ECLI:NL:RBROT:2021:3212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
10/651043-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door 16-jarige verdachte na steekincident met vriendin

Op 12 augustus 2020 is een 15-jarig slachtoffer overleden na steekverwondingen, toegebracht door de 16-jarige verdachte. De verdachte heeft bekend het slachtoffer te hebben gestoken, maar beroept zich op noodweer, stellende dat het slachtoffer haar met een mes aanviel. De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer, omdat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig wordt geacht. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, en veroordeelt haar tot 18 maanden jeugddetentie, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel en verplichte klinische behandeling. De rechtbank concludeert dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de ernst van het feit een langdurige jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank legt ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/651043-20
Datum uitspraak: 13 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg, [verblijfadres verdachte] ,
raadsman mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 30 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
(meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
gestoken in de borst, althans het bovenlichaam, van die [naam slachtoffer] ,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna:
PIJ-maatregel) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde een klinische behandeling ondergaat in de kliniek De Catamaran of De Fjord of een soortgelijke instelling (ook indien dit inhoudt het volgen van systeemtherapie);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel, dat de impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In de bijlage heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft begaan op die wijze dat:
zij op 12 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk,
meermalen met een mes
gestoken in de borst van die [naam slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Doodslag.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat zij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat haar een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer [naam slachtoffer] (hierna [naam slachtoffer] ) waar zij zich tegen heeft moeten verdedigen.
Aangevoerd is dat [naam slachtoffer] op 12 augustus 2020 eind van de middag op eigen initiatief naar het huis van de verdachte is gekomen. Na een ontspannen begin van het bezoek van [naam slachtoffer] , krijgen [naam slachtoffer] en de verdachte ruzie met elkaar naar aanleiding van een bericht dat [naam slachtoffer] op de telefoon van de verdachte heeft gelezen, terwijl de verdachte onder de douche staat. [naam slachtoffer] was volgens de verdachte jaloers. Tijdens de ruzie haalt [naam slachtoffer] een mes uit de keuken en houdt dit achter haar rug. Na enkele minuten, waarin [naam slachtoffer] nog met haar moeder appt, wil de verdachte haar telefoon, die nog in de broekzak van [naam slachtoffer] zit, terug. [naam slachtoffer] wil de telefoon niet teruggeven. Als de verdachte haar telefoon van [naam slachtoffer] probeert af te pakken, haalt [naam slachtoffer] met het mes uit naar de verdachte. De verdachte ontwijkt de uithaal met het mes en valt achterover op de grond. [naam slachtoffer] gaat vervolgens op de verdachte zitten, legt het mes op de grond, en probeert de verdachte te slaan. De verdachte duwt [naam slachtoffer] van zich af, zodat deze weer staat. [naam slachtoffer] bukt vervolgens over de verdachte heen om het mes dat naast de verdachte ligt, weer te pakken. Op dat moment pakt de verdachte het mes en steekt [naam slachtoffer] één keer met het mes.
Door de aanval van [naam slachtoffer] en het feit dat [naam slachtoffer] probeerde het mes te pakken, vreesde de verdachte voor haar leven. Er was daarom sprake van een noodweersituatie.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte met betrekking tot de aangevoerde noodweersituatie ongeloofwaardig. De officier stelt dat de verklaring van de verdachte hieromtrent niet alleen onwaarschijnlijk is, maar ook onaannemelijk vanwege het feit dat de verklaringen van de verdachte niet consistent zijn, haar verklaringen lijken te zijn aangepast op basis van dossierinformatie en op diverse onderdelen in strijd zijn met het objectieve bewijs dat zich in het dossier bevindt.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop, dat voor een geslaagd beroep op noodweer er allereerst sprake moet zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed. In dit verband ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag,
of uit de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid, blijkt dat een noodweersituatie aannemelijk is.
De rechtbank heeft voor de beantwoording van deze vraag slechts beperkte informatie omtrent de omstandigheden waaronder het delict zich heeft voltrokken. Afgezien van [naam slachtoffer] en de verdachte was niemand daarbij aanwezig.
