ECLI:NL:RBROT:2021:3229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
C/10/609000 / HA ZA 20-1155
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op beding echtscheidingsconvenant inzake recht op helft winst bij verkoop van woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van de winst bij de verkoop van hun voormalig echtelijke woning. Partijen zijn op 25 juli 2001 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen en zijn op 3 juni 2015 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant dat op 7 april 2015 is gesloten, is afgesproken dat de woning aan de man wordt toebedeeld en dat bij winst op de verkoop deze winst bij helfte wordt gedeeld. De man heeft de woning op 26 september 2020 verkocht voor € 490.000,-, terwijl de waarde in het convenant op € 373.000,- was vastgesteld. De vrouw vordert nu haar deel van de winst, maar de man betwist dit en beroept zich op een finale kwijting die in de akte van verdeling en levering is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar vordering en dat het beding over de winstverdeling in het convenant geldig is gebleven. De rechtbank zal een deskundige benoemen om te beoordelen of de door de man aangebrachte verbeteringen aan de woning hebben geleid tot een waardevermeerdering, en houdt verdere beoordeling aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609000 / HA ZA 20-1155
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Teeuw te Middelharnis.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 9 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van mr. Van den Ouden van 25 februari 2021 met producties 10 en 11;
  • de brief van mr. Teeuw van 2 maart 2021 met productie 17;
  • de spreekaantekeningen van mr. Teeuw;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 juli 2001 met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2015 is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Partijen hebben op 7 april 2015 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten. Hierin hebben zij vastgelegd dat de voormalig echtelijke woning, waarvan zij de waarde vaststellen op € 373.000,-, wordt toebedeeld aan [naam gedaagde] en dat hij ook de verplichtingen uit de daarop rustende hypotheek van € 414.500,- voor zijn rekening zal nemen. In artikel 5.6 van het convenant staat verder het volgende:

Bij winst op de verkoop van de woning, wordt het overige bij helfte gedeelt[sic]”
2.3.
In de notariële akte van verdeling en levering van 5 mei 2017 staat – voor zover van belang – het volgende:
WAARDE
Partijen hebben aan het registergoed in onderling overleg in het echtscheidingconvenant een waarde toegekend van driehonderddrieënzeventigduizend euro (€ 373.000,00).
De schulden, waarvoor het registergoed is verbonden, bedragen per de verdelingsdatum: vierhonderdveertienduizend vijfhonderd euro (€ 414.500,00).
De waarde van de polis van levensverzekering bedraagt:
twaalfduizend zeventig euro (€ 12.070,00).
DE OVEREENKOMST VAN VERDELING
Partijen bevestigen de volgende verdeling te zijn aangegaan:
aan de man wordt toegedeeld:
- het registergoed, onder de verplichting om de vermelde schuld waarvoor het registergoed verbonden is, met de daarover verschuldigde rente, eventuele boeten en kosten per de verdelingsdatum voor zijn rekening te nemen onder de voorwaarden en bepalingen als hierna onder SCHULDOVERNAME zijn vermeld;
- alle rechten die voortvloeien uit de polis van levensverzekering afgesloten bij Aegon Levensverzekering N.V. onder polisnummer [polisnummer] onder de verplichting de eventuele verplichtingen die voortvloeien uit deze polis van levensverzekering voor zijn rekening te nemen;
De man neemt genoemde schulden en verplichtingen voor zijn rekening, onder vrijwaring van de vrouw voor alle aanspraken terzake. Partijen zijn over en weer niet verplicht tot enige verrekening wegens overbedeling omdat naar hun mening het saldo van de aan ieder van hen toegedeelde goederen en schulden gelijk is
[…]
KWIJTING
[…]
2 Partijen hebben in verband met deze verdeling niets meer van elkaar te vorderen
3 Partijen verlenen elkaar volledige kwijting over en weer. […]”
2.4.
