ECLI:NL:RBROT:2021:3214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
C/10/585937 / HA ZA 19-1063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van beperkte gemeenschap en vergoeding van investeringen in woning

In deze zaak, uitgesproken op 31 maart 2021 door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de verdeling van een beperkte gemeenschap tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.J. Bos, vordert een vergoeding van € 111.526,80 van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E. Visscher, voor investeringen die hij vanuit zijn privévermogen in de gezamenlijke woning heeft gedaan. De partijen hebben de woning in 2007 gezamenlijk gekocht voor € 328.415,85, waarvan een deel is gefinancierd met een hypotheek van € 148.500,00. De eiser stelt dat hij bedragen heeft betaald ter aflossing van de hypothecaire lening en investeringen heeft gedaan die niet uit de gemeenschap zijn gefinancierd. De gedaagde betwist de hoogte van de vordering en stelt dat de eiser finale kwijting heeft verleend door in te stemmen met de nota van afrekening van de notaris. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op vergoeding van de door hem gedane investeringen en wijst de vordering in conventie toe, terwijl de vorderingen in reconventie van de gedaagde worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/585937 / HA ZA 19-1063
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.E. Visscher te Papendrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende antwoord in reconventie, met producties,
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in conventie, met producties,
  • de conclusie van dupliek in reconventie,
  • de brief van de rechtbank van 17 september 2020, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de spreekaantekeningen zijdens [naam eiser] ,
  • de spreekaantekeningen zijdens [naam gedaagde] , met producties,
  • het proces-verbaal van 24 november 2020 van de mondelinge behandeling.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende een aantal jaar een affectieve, niet huwelijkse relatie gehad. Tijdens de relatie hebben partijen op 15 juni 2007 gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht.
2.2.
De koopprijs van de woning bedroeg € 307.500,00. Vermeerderd met de kosten koper diende ter verwerving van de woning in totaal € 328.415,85 betaald te worden. Partijen hebben de woning hypothecair gefinancierd voor een bedrag van € 148.500,00.
2.3.
Van de rekening van [naam gedaagde] zijn, ter verwerving van de woning, de volgende bedragen overgemaakt naar de rekening van het notariskantoor dat het transport van de woning verzorgde:
  • 21 mei 2007: € 30.750,00
  • 13 juni 2007: € 49.294,33
  • 14 juni 2007: € 50.000,00
  • 15 juni 2007: € 49.846,25
Totaal: € 179.890,58
2.4.
Van de rekening van [naam eiser] zijn de volgende bedragen overgemaakt naar de hypotheekhouder ter aflossing van de hypothecaire restschuld van de woning:
- 19 december 2012: € 15.000,00
- 23 januari 2013: € 15.000,00
- 2 januari 2014: € 15.000,00
- 27 januari 2015: € 15.000,00
Totaal: € 60.000,00
2.5.
[naam gedaagde] heeft de woning omstreeks januari 2010 verlaten, waarna [naam eiser] in de woning is blijven wonen. Omstreeks juni 2012 is de relatie tussen partijen geëindigd.
2.6.
De woning is op 27 mei 2019 aan een derde partij verkocht voor € 290.000,00. De hypothecaire restschuld en kosten bedroegen op dat moment € 93.620,32. [naam eiser] en [naam gedaagde] hebben blijkens de nota van afrekening van de notaris ieder € 98.268,78 ontvangen.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [naam gedaagde] :
tot betaling van € 111.526,80 ter zake vergoeding van door [naam eiser] ter financiering van de gezamenlijke woning en ter aflossingen op de hypothecaire lening betaalde bedragen;
tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag ter algehele voldoening;
in de kosten van de procedure, een bedrag aan salaris voor de advocaat van [naam eiser] daaronder begrepen.
3.2.
[naam eiser] voert daartoe – samengevat – aan dat partijen deelgenoot zijn in een beperkte gemeenschap, te weten de woning met de daaraan verbonden hypothecaire restschuld. Er was geen sprake van gemeenschap van goederen tussen partijen. [naam eiser] heeft de investeringen ten behoeve van de woning uit zijn privévermogen betaald en heeft daarvoor het geld dat hij heeft ontvangen vanuit de verdeling van de echtscheiding met zijn ex-echtgenote aangewend. Volgens [naam eiser] heeft hij bij de verdeling van de woning recht op vergoeding uit de gemeenschap van het bedrag dat hij uit zijn privévermogen ten behoeve van de woning heeft besteed. De door [naam eiser] vanuit zijn privévermogen betaalde investeringen ter verwerving van de woning (zie onder 2.3) alsook de helft van de door hem gedane aflossingen op de hypothecaire lening (zie onder 2.4) dienen dan ook door [naam gedaagde] vergoed te worden, aldus [naam eiser] .
