ECLI:NL:RBROT:2021:3224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning op grond van de Opiumwet in verband met harddrugs en attributen die wijzen op handel is noodzakelijk en evenredig

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, een huurder van een woning, en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 5 augustus 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor een periode van zes maanden gesloten zou worden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een handelshoeveelheid heroïne en attributen die wijzen op drugshandel in de woning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, maar heeft ervoor gekozen niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning, samen met de aangetroffen attributen, rechtvaardigt de sluiting. Eiser betwist de noodzaak van de sluiting, maar de rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting, gezien de ernst van de situatie en de locatie van de woning in een kwetsbare wijk. De rechtbank concludeert dat de sluiting evenredig is en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser

gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder

gemachtigde: mr. J. Avedissian.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Vestia(Vestia), te Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] (de woning), voor een periode van zes maanden.
Bij besluit van 12 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de rechtbank laten weten niet naar de zitting te komen die op 31 maart 2021 zou plaatsvinden. Verweerder en Vestia hebben vervolgens telefonisch laten weten akkoord te gaan met het achterwege laten van een zitting. De rechtbank heeft daarom bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is huurder en bewoner van de woning. Naar aanleiding van een melding over een mogelijke inbraak op 10 april 2019 heeft de politie de woning doorzocht. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 mei 2019 blijkt dat in de woning attributen zijn aangetroffen waarvan ambtshalve bekend is dat deze voor handel in drugs worden gebruikt. Het betreft een zeef, een digitale keukenweegschaal, een lepel, een kwast en een plastic bak, alle vervuild met bruin poeder. Verder zijn diverse plastic zakjes, een rol plasticfolie en een rol bruin tape aangetroffen. Ook werd een koffiemolen, vervuild met bruin poeder, aangetroffen. Hierin werd een zakje met daarin 25,9 gram heroïne aangetroffen.
1.2
In de diverse politiesystemen is in de afgelopen vijf jaar één eerdere registratie vastgelegd met betrekking tot de woning. Op 28 januari 2019 werd door een bewoner van het complex waar de woning is gelegen melding gemaakt van een verdachte situatie. De bewoner verklaarde dat er veel verschillende mensen over de vloer zouden komen in de woning en uitte het vermoeden van een hennepkwekerij in de woning. Uit onderzoek rondom de woning is niet gebleken dat er een hennepkwekerij in de woning in werking was. Ten aanzien van eiser zijn de afgelopen vijf jaar 83 registraties vastgelegd in de diverse politiesystemen. Dit betreft onder andere meldingen voor overlast door alcohol/drugs, bezit van harddrugs en handel in harddrugs. De woning is gelegen in de wijk Bloemhof, binnen het gebied Feijenoord, die op het onderdeel veiligheid binnen het wijkprofiel onder het stedelijk gemiddelde scoren.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat sluiting van de woning noodzakelijk is omdat:
- een handelshoeveelheid heroïne is aangetroffen;
- verschillende, met bruin poeder vervuilde attributen zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel;
- de woning bij de politie bekend is in relatie tot drugs.
Verweerder baseert de sluiting op de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (Beleid) en stelt zich op het standpunt dat de doelen van de sluiting van het pand niet onevenredig zijn dat gelet op de ernst van de situatie niet kon worden volstaan met een waarschuwing.
3. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
4. In beroep verzoekt eiser de in bezwaar aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd op de in bezwaar aangevoerde gronden ingegaan. Voor zover eiser in beroep niet concretiseert op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is, kan de enkele verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Noodzaak
5.1
Eiser betwist niet dat verweerder in beginsel bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid verdovende middelen, maar betwist wel de noodzaak tot sluiting van de woning. Hiertoe voert eiser aan het aan enige aanwijzing ontbreekt dat sprake is geweest van feitelijke handel in of vanuit de woning. Er is voor de eerste keer drugs aangetroffen en daarom had verweerder kunnen kiezen voor het geven van slechts een waarschuwing. De sluiting van de woning is niet proportioneel.
5.2
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) volgt dat in de eerste plaats beoordeeld moet worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In beginsel wordt bij een eerste overtreding niet tot sluiting van de woning overgegaan, maar hiervan kan worden afgeweken in ernstige gevallen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning wordt als een ernstig geval aangemerkt. Dit maakt de noodzaak tot sluiting van de woning groter. Ook is de noodzaak groter als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Verder is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan de noodzaak om te sluiten minder groot worden. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals onder andere een weegschaal en verpakkingsmaterialen.
5.3