[naam gedaagde] heeft de woning op 26 september 2020 verkocht voor een bedrag van € 490.000,-. De woning is op 2 december 2020 aan de kopers geleverd.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert [naam gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. een bedrag van € 67.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van obligatoire verkoop van de woning tot aan de dag der algehele voldoening;
b. een bedrag van € 20.325,- aan bijkomende kosten;
c. de proceskosten, daaronder begrepen een bedrag voor [naam eiseres] , haar advocaat en de kosten van het conservatoir beslag en de eventuele executiemaatregelen daaronder begrepen;
d. de (proces)kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[naam eiseres] baseert haar vordering op nakoming van artikel 5.6 van het convenant, op grond waarvan zij aanspraak heeft op de helft van de overwaarde van de woning.
3.3.
[naam gedaagde] stelt primair dat [naam eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat [naam eiseres] geen uitvoering heeft gegeven aan de mediationclausule. Subsidiair beroept [naam gedaagde] zich op de finale kwijting die partijen in de leveringsakte zijn overeengekomen, waardoor [naam eiseres] geen beroep meer kan doen op artikel 5.6 van het convenant. Meer subsidair doet [naam gedaagde] een beroep op de aanvullende werking dan wel de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid. Voor zover [naam eiseres] aanspraak heeft op winst, geldt dat de investeringen en de kosten op de opbrengst in mindering moeten worden gebracht. Tot slot betwist [naam gedaagde] dat sprake is van verzuim.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover nodig.

4..De beoordeling

Ontvankelijkheid [naam eiseres]

4.1.
[naam gedaagde] beroept zich op de mediationclausule in artikel 11 van het convenant en stelt dat [naam eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard omdat zij deze bepaling heeft geschonden.
4.2.
De mediationclausule die partijen in het convenant hebben opgenomen kan niet gelijk worden gesteld worden met een arbitraal beding of een beding waarin partijen zijn overeengekomen om een tussen hen gerezen geschil voor te leggen aan een bindend adviseur. Arbitrage en bindend advies hebben een wettelijke grondslag waarbij een door partijen aangewezen derde beslist op een geschil dat partijen verdeeld houdt, in plaats van de burgerlijke rechter. Dat is niet het geval bij mediation. Het staat partijen vrij om in het kader van contractsvrijheid een dergelijk mediationbeding in hun overeenkomst op te nemen en partijen zijn dan in beginsel gehouden om hun geschil voor te leggen aan een mediator. In het geval deze weg niet wordt bewandeld, leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij. Mediation gaat namelijk uit van de bereidwilligheid en vrijwilligheid van beide partijen. Het (komen te) ontbreken van die bereidheid rechtvaardigt dat van mediation wordt afgezien. [naam eiseres] heeft te kennen gegeven dat zij geen heil meer ziet in mediation. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is [naam eiseres] dan ontvankelijk in haar vordering, wat betekent dat de kantonrechter haar vordering inhoudelijk kan behandelen.
Beroep op artikel 5.6
4.3.
Op grond van artikel 5.6 van het convenant heeft [naam eiseres] aanspraak op de helft van de ‘winst’ bij verkoop van de woning. [naam gedaagde] voert hiertegen aan dat partijen in de akte van verdeling en levering – in afwijking van wat partijen in het convenant hadden afgesproken – zijn overeengekomen dat zij niet verplicht zijn tot verrekening wegens overbedeling en dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben ten aanzien van de verdeling van de woning. [naam eiseres] betwist dit. Zij voert aan dat de akte van verdeling en levering alleen ziet op de zakenrechtelijke levering van de woning en dat partijen niet hebben bedoeld daarmee de afspraak over de verdeling van de winst bij verkoop van de woning te wijzigen.
4.4.
