ECLI:NL:RBROT:2021:3186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8632982 / CV EXPL 20-23012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigde betaling door Stichting Scholing en Werkgelegenheidsfonds na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Scholing en Werkgelegenheidsfonds (SSWF) en [gedaagde]. SSWF vorderde terugbetaling van een bedrag van € 47.949,58 dat onverschuldigd aan [gedaagde] was betaald. De achtergrond van de zaak betreft een reorganisatie bij Odfjell, waar [gedaagde] in dienst was. Na een reorganisatie werd [gedaagde] boventallig verklaard en ontving hij een uitkering van SSWF. SSWF stelde dat de uitkering onterecht was, omdat de vaststellingsovereenkomst van [gedaagde] per 31 december 2015 was vervallen en hij in dienst was gebleven bij Odfjell. De kantonrechter oordeelde dat SSWF vorderingsgerechtigd was en dat de betaling aan [gedaagde] onverschuldigd was, omdat hij niet aan de voorwaarden voor uitkering voldeed. De rechter wees de vordering van SSWF toe en veroordeelde [gedaagde] tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van SSWF toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8632982 / CV EXPL 20-23012
uitspraak: 9 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Scholing en Werkgelegenheidsfonds,
gevestigd te Almere,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
veerweerster in het voorwaardelijk incident tot overlegging van bescheiden,
gemachtigde: mr. R. van der Stege,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden,
gemachtigde: mr. H.L. Verweel,
Partijen worden hierna aangeduid als SSWF respectievelijk [gedaagde] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 4 februari 2020, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie, tevens incident tot onbevoegdheid en voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord inzake incident tot onbevoegdheid en voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden;
  • het faxbericht van 6 mei 2020 van mr. Verweel namens [gedaagde] ;
  • de akte tot correctie van enige verschrijvingen in conclusie van antwoord in conventie en conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie;
  • het vonnis in de incidenten van 1 juli 2020 van de handelskamer van deze rechtbank, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevond naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank is verwezen;
  • het vonnis van 3 augustus 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 22 oktober 2020 om 15.00 uur;
  • de rolbeslissing van 18 december 2020;
  • de akte na rolbeslissing van 18 december 2020 van SSWF;
  • de antwoordakte na rolbeslissing van 18 december 2020, tevens akte aanvulling gronden van verweer in conventie van 24 februari 2021, van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Namens SSWF zijn verschenen [naam 1] , in haar hoedanigheid van penningmeester bestuurder van SSWF, [naam 2] , in zijn hoedanigheid van voormalig vakbondsbestuurder bij het FNV, en de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is op 1 februari 2006 in dienst getreden bij Odfjell (thans Koole Terminals B.V.). In 2014 deed zich bij Odfjell een reorganisatie voor. In verband met de reorganisatie werd tussen Odfjell en de betrokken vakbonden een sociaal plan overeengekomen, geheten “Sociaal Plan Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V.” (hierna: het sociaal plan).
2.2.
Ter uitvoering van het sociaal plan werd door de vakbonden FNV Havens en CNV Vakmensen (hierna: de vakbonden) een stichting, SSWF, opgericht.
2.3.
In de considerans van het sociaal plan staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Definities
(…)
Boventallige werknemer: de werknemer (m/v) van wie de arbeidsplaats of functie komt te vervallen als gevolg van de Reorganisatie bij OTR.
(…)
OTR: Odfjell Terminas (Rotterdam) B.V.
(…)
SSWF: de stichting Stichting Scholing en Werkgelegenheid Fonds, opgericht door de Vakbonden.
Uitkeringsreglement: het reglement dat met het oog op de herstructurering/reorganisatie, door en onder verantwoordelijkheid van de Vakbonden is opgesteld.
(…)
Vakbonden: FNV Havens en CNV Vakmensen.
(…)

4.Hardheidsclausule

Voor gevallen waarin toepassing van het Sociaal Plan zou leiden tot een individueel evident onbillijke situatie, kan van het Sociaal Plan op verzoek van de Boventallige Werknemer worden afgeweken in een voor hem gunstige zin. (…)
(…)