3.3.
Subsidiair stelt [naam eiser] dat [naam gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.4.
De totale vordering van [naam eiser] jegens de gemeenschap beloopt € 188.135,13. Daarnaast heeft hij een vordering op [naam gedaagde] ter hoogte van de helft van het bedrag dat de gemeenschap tekort komt. Dat bedrag beloopt volgens [naam eiser] na verrekening met de overwaarde € 21.755,45. Verrekening met het reeds ontvangen bedrag vanuit de gemeenschap van € 98.363,78 leidt er volgens [naam eiser] toe dat een door [naam gedaagde] aan [naam eiser] te betalen bedrag van € 111.526,80 resteert.
3.5.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten in conventie. [naam eiser] heeft, door in te stemmen met de nota van afrekening van de notaris, finale kwijting verleend ter zake de afwikkeling van de woning. Reeds op die grond dient de vordering van [naam eiser] te worden afgewezen, aldus [naam gedaagde] .
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiser] privévermogen heeft ingebracht bij de aankoop van de woning ter hoogte van € 179.890,58. [naam gedaagde] voert daartoe aan dat zij de door [naam eiser] uit zijn echtscheiding ontvangen gelden tot een bedrag van €130.000,00 heeft teruggestort, waardoor de investering in de woning vanuit het privévermogen van [naam eiser] € 54.642,30 beloopt. [naam gedaagde] betwist voorts dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt en voert aan dat zij is verarmd. [naam gedaagde] heeft zelf een bedrag van € 125.248,28 uit haar privévermogen geïnvesteerd in de woning.
3.6.
[naam gedaagde] refereert zich ten aanzien van de door [naam eiser] gevorderde vergoeding van de gedane aflossingen op de hypothecaire lening van € 30.000,00. Na verrekening van de investering vanuit het privévermogen van [naam eiser] , voornoemde aflossingen op de hypothecaire lening en de overwaarde van de woning dient [naam eiser] volgens [naam gedaagde] nog een bedrag van €35.129,06 aan haar te vergoeden.
in voorwaardelijke reconventie
3.7.
[naam eiseres] vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk indien in conventie niet wordt vastgesteld dat middels de nota van afrekening aan [naam eiseres] Finale kwijting is verleend ter zake de verdeling van de woning– samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [naam verweerder] :
i. tot betaling van € 35.129,06 ter zake van vergoeding van in de woning ingebrachte privégelden;
ii. tot betaling van € 80.000,00 ter zake van de verdeling van de gezamenlijke bankrekening;
iii. tot betaling van € 23.500,00 ter zake van de onttrekkingen van [naam verweerder] van de privérekening van [naam eiseres] ;
iv. tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen onder i, ii en iii gevorderde vanaf de datum van het ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
v. in de kosten van de procedure, een bedrag aan salaris voor de advocaat van [naam eiseres] daaronder begrepen.
3.8.
[naam eiseres] voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Ten aanzien van de onder i) gevorderde vergoeding van in de woning ingebrachte privégelden stelt [naam eiseres] dat zij een bedrag van € 125.248,28 uit haar privévermogen geïnvesteerd in de woning. Na verrekening van de investering vanuit het privévermogen van [naam verweerder] , de aflossingen op de hypothecaire lening en de overwaarde van de woning dient [naam verweerder] volgens [naam eiseres] nog een bedrag van € 35.129,06 aan haar te vergoeden.
3.9.
Ten aanzien van de vorderingen onder ii) en iii) voert [naam eiseres] aan dat de geldstromen van partijen een patroon laten zien waarbij [naam verweerder] gelden aan [naam eiseres] heeft gestort die vervolgens door [naam eiseres] zijn terug gestort. [naam eiseres] heeft daarbij, zo stelt zij, meer geld aan [naam verweerder] teruggestort dan [naam verweerder] heeft ingebracht, waardoor er sprake is van onverschuldigde betaling.
3.10.
Ten aanzien van de vordering onder iii) voert [naam eiseres] aan dat zij per saldo meer geld heeft ingelegd dan [naam verweerder] . Subsidiair voert [naam eiseres] aan dat zij door de gang van zaken rondom de transacties tussen partijen is verarmd en [naam verweerder] is verrijkt, waardoor er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Meer subsidiair voert [naam eiseres] aan dat de rechtsverhouding door partijen, als informeel samenlevenden, mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Zij werpt op dat een vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid.
3.11.