Omdat partijen het niet eens zijn over de betekenis van de bepalingen van de akte van verdeling en levering over het niet hoeven verrekenen en over de finale kwijting, in combinatie met artikel 5.6 van het convenant, zullen deze bepalingen moeten worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak (Haviltex-maatstaf) moet de vraag hoe in een schriftelijk stuk de verhouding van partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat zij in het convenant hebben afgesproken dat de woning aan [naam gedaagde] zou worden toebedeeld, dat hij de hypotheekverplichtingen en een eventuele restschuld voor zijn rekening zou nemen en dat [naam eiseres] zou meedelen in de eventuele winst bij verkoop van de woning. Twee jaar later is de akte van verdeling en levering opgesteld. In deze akte zijn de waarde die partijen aan de woning hebben toegekend en de hypotheekschuld opgenomen. Vervolgens staat in de akte dat de woning aan [naam gedaagde] wordt toegedeeld, dat hij de hypotheekschuld en overige kosten voor zijn rekening neemt, dat hij de rechten uit de polis van de levensverzekering krijgt toebedeeld en de eventuele verplichtingen uit deze polis voor zijn rekening neemt. Hierna staat in de akte dat partijen over en weer niet verplicht zijn tot enige verrekening wegens overbedeling. Hieruit lijkt te volgen dat de zinsnede dat geen verrekening hoeft plaats te vinden, betrekking heeft op wat daarvoor is opgenomen, over de toedeling en levering van de woning en de rechten en verplichtingen die daarmee samenhangen. In de akte is niets opgenomen over artikel 5.6 van het convenant. [naam gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 16 maart 2021 verklaard dat de akte via een volmacht is gepasseerd. Hij stelt niet dat partijen voorafgaand aan het opstellen en passeren van de akte met elkaar en/of met de notaris hebben gesproken over artikel 5.6. en of hieraan nog uitvoering moest worden gegeven en zo ja hoe dan. Gelet op de inhoud van de akte en de manier waarop deze tot stand is gekomen, moet het beding over de finale kwijting zo worden uitgelegd, dat partijen na de verdeling en de levering zoals vermeld in de akte ieder evenveel hebben ontvangen, zodat zij in dat opzicht niets meer van elkaar hebben te vorderen. Niet kan worden vastgesteld dat partijen met de finale kwijting hebben bedoeld dat de afspraak van artikel 5.6 van het convenant is komen te vervallen, zoals [naam gedaagde] stelt. Dit betekent dat dit artikel zijn geldig heeft behouden en dat [naam eiseres] hier nog steeds een beroep op kan doen.
Geen aanvullende en/of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
4.6.
[naam gedaagde] stelt dat [naam eiseres] geen beroep kan doen op artikel 5.6 van het convenant, omdat inmiddels bijna zes jaar is verstreken, [naam gedaagde] aanzienlijke investeringen in de woning heeft gedaan en partijen bij het sluiten van het convenant niet in deze situatie hebben voorzien. Voor zover [naam gedaagde] hiermee een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW), gaat dit beroep niet op. De omstandigheden die [naam gedaagde] aanvoert, zijn onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat [naam eiseres] toch geen beroep kan doen op de winstdelingsbepaling, ondanks dat partijen dit zijn overeengekomen.
4.7.
Voor aanvulling van artikel 5.6 van het convenant op grond van artikel 6:248 lid 1 BW is evenmin aanleiding. De redelijkheid en billijkheid kunnen met zich meebrengen dat voor partijen ook andere verplichtingen gelden dan alleen uit de tekst van de overeenkomst volgt. Hierbij kunnen de aard van de overeenkomst, de belangen van ieder van partijen en de omstandigheden van het bijzondere geval een rol spelen. In deze zaak is van belang dat bij het sluiten van het convenant de woning ‘onder water’ stond en er dus geen sprake was van winst. Desalniettemin hebben partijen artikel 5.6 in het convenant opgenomen, waarbij zij dus rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat de woning op enig moment in waarde zou stijgen en [naam gedaagde] [naam eiseres] een bedrag aan winst zou moeten betalen. Het enkele feit dat de woning later is verkocht dan partijen aanvankelijk hadden voorzien, maakt niet dat de bepaling moet worden aangevuld, in die zin dat [naam eiseres] hier slechts maximaal vijf jaar na de verdeling een beroep op kon doen en/of dat de uit te keren overwaarde jaarlijks met een vast percentage moet worden verminderd. [naam gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat gebruikelijk is dat uit te keren winst wordt verminderd met gedane investeringen vanwege aangebrachte verbeteringen. Dit laatste heeft betrekking op de uitleg van de term ‘winst’ die partijen in het convenant hebben opgenomen, waarover hierna het volgende wordt overwogen.