13.Voorzieningen en maatregelen bij einde arbeidsovereenkomst

A. Voorlichting en keuze werknemer op basis van het door SSWF vastgestelde Uitkeringsreglement.
Nadat het aanzeggingsgesprek tussen OTR en de Boventallige Werknemer heeft plaatsgevonden, zal SSWF het Uitkeringsreglement aan de Boventallige Werknemer verstrekken en toelichten. Een en ander zodat de werknemer een bewuste keuze kan maken voor de in zijn omstandigheden juiste voorzieningen bij einde dienstverband.
De betreffende werknemer zal binnen 7 kalenderdagen na het aanzeggingsgesprek aan OTR schriftelijk zijn keuze mededelen, onder begeleiding van een verklaring van SSWF dat zij deze keuze kunnen en zullen uitvoeren. Deze informatie zal door OTR worden opgenomen in de vaststellingsovereenkomst die OTR met de Boventallige Werknemer zal aangaan.
(…)
B. De SSWF heeft tot doel:
a. het begeleiden van werknemers van werk naar werk;
b. het (doen) bijscholen, omscholen of herscholen van werknemers of ex-werknemers in het kader van het vinden van (nieuw) werk;
c. het doen van bovenwettelijke uitkeringen op werkeloosheidswet- en andere uitkeringen;
d. het verstrekken van aanvullingen op pensioenen;
e. het verstrekken van aanvullingen op lonen;
f. het innen van premies;
g. het doen van uitkeringen;
h. het sluiten van overeenkomsten met werkgevers in het kader van voorgenomen ontslagen;
i. alsmede het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
(…)
C. Financiering door werkgever voor SSWF
Om bovenstaande verantwoordelijkheid en taken te kunnen uitvoeren zal werkgever SSWF als volgt financieren.
- OTR stelt een bedrag ter grootte van EUR 13.5 miljoen ter beschikking ten behoeve van 130 Boventallige Werknemers van wie de arbeidsovereenkomst met OTR eindigt.
- (…)
D. Het door OTR te betalen bedrag is een netto all-in bedrag, inclusief eventueel verschuldigde
BTW en loonheffing en premies. Indien en voor zover SSWF aan de Boventallige Werknemers een eenmalige vergoeding voldoet of een aanvulling betaalt op een door hen te ontvangen WW-uitkering dan wel op een lager salaris bij een andere werkgever of enige andere vergoeding, is uitsluitend SSWF verantwoordelijk voor de eventueel verplichte afdracht van loonbelasting en premies.
(…)
E. Eventuele uitkeringen aan Boventallige Werknemers zullen plaatsvinden via een gewogen
formule welke vastligt in een uitkeringsreglement van SSWF.
(…)

20.Eindafrekening

OTR zal uiterlijk in de maand volgend op de maand waarin de arbeidsovereenkomst is
beeindigd aan de Boventallige Werknemer de eindafrekening uitkeren.
(…)”
2.4.
In het op het sociaal plan van toepassing zijnde “Uitkerings Reglement Scholings- en werkgelegenheidsfonds, gebaseerd op solidariteit” (hierna: het uitkeringsreglement) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Odfjell
Gelden van Odfjell komen alleen aan Odfjell medewerkers toe, het geld wordt in de SSWF geoormerkt.
Het recht op een schadeloosstelling wordt gebaseerd op een weging. De weging bestaat uit het aantal dienstjaren bij Odfjell van de boventalligen die ontslagen worden* maal een factor. De factor wordt als volgt bepaald: alle boventallig een die ontslagen worden daarvan worden de dienstjaren opgeteld. Dit getal wordt gedeeld op een bedrag van 10.000.000 Euro.
* Als je boventallig wordt verklaard en een andere functie krijgt bij Odfjell kom je niet in aanmerking voor schadeloosstelling, je wordt immers niet ontslagen.
(…)”
2.5.
Omstreeks juni 2014 heeft Odfjell aan [gedaagde] een getekende vaststellingsovereenkomst verstrekt met daarin vermeld als einddatum van zijn dienstverband 1 oktober 2014.
2.6.
In de periode van medio 2014 tot en met eind 2015 is de in de vaststellingsovereenkomst genoemde beëindigingsdatum van 1 oktober 2014 op verzoek van Odfjell en met goedvinden van [gedaagde] diverse malen opgeschoven.
2.7.
De vaststellingsovereenkomst van [gedaagde] is per 31 december 2015 vervallen.
2.8.
SSWF heeft in maart 2016 een bedrag van € 47.949,58 bruto uitgekeerd aan [gedaagde] , door middel van een netto betaling van € 23.016,80 en afdracht van loonbelasting/premies volksverzekeringen van € 24.933,78.
2.9.
Bij brief van 9 augustus 2017 heeft Odfjell [gedaagde] bericht ter bevestiging van zijn aanstelling in de functie van MCVA per 21 augustus 2017.
2.10.
Bij brief van 4 december 2019 heeft de gemachtigde van SSWF [gedaagde] gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag van € 47.949,58 aan SSWF.
2.11.
In reactie op voornoemde brief heeft [gedaagde] per brief van 4 december 2019 SSWF voor zover van belang bericht:
“(…)
Het feit is dat mijn functie Juni 2014 is komen te vervallen, ik toendertijd niet terug gesolliciteerd heb op de nieuwe functie binnen de afdeling Customer Services. Tevens heb ik geen nieuwe getekende arbeidsovereenkomst gehad op het moment dat SSWF mij in Maart 2016 een uitkering heeft gedaan. Hierdoor ben ik ook niet van mening dat het bedrag ten onrechte aan mij is betaald.
(…)”

3.Het geschil in het voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden

3.1.
[gedaagde] heeft voorwaardelijk gevorderd op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), gelezen in verbinding met artikel 843a Rv, SSWF te veroordelen tot overlegging van de bescheiden als genoemd in onderdeel 19 van zijn conclusie van antwoord, met veroordeling van SSWF in de proceskosten van het incident.
3.2.
SSWF heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van het incident. SSWF heeft aangevoerd dat [gedaagde] afgifte vordert van bescheiden met betrekking tot een rechtsbetrekking waarbij hij geen partij was, waarmee niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv.