In de woning is een handelshoeveelheid harddrugs, 25,9 gram heroïne, aangetroffen. Deze hoeveelheid overschrijdt de door het Openbaar Ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal 0,5 gram in ruime mate. Verder zijn in de woning diverse, met bruin poeder vervuilde attributen aangetroffen en is de heroïne in een eveneens met bruin poeder vervuilde koffiemolen aangetroffen. Gelet op deze omstandigheden bestond er voldoende grond voor verweerder om uit te gaan van feitelijke handel in harddrugs in of vanuit de woning. Ook heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat de woning in een gevoelige wijk ligt, omdat deze omstandigheid erop duidt dat het woon- en leefklimaat in de buurt al onder druk staat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1125). Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk was.
Evenredigheid
6.1
Eiser voert aan dat de sluiting van de woning niet evenredig is. De aangetroffen middelen zijn namelijk niet van hem. Ook is de aangetroffen hoeveelheid niet aan te merken als een grote hoeveelheid gelet op de LOVS Oriëntatiepunten. De woning is niet betrokken bij drugshandel of drugsbezit en staat niet bekend als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Pas 2,5 maand nadat de verdovende middelen zijn aangetroffen is de burgemeester overgegaan tot sluiting van het pand. Niet is gebleken dat er sindsdien nog (druggerelateerde) meldingen of registraties zijn gedaan. Ook zijn er geen strafbare feiten aan de woning gerelateerd, behalve de inbraak waarvan eiser het slachtoffer is geworden. Er zijn geen gerechtvaardigde vermoedens van verwijtbaar gedrag van eiser, noch van aantoonbaar verwijtbaar gedrag. De gestelde melding van drugshandel kan eiser niet worden tegengeworpen, aangezien dit in het uitgevoerde onderzoek niet is bewezen. Daarnaast zijn er ten aanzien van eiser of van het pand zelf geen registraties voorgekomen wegens overlast of drugsoverlast. Eiser wijst verder op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) en stelt een kwetsbaar persoon te zijn voor wie het extra belastend is om zonder onderdak op straat terecht te komen gelet op de zorg en hulp die hij nodig heeft.
6.2
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) volgt verder dat als de sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, de sluiting ook evenredig moet zijn. Aan de mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan eiser bijvoorbeeld geen verwijt worden gemaakt als hij niet op de hoogte was van de aangetroffen drugs in zijn woning en evenmin hiervan op de hoogte kon zijn. Ook is het inherent aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als eiser een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat eiser niet wist dat er 25,9 gram heroïne in de woning lag, nog niet betekent dat hem ook niets verweten kan worden. Zoals verweerder terecht betoogt, is eiser als huurder van de woning verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt. Als eiser, zoals volgt uit de stukken, langere tijd in het buitenland verblijft, moet hij ervoor zorgen dat ook in zijn afwezigheid toezicht wordt gehouden op wat zich in de woning afspeelt. Eisers betoog dat verweerder ten onrechte voorbijgaat aan de strafrechtelijke LOVS Oriëntatiepunten, slaagt niet. Er is geen sprake van een strafrechtelijk traject, maar van een bestuursrechtelijke maatregel en dus wordt de vaste lijn van de Afdeling van maximaal 0,5 gram harddrugs voor eigen gebruik aangehouden. Dat betekent dat er ruim 51 gebruikershoeveelheden harddrugs aanwezig waren; verweerder heeft dat terecht als een ernstig geval aangemerkt. Aan de stelling dat de woning niet bekend staat als drugspand en dat hij de woonomgeving nooit negatief beïnvloed en/of aangetast heeft, komt geen doorslaggevend belang toe (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2576). Ook is het tijdsverloop tussen het aantreffen van de drugs en de besluitvorming geen omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sluiting van de woning door het tijdsverloop geen doel meer treft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1755). Wat het tijdsverloop betreft is van belang dat van verweerder mag worden verwacht dat zorgvuldig onderzoek wordt gedaan alvorens tot sluiting wordt overgegaan en verweerder bij brief van 1 juli 2019 het voornemen tot woningsluiting kenbaar heeft gemaakt, waarna op 9 juli 2019 een zienswijzengesprek heeft plaatsgevonden. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat de woning is gelegen boven een speelgoedwinkel en aan een plein met speelvoorzieningen voor kinderen. Dat maakt dat de aanwezigheid van en handel in harddrugs en de bekendheid van het pand in het criminele circuit des te meer een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat de sluiting van de woning niet in strijd komt met artikel 8 van het EVRM. De bevoegdheid tot sluiting van woningen van waaruit drugs wordt verhandeld strekt ertoe de met die handel gepaard gaande aantasting van de openbare orde en overlast te beëindigen. Daarmee dient de sluiting het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de (woon)rechten en vrijheden van anderen, zoals omwonenden, en dient een wettelijk doel zoals genoemd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE5108). De inmenging is in algemene zin dan ook gerechtvaardigd te achten. Eiser heeft niet gesteld dat zijn medische situatie dermate ernstig is dat het medisch onverantwoord is om ergens anders te gaan wonen en evenmin dat hij specifiek aan deze woning is gebonden. Verweerder mocht zich in dit geval op het standpunt stellen dat het met de tijdelijke woningsluiting te dienen algemeen belang, mede gelet op de ernst van de overtreding, prevaleert boven het belang van eiser op het ongestoord uitoefenen van zijn woongenot en privéleven.
6.5
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit voldoende oog heeft gehad voor de belangen en de omstandigheden van eiser en dat de opgelegde maatregel, de sluiting van de woning voor zes maanden, evenredig is.
7. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

De Opiumwet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.