De rechtbank overweegt dat op grond van het onderzoek en de in het dossier aanwezige objectieve bewijsmiddelen het volgende vast staat:
- [naam slachtoffer] is op 12 augustus 2020 als gevolg van een messteek, toegebracht door de verdachte, in de woonkamer van de woning van de verdachte te Rotterdam overleden.
- [naam slachtoffer] heeft drie steekverwondingen opgelopen in haar bovenlichaam en een snijwond in haar buikstreek. De messteek met een diepte van 9 centimeter die door de linkerkamer van het hart van [naam slachtoffer] is gegaan, was dodelijk. De overige twee steekletsels en het snijletsel kunnen (in beperkte mate) hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.
De steekwonden bij [naam slachtoffer] waren rugwaarts, dat wil zeggen van de voorzijde van het lichaam naar de achterzijde, en voetwaarts, dat wil zeggen van boven naar beneden, gericht.
  • Het mes waar [naam slachtoffer] mee is gestoken, is aangetroffen in de woonkamer. Op het mes bevindt zich bloed van [naam slachtoffer] en op het heft van het mes bevinden zich DNA-sporen van zowel de verdachte als [naam slachtoffer] .
  • Nadat [naam slachtoffer] is gestoken, zijn met dat mes nog twee beschadigingen toegebracht aan de telefoon van [naam slachtoffer] .
  • [naam slachtoffer] heeft om 20:02 uur nog een Whatsappbericht gestuurd naar haar moeder inhoudende: ik ga nu avondeten.
[naam slachtoffer] is daarna van 20:02 uur tot 20:09 uur steeds actief op haar eigen telefoon,
waarbij zij haar telefoon meermalen ontgrendelt met Face ID (gezichtsherkenning).
Om 20:09:41 uur gaat het scherm uit door het verlopen van de zogenaamde idle timer.
De telefoon wordt dan niet meer gebruikt tot 20:10:20 uur wanneer het scherm wordt
geactiveerd doordat de telefoon wordt opgetild. Er is dan geen gezichtsherkenning. Om
20:10:23 uur is het scherm met een van de knoppen fysiek uitgeschakeld. Om 20:10:33 uur
is er opnieuw een poging om de telefoon te ontgrendelen met Face ID, maar het gezicht
wordt niet herkend.
- De moeder van de verdachte rijdt om 20:07:53 uur door de straat bij de woning, waarna zij de auto parkeert.
Om 20:11:54 uur loopt de moeder van de verdachte de trap op naar de woning.
Om 20:12:38 uur wordt een noodmelding gedaan bij 112.
Om 20:12:54 uur rent de verdachte de woning uit naar buiten.
Om 20.36 uur wordt [naam slachtoffer] door een ter plaatse aanwezige arts overleden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de verdachte op een meerdere punten niet strookt met de overige bewijsmiddelen.
  • De verdachte heeft verklaard dat zij [naam slachtoffer] één keer heeft gestoken, maar uit het onderzoek blijkt dat [naam slachtoffer] met het mes drie keer in haar bovenlichaam is gestoken.
  • Omtrent de aanleiding van de ruzie heeft de verdachte verklaard dat [naam slachtoffer] haar omstreeks 19.45 uur zou hebben geconfronteerd met een Snapchat-bericht op de telefoon van de verdachte. Uit technisch onderzoek in de telefoon van de verdachte blijkt echter dat de laatste activiteit op de telefoon van de verdachte op Snapchat om 17:51 uur heeft plaatsgevonden.
  • [naam slachtoffer] zou de telefoon van de verdachte na 19.45 uur steeds bij zich hebben gehouden en niet terug hebben willen geven aan de verdachte. Uit onderzoek in de telefoon van de verdachte blijkt echter dat de telefoon van de verdachte om 20:04:45 uur nog is ontgrendeld met Face ID, dus door de verdachte zelf. De verdachte heeft daar geen verklaring voor.