‘Winst’
4.8.
Partijen hebben de zinsnede ‘winst op de verkoop van de woning’ niet gedefinieerd in het convenant, zodat moet worden vastgesteld wat zij hiermee hebben bedoeld. [naam eiseres] stelt dat hiermee de overwaarde wordt bedoeld, dus de verkoopprijs van € 490.000,- minus de hypotheekschuld van € 414.500,-. [naam gedaagde] voert aan dat ook de kosten van de investeringen en de overige (makelaars)kosten van de verkoopprijs moeten worden afgetrokken.
4.9.
In het normale spraakgebruik is winst het positieve verschil tussen opbrengst en kosten. De kantonrechter ziet aanleiding hierbij aansluiting te zoeken bij de uitleg van de artikel 5.6 van het convenant. Dit betekent dat de kosten die samenhangen met de verkoop van de woning ook van de opbrengst moeten worden afgetrokken om vast te kunnen stellen wat de ‘winst’ is bij de verkoop. Omdat de woning pas ruim vijf jaar na het opstellen van het convenant is verkocht en [naam eiseres] niet heeft betwist dat [naam gedaagde] in de tussentijd verbouwingswerkzaamheden aan de woning heeft uitgevoerd, moeten daarnaast ook de kosten van de werkzaamheden die [naam gedaagde] aan de woning heeft verricht van de opbrengst worden afgetrokken, voor zover deze werkzaamheden tenminste hebben geleid tot een waardevermeerdering,.
4.10.
Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden die [naam gedaagde] aan de woning heeft uitgevoerd hebben geleid tot een waardevermeerdering, is de kantonrechter voornemens een deskundige te benoemen, zoals ook is besproken met partijen tijdens de mondelinge behandeling. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenonderzoek en de aan de te benoemen deskundige te stellen vragen. Het verdient de voorkeur dat partijen met elkaar overleggen over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen en dat zij hierover overeenstemming bereiken. Vooralsnog wordt geoordeeld dat de volgende vragen in ieder geval aan de deskundige zullen moeten worden gesteld:
  • Kunt u vaststellen of de werkzaamheden die [naam gedaagde] na juli 2016 heeft verricht aan de woning aan de [adres] zoals opgenomen onder A. tot en met I. in randnummer 17 van de conclusie van antwoord hebben geleid tot een waardevermeerdering van de woning ten tijde van de verkoop (26 september 2020)?
  • Voor zover (een deel van) de werkzaamheden aan de woning tot een waardevermeerdering ten tijde van de verkoop (heeft) hebben geleid, hoeveel bedraagt deze waardevermeerdering dan?
  • Heeft u nog andere op-/aanmerkingen die mogelijk van belang zijn voor de beoordeling van deze zaak?
4.11.
Het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, is aanleiding om te bepalen dat ieder van hen te zijner tijd de helft van het voorschot van het deskundigenonderzoek moet betalen. Partijen zullen zich nog mogen uitlaten over het voorschot dat de te benoemen deskundige zal begroten.
Verzuim
4.12.
[naam gedaagde] betwist tot slot dat hij in verzuim is geraakt, omdat [naam eiseres] hem nooit een ingebrekestelling/aanmaning heeft gestuurd. [naam eiseres] vordert in deze procedure echter nakoming van het convenant. Voor nakoming is slechts vereist dat de vordering opeisbaar is. Partijen hebben in het convenant niet opgenomen wanneer een eventuele vordering tot uitbetaling van de helft van de winst opeisbaar is. Omdat de woning inmiddels is verkocht (en geleverd) aan de kopers, brengt een redelijke uitleg van het convenant mee dat de (eventuele) vordering tot uitbetaling van de helft van de winst inmiddels opeisbaar is.
Tot slot
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 mei 2021voor het nemen van een akte na tussenvonnis door beide partijen waarin zij zich uitlaten als bedoeld in punt 4.10;
houdt iedere verdere beoordeling aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.2474