4.Het geschil in conventie

de vordering in conventie
4.1.
SSWF heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan SSWF van een bedrag ter hoogte van € 47.949,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
Aan die vordering heeft SSWF – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat zij het bedrag van € 47.949,58 onverschuldigd heeft betaald en om die reden gerechtigd is voornoemd bedrag van [gedaagde] terug te vorderen. Volgens SSWF is het dienstverband van [gedaagde] met Odfjell (en haar rechtsopvolger) nooit beëindigd nu de vaststellingsovereenkomst per 31 december 2015 is komen te vervallen. Er is daarom geen sprake van een situatie zoals bedoeld in het sociaal plan.
het verweer in conventie
4.3.
[eiser] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van SSWF in haar vordering, althans haar die vordering te ontzeggen, met veroordeling van SSWF in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [eiser] is in juni 2014 boventallig verklaard omdat zijn functie is komen te vervallen. Hij heeft daartoe een getekende vaststellingsovereenkomst ontvangen met daarin vermeld als einddatum van zijn dienstverband 1 oktober 2014. Op verzoek van Odfjell is de beëindigingsdatum diverse malen opgeschoven zonder dat een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangeboden. Hoewel de vaststellingsovereenkomst per 31 december 2015 is komen te vervallen, is [eiser] tot augustus 2017 in diverse andere functies werkzaam geweest voor Odfjell, zonder zekerheid van continuering van zijn dienstverband en met een forse terugval in salaris. Pas in augustus 2017 is [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst met Odfjell aangegaan, die eveneens een terugval in salaris met zich meebracht. Gelet hierop heeft [eiser] het door SSWF uitgekeerde bedrag terecht ontvangen. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat sprake is van rechtsverwerking nu het bedrag in maart 2016 is uitgekeerd en SSWF dit bedrag pas bij brief van 4 december 2019 heeft teruggevorderd.

5.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

de vordering in reconventie
5.1.
[gedaagde] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover de vordering in conventie wordt toegewezen, SSWF te veroordelen tot betaling van een zodanige (schade)vergoeding aan [gedaagde] , dat na aftrek van eventuele door SSWF/Odfjell en/of [gedaagde] te verrichten inhoudingen/afdrachten een nettobedrag van € 23.015,80 resteert, met veroordeling van SSWF in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
5.2.
Aan die vordering heeft [gedaagde] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat Odfjell, althans SSWF als ter zake gemachtigde van Odfjell, op basis van goed werkgeverschap gehouden is hem een bruto(schade)vergoeding toe te kennen, waarvan het voor [gedaagde] resterende nettobedrag gelijk is aan € 23.015,80.
het verweer in reconventie
5.3.
SSWF heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. SSWF is opgericht door de vakbonden en staat buiten de relatie tussen Odfjell als werkgever en [eiser] als werknemer. Voorst heeft SSWF aangevoerd dat betaling van een dergelijke (schade)vergoeding ongewenst is omdat dit leidt tot precedentwerking richting andere werknemers.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