  • Uit onderzoek in de telefoon van [naam slachtoffer] is gebleken dat [naam slachtoffer] van 20:02 uur tot 20:09 uur steeds actief is geweest op haar eigen telefoon, waarbij zij haar telefoon meermalen ontgrendelt met Face ID. De verdachte verklaart dat zij haar moeder door de straat zag rijden nadat zij [naam slachtoffer] had gestoken. Op grond van camerabeelden is echter gebleken dat de moeder van de verdachte om 20:07: 53 uur voor het laatst door de straat reed, terwijl het steekincident, gezien de activiteit van [naam slachtoffer] op haar eigen telefoon, pas na 20:09 uur kan hebben plaatsgevonden.
  • Door de verdachte is verklaard dat zij met het mes omhoog heeft gestoken terwijl zij plat op haar rug lag en [naam slachtoffer] over haar heen gebogen of geknield stond. De voetwaartse richting van de steekverwondingen van [naam slachtoffer] zijn hier evenwel niet mee te rijmen.
De verdediging benadrukt dat de verdachte vanaf het begin haar volledige medewerking heeft gegeven aan het onderzoek door de politie en de waarheid heeft verteld.
De rechtbank heeft echter sterk de indruk dat zij haar verklaring heeft aangepast naar aanleiding van uitkomsten van politieonderzoek.
  • De verdachte heeft vanaf het eerste verhoor steeds verklaard dat [naam slachtoffer] haar eigen telefoon uit woede tegen de muur kapot zou hebben gegooid. Door de verdachte is tijdens het verhoor bij de politie zelfs fysiek uitgebeeld hoe [naam slachtoffer] haar telefoon tegen de muur gooide waarbij door de verdachte is verklaard dat zij het glas van de telefoon hoorde breken.
  • Nadat uit technisch onderzoek was gebleken dat de beschadigingen in de telefoon van [naam slachtoffer] waren veroorzaakt door hetzelfde mes als waar zij mee was gestoken, heeft de verdachte haar eerdere verklaring met betrekking tot de beschadiging van de telefoon van het slachtoffer ingrijpend gewijzigd.
Tijdens het vijfde en laatste verhoor heeft de verdachte namelijk verklaard dat zij met hetzelfde mes als waar zij [naam slachtoffer] mee had gestoken, nog twee keer in de telefoon van [naam slachtoffer] heeft gestoken waardoor de telefoon stuk is gegaan. Zij heeft dit gedaan omdat er op dat moment diverse meldingen binnen kwamen op de telefoon van [naam slachtoffer] . De verdachte kon daar door haar hevige gemoedsbeweging van dat moment niet tegen, zodat zij met het steken met het mes in de telefoon de meldingen wilde stoppen.
- Uit het onderzoek in de telefoon van [naam slachtoffer] is echter gebleken dat er op dat tijdstip geen
meldingen binnen zijn gekomen.
Daarnaast acht de rechtbank het scenario zoals dit door de verdachte is geschetst niet waarschijnlijk op grond van de navolgende omstandigheden en verklaringen van de verdachte:
- De verdachte heeft, nadat zij [naam slachtoffer] in haar hart heeft gestoken, geen enkele hulp of troost geboden. De verdachte heeft verklaard dat het mes in de borst van [naam slachtoffer] bleef zitten en dat [naam slachtoffer] dit mes er waarschijnlijk zelf uit heeft getrokken en op de grond heeft laten vallen. De verdachte heeft verklaard dat op het moment dat [naam slachtoffer] al dodelijk gewond maar nog in leven was, de verdachte het bebloede mes van de grond heeft opgepakt en daarmee nog twee keer in de telefoon van [naam slachtoffer] heeft gestoken.