[naam verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam verweerder] in de proceskosten in reconventie. [naam verweerder] voert daartoe onder meer aan dat de door [naam eiseres] gestelde terugbetalingen van haar rekening naar de rekening van [naam verweerder] geen privévermogen van [naam eiseres] betrof, maar aan [naam verweerder] toekomend vermogen. Daarnaast betwist [naam verweerder] dat hij per saldo meer geld zou hebben onttrokken aan de gezamenlijke rekening en de rekening van [naam eiseres] . Het saldo op de gezamenlijke rekening is bovendien grotendeels gevormd door vermogen van [naam verweerder] en [naam eiseres] gaat uit van een verkeerde peildatum, aldus [naam verweerder] .
3.12.
Op de stellingen van partijen, zowel in conventie als in reconventie, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4..De beoordeling

in conventie

Kern van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij deelgenoot zijn in een beperkte gemeenschap inzake de woning. Evenmin is in geschil dat partijen bij de verdeling van deze gemeenschap recht hebben op vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat zij uit privévermogen in de woning hebben geïnvesteerd.
4.2.
Hetgeen partijen verdeeld houdt, betreft de hoogte van de inbreng van privégelden en daaruit jegens elkaar gestelde voortvloeiende vorderingen.
Investeringen ter verwerving van de woning
4.3.
Niet in geschil is voorts dat vanaf de rekening van [naam gedaagde] een totaalbedrag van €179.890,58 (zie 2.3) aan de notaris is overgemaakt ter verwerving van de woning. Partijen twisten echter over de vraag wiens privévermogen daarvoor is aangewend.
4.4.
De rechtbank verwerpt het verweer dat met de nota van afrekening van de notaris aan [naam gedaagde] finale kwijting zou zijn verleend. Een dergelijke afrekening heeft, behoudens bijzondere omstandigheden die in dit geval zijn gesteld, noch gebreken, niet het karakter van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen.
4.5.
[naam eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat uitsluitend zijn privévermogen daarvoor is gebruikt. Hij voert daartoe aan dat aan hem na de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap met zijn vorige echtgenote een geldbedrag is toebedeeld. Ter afwikkeling van deze verdeling is in opdracht van [naam eiser] een bedrag ter hoogte van € 164.642,50 op 19 april 2007 door de notaris die de verdeling na de echtscheiding afhandelde op de rekening van [naam gedaagde] gestort. Dit bedrag is door [naam eiser] aangewend om de betalingen zoals opgesomd onder 2.3 te verrichten ter verwerving van de woning. Een bedrag van € 20.000,00 is in depot gebleven. Op 23 november 2007 heeft voornoemde notaris in opdracht van [naam eiser] ook dit bedrag op de rekening van [naam gedaagde] gestort.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat door [naam gedaagde] niet is betwist dat de onder 4.5 genoemde bedragen op haar rekening zijn gestort. Evenmin is betwist dat deze ten gunste van [naam eiser] kwamen. [naam gedaagde] voert echter aan dat deze gelden niet als investering in de woning door middel van privévermogen van [naam eiser] gezien dienen te worden, omdat [naam gedaagde] gedurende 2007 daarvan in totaal € 130.000,00 vanuit haar privévermogen aan [naam eiser] heeft teruggestort. Volgens [naam gedaagde] betekent dat dat zij een bedrag van € 125.248,28 uit haar eigen privévermogen heeft geïnvesteerd ter verwerving van de woning, waarvan [naam eiser] na verrekening nog een bedrag van € 35.129,06 aan haar dient te betalen. [naam gedaagde] verwijst ter onderbouwing van haar verweer naar de door haar in het geding gebrachte rekeningoverzichten, in het bijzonder naar een zestal bedragen die zij vanaf haar rekening heeft overgemaakt aan een onderneming van [naam eiser] .
4.7.
[naam eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat deze betalingen uit het privévermogen van [naam gedaagde] afkomstig zijn. [naam eiser] heeft daartoe aan de hand van de door [naam gedaagde] ingediende rekeningoverzichten nader uiteen gezet hoe de geldstromen tussen partijen zijn verlopen en gemotiveerd toegelicht dat de door [naam gedaagde] geduide betalingen weliswaar zijn verricht, maar dat het onderliggende vermogen afkomstig van het privévermogen van [naam eiser] dan wel zijn ondernemingen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [naam gedaagde] de stellingen [naam eiser] , mede gezien diens nadere en gemotiveerde onderbouwing bij conclusie van repliek in conventie onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Gezien de uitgebreide en gedocumenteerde onderbouwing door [naam eiser] , had het op de weg van [naam gedaagde] gelegen nader te onderbouwen dat zij voor de betalingen haar privévermogen heeft aangewend. De bij de mondelinge behandeling overgelegde stukken waaruit volgt dat zij in 2005 een bedrag van € 82.000,00 uit haar echtscheiding heeft ontvangen en de overgelegde facturen die [naam gedaagde] aan een onderneming van [naam eiser] heeft verzonden zijn daartoe ontoereikend. Uit de door [naam gedaagde] overgelegde stukken volgt niet dat zij door haar verworven vermogen heeft aangewend ter verwerving van de woning.
