Verder noemen verzoekers dat verzoeker al tientallen jaren probleemloos een coffeeshop in het centrum van Rotterdam exploiteert. In al die jaren hebben zich geen noemenswaardige problemen voorgedaan en was er geen aanleiding voor verweerder om bestuurlijke maatregelen te treffen. De aangetroffen cannabis in de woning is de voorraad voor de coffeeshop. Tot op de dag van vandaag is er nog geen oplossing voor de dagelijkse aanvoer van cannabisproducten naar de coffeeshop, gevolg van het zogenoemde achterdeurbeleid. In een coffeeshop wordt namelijk maar een voorraad van 500 gram gedoogd. Elke coffeeshophouder overtreedt dus elke dag bij de bevoorrading stelselmatig de Opiumwet. Verweerder motiveert op geen enkele wijze hoe hij deze feiten en omstandigheden heeft gewogen in zijn besluitvorming.
De in de woning aangetroffen cannabis is de externe exploitatievoorraad voor verzoekers coffeeshop. Het aangetroffen geldbedrag is cash geld van de onderneming. Aan de officier van justitie is om teruggave verzocht. Daarop is nog niet beslist. De enkele omstandigheid dat de wetgever niets heeft geregeld als het om ‘de achterdeur’ gaat, is geen vrijbrief voor verweerder om repressief op te treden door een sluiting van de woning voor maar liefst zes maanden.
Artikel 13b van de Opiumwet is vanaf het begin bedoeld voor zogenaamde drugspanden. Een drugspand is volgens de wetgeschiedenis een pand waarin drugs worden verkocht en/of gebruikt. Het doel van dat artikel is om overlast vanuit de woning door de handel in en/of het gebruik van drugs te beëindigen. Het artikel is bedoeld om op te treden tegen illegale verkooppunten en panden die een schakel vormen in de handel in drugs, niet tegen het door het OM gedoogde en door verweerder vergunde verkoop van drugs. Verzoekers menen dat verweerder in onvoldoende mate de bijzonderheden van het geval heeft meegewogen.
Verder volgt uit de bestuurlijke rapportage dat er geen enkele overlast met betrekking tot de woning bekend is en dat de openbare orde niet is geschonden. De bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet kon dan in alle redelijkheid niet worden toegepast. Niet valt in te zien hoe en op welke wijze het veiligheidsgevoel van omwonenden en passanten wordt bedreigd in de concrete zaak. Het bestreden besluit dient geen enkel redelijk doel. Verweerder had dienen te volstaan met een waarschuwing. Het gevaar voor herhaling is nihil, nu verzoeker voortaan de voorraad voor zijn coffeeshop niet meer in huis zal aanhouden.
De gevolgen van de woningsluiting zijn onevenredig enerzijds vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval en anderzijds gelet op de gedocumenteerde gezondheids-problematiek van verzoekster en mede-verzoeker.
Verzoekers hebben nog een verklaring van 25 maart 2021 van een buurman in het geding gebracht. Hij verklaart onder meer dat hij niet bekend is met overlast.
Tot slot hebben verzoekers zich op de zitting beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Zij hebben twee besluiten van verweerder in geding gebracht. In een vergelijkbaar geval ( [naam straat 2] ) heeft verweerder niet tot sluiting van de woning besloten maar heeft hij ‘een laatste waarschuwing, een zogenaamde gele kaart’ gegeven. Verzoekers vinden daarom dat verweerder met twee maten meet.