Het is de moeder van de verdachte geweest die uiteindelijk 112 heeft gebeld en de eerste hulp heeft verleend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de toedracht van de ruzie en het steekincident ongeloofwaardig. Tevens wordt de verklaring van de verdachte dat zij met een mes is aangevallen door het slachtoffer, niet ondersteund door andere bewijsmiddelen dan haar eigen verklaring.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de haar verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
5.1.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Nu de rechtbank op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin. Daarvan kan slechts sprake kan zijn in het geval de dader zich verdedigt, maar daarin te ver gaat.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan doodslag. Zij heeft haar vriendin [naam slachtoffer] van vijftien jaar oud, met wie de verdachte gedurende meer dan een jaar een liefdesrelatie had, drie keer met een mes in haar bovenlichaam gestoken. De messteek door het hart van [naam slachtoffer] is haar fataal geworden.
De toegesnelde ambulancedienst en het mobiel medisch team dat ter plekke in de woonkamer van de woning van de verdachte geprobeerd heeft om een open hartoperatie te verrichten, heeft haar niet meer kunnen redden.
Onduidelijk is gebleven wat zich voorafgaand en tijdens dit drama precies heeft afgespeeld. De verdachte heeft daarover geen openheid van zaken willen geven en heeft met haar verklaring over wat er is gebeurd kennelijk de werkelijke toedracht willen verhullen.
De verdachte heeft met haar handelen [naam slachtoffer] het leven ontnomen en heeft daarmee de moeder, familie en vrienden van [naam slachtoffer] onherstelbaar veel leed aangedaan. Het leed en het gemis voor haar moeder is onvoorstelbaar en de impact van de gewelddadige dood van [naam slachtoffer] op het leven van haar moeder is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Zij zal verder moeten leren leven met de wetenschap dat haar dochter om onbegrijpelijke redenen het leven is ontnomen. Ook in de directe woonomgeving van het slachtoffer en meer in het algemeen in de samenleving heeft dit feit een grote impact gehad. Dit blijkt ook uit de stille tocht die is gehouden ter nagedachtenis aan [naam slachtoffer] .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de navolgende recente rapportages ten aanzien
van de persoon van de verdachte.
GZ-psycholoog [naam 1] , kinder- en jeugdpsychiater, [naam 2] , en forensisch milieuonderzoeker [naam 3] , hebben een triple-rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 februari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De psycholoog en psychiater concluderen beiden dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, bestaande uit een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline trekken. Haar sociaal-emotionele ontwikkeling is vertraagd. Zij bevindt zich niet op het niveau van een gemiddeld zestienjarig meisje. Er is sprake van parentificatie, waarbij ze de rol van een ouder inneemt. Tevens worstelt zij met haar identiteit, hetgeen ook is gebleken uit de gesprekken met de verdachte over haar relatie met het slachtoffer en het feit dat zij dit geheim heeft gehouden voor haar familie. Ook kan zij zich moeilijk staande houden in intieme relaties waarbij jaloezie en angst voor verlies mee kunnen spelen. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Ingeschat wordt dat indien de verdachte geen behandeling ondergaat, de kans op recidive matig tot hoog is, maar dat na een effectieve behandeling dit op termijn laag is.
Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte is daarom een intensieve klinische behandeling geïndiceerd. Daarin moet zij haar identiteit ontwikkelen en leren omgaan met gevoelens van jaloezie, rivaliteit, angst voor verlating en afwijzing. Daarnaast zal zij enige begeleiding behoeven bij ontwikkelingstaken die normaal zijn voor haar leeftijd, zoals losser komen van haar gezin, vervolg scholing, haar rol in de maatschappij, en het voorzien in haar levensonderhoud. Om haar behandeling te ondersteunen is tevens een systeeminterventie noodzakelijk.