Hypothecaire aflossingen
4.9.
Omdat [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord reeds heeft verklaard in te stemmen met de door [naam eiser] gevorderde vergoeding van de door hem verrichte hypothecaire aflossingen, ligt dit deel van de vordering voor toewijzing gereed.
Conclusie in conventie
4.10.
Slotsom van het voorgaande is dat het in conventie gevorderde bedrag van € 111.526,80 zal worden toegewezen, evenals de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 19 juni 2019 over dat bedrag, waartegen door [naam gedaagde] geen verweer is gevoerd.
4.11.
De rechtbank ziet in de aard van relatie tussen partijen aanleiding om de proceskosten in conventie te compenseren op de wijze zoals vermeld in het dictum.
in voorwaardelijke reconventie
4.12.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4, is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, zodat de rechtbank op de vordering in reconventie zal beslissen.
vordering onder i)
4.13.
Deze vordering zal gezien het oordeel in conventie worden afgewezen.
vorderingen onder ii) en iii)
4.14.
[naam eiseres] heeft ter zake haar vorderingen onder ii) en iii) in reconventie aangevoerd dat uit de geldstromen van partijen volgt dat [naam eiseres] meer gelden aan [naam verweerder] heeft teruggestort dan hij heeft ingebracht op de gezamenlijke en persoonlijke rekening van [naam eiseres] .
4.15.
[naam verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat hij per saldo meer heeft onttrokken aan voornoemde rekeningen. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [naam verweerder] diverse rekeningoverzichten in het geding gebracht. Onder verwijzing naar specifieke data en bedragen heeft [naam verweerder] nader onderbouwd dat vanuit zijn ondernemingen meer geld op de rekeningen is gestort dan daaraan onttrokken. Daarnaast voert [naam verweerder] aan dat [naam eiseres] niet heeft onderbouwd dat de door haar aan (de ondernemingen van) [naam verweerder] overgemaakte bedragen uit privévermogen van [naam eiseres] afkomstig. Door [naam verweerder] is in dat verband gemotiveerd gesteld dat de financiële inbreng in de relatie van [naam gedaagde] € 60.000,00 beliep, welk bedrag reeds door [naam verweerder] aan haar is terugbetaald. Ten aanzien van de gezamenlijke rekening heeft [naam verweerder] voorts aan de hand van berekeningen op basis van diverse rekeningoverzichten aangevoerd dat het saldo daarvan grotendeels is gevormd door het vermogen van [naam verweerder] en dat het saldo van de gezamenlijke rekening op het moment dat de samenleving van partijen begin 2010 eindigde slechts € 1.411,27 beliep.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam eiseres] in het licht van de gemotiveerde betwisting door [naam verweerder] onvoldoende gemotiveerd dat zij voor de door haar verrichtte betalingen aan [naam verweerder] vanaf de gezamenlijke rekening en haar persoonlijke rekening privévermogen heeft aangewend. De door [naam eiseres] bij conclusie van antwoord en mondelinge behandeling ingediende rekeningoverzichten zijn daartoe onvoldoende. Weliswaar tonen deze aan dat door [naam eiseres] vanaf de gezamenlijke rekening en haar persoonlijke rekening bedragen zijn overgemaakt naar [naam verweerder] maar zonder nadere toelichting – welke ontbreekt – kan niet worden vastgesteld dat daarvoor privévermogen van [naam eiseres] is aangewend. Dit klemt temeer nu – zoals door [naam verweerder] gemotiveerd is aangevoerd en door [naam eiseres] onvoldoende gemotiveerd is weersproken – de omstandigheid dat door [naam verweerder] bedragen zijn gestort op de gezamenlijke rekening en de persoonlijke rekening van [naam eiseres] niet maakt dat deze bedragen (deels) aan haar toekomen en derhalve als privévermogen kunnen worden aangemerkt.
4.17.
Daarnaast geldt dat [naam eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [naam verweerder] haar stelling dat [naam verweerder] per saldo meer heeft onttrokken aan de gezamenlijke rekening en aan haar persoonlijke rekening dan gestort, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door [naam eiseres] ingediende rekeningoverzichten en de daarop door haar gegeven toelichting blijkt dat niet.
Conclusie met betrekking tot de vorderingen in reconventie
4.18.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
4.19.
De rechtbank ziet in de aard van de relatie tussen partijen aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren op de wijze zoals vermeld in het dictum.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 115.526,80 (honderdelfduizendvijfhonderdzesentwintig euro en tachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 19 juni 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.5.
wijst de vorderingen van [naam eiseres] af,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
[3267/3195]