zij de originele stukken die betrekking hebben op de Procedures op 15 mei 2019 aan [persoon A] heeft toegezonden en dat zij, met het oog op haar bewaarplicht, (een kopie van) de volledige processtukken nog in haar bezit heeft.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] gebiedt om binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiser] afschriften van alle documenten uit het procesdossier met betrekking tot de Procedures te overleggen;
bepaalt dat [gedaagde] , indien zij niet binnen twee weken na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan dat gebod heeft voldaan, een te maximeren dwangsom verbeurt;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder een bedrag van € 103,98 wegens nakosten (betekening vonnis).
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of [gedaagde] , in haar hoedanigheid van advocaat van [bedrijf A] in de Procedures, de door [eiser] verlangde afschriften aan hem moet afgeven. Gelet op de stelling van [eiser] dat hij de gevraagde informatie nodig heeft om te kunnen bepalen of hij, als formeel medebestuurder in [bedrijf A] , tegen (o.a.) [bedrijf A] nakoming van (financiële) afspraken geldend kan maken, is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang.
4.2.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 843a Rv.
4.3.
Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid om kennis te nemen van bescheiden waarover zij niet, maar een ander wel beschikt. Een op basis van dit artikel ingestelde vordering is, met uitzondering van de gevallen genoemd in het derde en vierde lid van dit artikel, toewijsbaar als het gaat om concreet door de eiser geduide bescheiden die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin hij (of zijn rechtsvoorganger) partij is, en de eiser een rechtmatig belang heeft bij inzage in, of afschrift dan wel uittreksel van, die bescheiden. Het vierde lid bepaalt dat degene die over de bescheiden beschikt of ze onder zijn berusting heeft geen inzage daarin, of afschrift dan wel uittreksel daarvan, hoeft te geven als daar gewichtige redenen voor zijn.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn afgiftevordering beperkt tot:
de brief van 3 maart 1999, ondertekend door [eiser] , [persoon A] en [persoon B] , genoemd op bladzijde 3 onder (iii) in het arrest van 13 augustus 2019;
de brief van 5 oktober 2000 van mr. J.W. Verhoef aan notaris mr. Arts-Fisscher, genoemd op bladzijde 4 onder (viii) in het arrest van 13 augustus 2019;
de brief van 13 april 2016 van de raadsman van [persoon B] aan [bedrijf A] , genoemd op bladzijde 5 onder (xv) in het arrest van 13 augustus 2019;
alle aktes en conclusies die namens [bedrijf A] in de Procedures zijn genomen.
4.5.
Aan de hand van de vereisten gesteld in artikel 843a Rv oordeelt de voorzieningenrechter als volgt:
-
rechtmatig belang: [eiser] vermoedt dat sprake is van zijn benadeling in het kader van de verdeling van winst verkregen uit de gemeenschappelijke onroerendgoedportefeuille van/door [bedrijf A] , althans, indirect, van [eiser] en [persoon A] gemeenschappelijk. Daarom heeft [eiser] er belang bij om opheldering te krijgen over de relevante feiten. Meer in het bijzonder is zijn belang erin gelegen om inzicht te verkrijgen of, en overeenkomstig welke (verdelings-)afspraken, al dan niet is gehandeld. [eiser] wordt daarmee in staat gesteld zijn rechtspositie beter te beoordelen. Dit geldt evenzeer ten aanzien van de informatie opgenomen in de aktes en conclusies die namens [bedrijf A] in de Procedures zijn genomen. Dit betekent concreet dat [eiser] belang heeft bij exhibitie van de onder 4.4 vermelde bescheiden. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gewenste informatie niet elders kan verkrijgen.
-
bescheiden: de hiervoor onder 4.4 opgesomde bescheiden zijn voldoende bepaald. Duidelijk is om welke bescheiden het gaat. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] deze stukken onder zich heeft.
-
rechtsbetrekking: niet ter discussie staat dat [eiser] , naast [persoon A] , bestuurder van [bedrijf A] is. Ook is [eiser] medeaandeelhouder in [bedrijf A] . [bedrijf A] heeft, in de persoon van [persoon A] , aan [gedaagde] opdracht gegeven om haar als advocaat bij te staan in de Procedures tegen [persoon B] . De formele betrokkenheid van [eiser] bij [bedrijf A] is voldoende om een rechtsbetrekking aan te nemen.
-
de in leden 3 en 4 genoemde uitzonderingen: [gedaagde] heeft geen expliciet beroep gedaan op haar verschoningsrecht als advocaat. Verder is gesteld noch gebleken dat de uitzonderingen die genoemd zijn in lid 4 zich hier voordoen.
4.6.
De vordering van [eiser] wordt dus toegewezen overeenkomstig de verminderde eis. De termijn waarbinnen de afschriften ter beschikking moeten worden gesteld wordt, zoals door [eiser] gevraagd, bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis. Gelet op de toezegging van [gedaagde] om aan de veroordeling te voldoen, ziet de voorzieningenrechter ervan af om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Als gevolg van de vermindering van de vordering zijn beide partijen feitelijk deels in het (on)gelijk gesteld. [eiser] heeft ter zitting bovendien aangegeven dat hij instemt met de door [gedaagde] gevraagde compensatie van kosten. Bij proceskostencompensatie bestaat geen aanspraak op vergoeding van nakosten.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de volgende afschriften van stukken uit het procesdossier met betrekking tot de Procedures aan [eiser] te overleggen:
de brief van 3 maart 1999, ondertekend door [eiser] , [persoon A] en [persoon B] , genoemd op bladzijde 3 onder (iii) in het arrest van 13 augustus 2019;
de brief van 5 oktober 2000 van mr. J.W. Verhoef aan notaris mr. Arts-Fisscher, genoemd op bladzijde 4 onder (viii) in het arrest van 13 augustus 2019;
de brief van 13 april 2016 van de raadsman van [persoon B] aan [bedrijf A] , genoemd op bladzijde 5 onder (xv) in het arrest van 13 augustus 2019;
alle aktes en conclusies die namens [bedrijf A] in de Procedures zijn genomen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.1734/2009