De klinische behandeling kan vorm gegeven worden in een kliniek als de Catamaran of de Fjord. Hoewel de verdachte enige vooruitgang boekt sinds haar verblijf in de Justitiële Jeugdinrichting (hierna JJI), heeft zij een meer gespecialiseerd behandelklimaat nodig. Juist omdat haar stoornis specifiek is en zij op andere terreinen juist kwaliteiten heeft, is een meer gerichte behandeling aan de orde dan in een JJI vormgegeven kan worden. Nu de verdachte gemotiveerd is voor behandeling en zij wil meewerken aan voorwaarden, kan de behandeling plaatsvinden in het juridisch kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Naar mening van de onderzoekers is een voorwaardelijke PIJ-maatregel met klinische behandeling daarom te verkiezen boven een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel met plaatsing in een JJI.
In de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) van 11 maart 2021 en van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen JBRR), gedateerd 18 maart 2021, sluit men zich aan bij het advies om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht wordt om zich onder behandeling te stellen in een klinische setting zoals de Catamaran (of een soortgelijke instelling). Daarnaast wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke jeugddetentie voorafgaand aan de klinische behandeling op te leggen teneinde recht te doen aan de ernst van het feit.
Ter terechtzitting is door de RvdK toegelicht dat de systeemtherapie onderdeel uitmaakt van het behandeltraject, zodat dit niet apart als bijzondere voorwaarde hoeft te worden opgelegd.
Tevens is door zowel de RvdK als de JBRR te kennen gegeven dat er een sterke voorkeur is voor plaatsing van de verdachte bij de kliniek de Catamaran in plaats van bij de Fjord, omdat de Catamaran verder weg ligt van Rotterdam en dit beter past binnen het aandachtspunt van het ontwikkelen van een eigen identiteit door de verdachte.
Door de RvdK is ter terechtzitting voorts medegedeeld dat er op 16 februari 2021 bij de Catamaran een intakegesprek met de verdachte heeft plaatsgevonden en dat de verwachting is dat zij daar vanaf het einde van de zomer van 2021 geplaatst kan worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde feit, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige jeugddetentie. De maximale detentiestraf voor een verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 16 jaar oud is, is vierentwintig maanden jeugddetentie. Omdat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, en aan de verdachte de hierna te noemen maatregel zal worden opgelegd, wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van achttien maanden passend en geboden geacht.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van wat de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal, zoals geadviseerd door de deskundigen en de hulpverlening, de verdachte verplichten om een klinische behandeling bij de Catamaran te ondergaan door dit als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De voorwaardelijk op te leggen PIJ-maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen
De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarde en het op grond van artikel 77aa van dat wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 759,52 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,-- aan immateriële schade bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de gevorderde schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de immateriële schade, maar heeft verzocht de gevorderde materiële schade af te wijzen dan wel niet ontvankelijk te verklaren omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Door de raadsman is hieromtrent gesteld dat niet is aangetoond dat de gevorderde reiskosten van de moeder van en naar Brazilië niet konden worden betaald van het bedrag dat de moeder beschikbaar had gekregen door crowdfunding.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft als moeder van het slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, recht op vergoeding van affectieschade.
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Vaststaat dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, overeenkomstig het Besluit, op € 20.000,-.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade ter hoogte van € 759,52 is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zodat deze schade, ondanks de betwisting door de verdachte, eveneens zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.759,52, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoorwaardelijk;
bepaalt dat deze maatregel, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, voor behandeling zal laten opnemen bij de Catamaran, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 20.759,52 (zegge: twintigduizendzevenhonderdnegenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), bestaande uit € 20.000,-- aan immateriële schade en € 759,52 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 20.759,52 (zegge: twintigduizendzevenhonderdnegenenvijftig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Jordaan en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2021.
Bijlage
Opgave van bewijsmiddelen
-. De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 30 maart 2021;
-. Het proces-verbaal van politie nummer [procesverbaalnummer] -5 (pagina 1 en verder van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier Zaak Weide), inhoudende het relaas van de verbalisant [naam agent] ;
-. Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende een Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, zaaknummer 2020.08.13.004 opgemaakt door arts en patholoog [naam 4] op 15 september 2020 (pagina 168 en verder van de doorgenummerde bijlagen van het Forensisch Onderzoek Zaak Weide).
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.