in conventie
6.1.
Vast staat dat SSWF in maart 2016 een bedrag van € 47.949,58 aan [gedaagde] heeft uitgekeerd door middel van een netto betaling van € 23.016,80 en afdracht van loonbelasting/premies volksverzekeringen van € 24.933,78. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] wegens onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW gehouden is tot terugbetaling van eerstgenoemd bedrag aan SSWF.
6.2.
Voor de beantwoording van deze vraag is het allereerst van belang om vast te stellen dat SSWF vorderingsgerechtigd is jegens [gedaagde] . Immers, indien dat niet het geval is, dan kan [gedaagde] niet gehouden worden tot betaling van enig bedrag aan SSWF.
6.3.
SSWF heeft onbetwist gesteld dat het sociaal plan is overeengekomen tussen Odfjell enerzijds en de vakbonden anderzijds en dat SSWF door de vakbonden enkel is opgericht voor een specifieke taak, te weten de uitvoering van het sociaal plan. Voor de uitvoering van voornoemde taak heeft Odfjell een bedrag van € 13,5 miljoen ter beschikking gesteld aan SSWF ingevolge artikel 13 sub C onder het eerste gedachtestreepje van het sociaal plan. Op grond van dit artikel is SSWF bevoegd gelden uit te keren aan boventallige werknemers van wie de arbeidsovereenkomst met Odfjell eindigde. Ter zitting heeft SSWF onbetwist gesteld dat het resterende deel van de aan haar ter beschikking gestelde 13,5 miljoen eind 2021 evenredig uitgekeerd zal worden aan alle medewerkers die op 1 juli 2014 in dienst waren bij Odfjell en van wie de arbeidsovereenkomst met Odfjell is beëindigd in verband met de reorganisatie. Dit betekent dat SSWF niet alleen bevoegd is (geweest) tot het doen van uitkeringen, maar tevens dat zij het beheer heeft over de gelden. Dit impliceert dat als door SSWF ten onrechte een uitkering is verstrekt, SSWF die uitkering ook kan terugvorderen. Gelet hierop is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat SSWF vorderingsgerechtigd is jegens [gedaagde] .
6.4.
Het vorenstaande brengt met zich dat wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of SSWF onverschuldigd een bedrag van € 47.949,58 heeft betaald aan [gedaagde] .
6.5.
Ingevolge artikel 6:203 lid 1 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt dat, indien de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, de vordering strekt tot teruggave van een gelijk bedrag.
6.6.
Vooropgesteld wordt dat, zoals reeds genoemd in 6.3, SSWF enkel is opgericht voor de uitvoering van het sociaal plan. Dit brengt met zich dat het handelen van Odfjell als werkgever jegens [gedaagde] ten aanzien van het opschuiven van de beëindigingsdatum in de vaststellingsovereenkomst en de verzoeken van Odfjell aan [gedaagde] om op verschillende afdelingen (tijdelijk) diverse functies te vervullen, niet toegerekend kan worden aan SSWF. Of al dan niet sprake is geweest van goed werkgeverschap ter zake, kan daarom buiten beschouwing blijven. Om vast te stellen of [gedaagde] al dan niet gehouden is tot terugbetaling van een bedrag van € 47.949,58, dient beoordeeld te worden of [gedaagde] op basis van het sociaal plan recht had op de uitkering.
6.7.
Naast het feit dat alleen boventallige werknemers van wie de arbeidsovereenkomst met Odfjell eindigde ingevolge artikel 13 sub C van het sociaal plan recht hadden op een uitkering, volgt uit het uitkeringsreglement dat boventallig verklaarde werknemers die een andere functie kregen bij Odfjell, niet in aanmerking kwamen voor een schadeloosstelling omdat zij niet werden ontslagen. [gedaagde] heeft onbetwist aangevoerd dat de functie die hij vervulde, is komen te vervallen en dat nieuwe functies zijn gecreëerd. Vast staat dat [gedaagde] door Odfjell boventallig is verklaard en omstreeks juni 2014 een getekende vaststellingsovereenkomst heeft ontvangen met als einddatum van zijn dienstverband 1 oktober 2014. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van het sociaal plan en het uitkeringsreglement in beginsel recht had op een uitkering.
6.8.
Door SSWF is ter zitting onbetwist gesteld dat de specifieke inhoud van de werkzaamheden die de werknemer verrichtte voor SSWF niet relevant was om te weten of zij tot uitkering over kon gaan. Zij heeft alleen op basis van de door Odfjell verstrekte informatie ter zake de boventallig verklaarde werknemer en de beëindigingsdatum een bedrag uitgekeerd. SSWF heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de vaststellingsovereenkomst van [gedaagde] per 31 december 2015 is komen te vervallen, [gedaagde] in feite in dienst is gebleven van Odfjell en daarom geen recht had op het uitgekeerde bedrag.
6.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij het uitgekeerde bedrag terecht heeft ontvangen, ondanks dat hij in dienst is gebleven bij Odfjell. Omdat zijn functie als gevolg van de reorganisatie is komen te vervallen, voldoet hij aan de in het sociaal plan opgenomen definitie van boventallige werknemer. Bovendien is op de salarisspecificatie vermeld dat het een uitkering betreft, zodat hij er vanuit mocht gaan dat er sprake was van een situatie zoals vermeld in artikel 13 sub B van het sociaal plan, te weten c) een bovenwettelijke uitkering op werkeloosheidswet- en andere uitkeringen, e) een aanvulling op loon, g) een uitkering, en i) een handeling die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk is.
6.10.
Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat uit artikel 13 sub C onder het eerste gedachtestreepje van het sociaal plan volgt dat slechts werknemers van wie de arbeidsovereenkomst met Odfjell werd beëindigd recht hebben op de uitkering van een bedrag en niet ook werknemers van wie de functie is komen te vervallen en daardoor boventallig verklaard zijn. Van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] is in de onderhavige situatie (uiteindelijk) geen sprake, nu de vaststellingsovereen-komst per 31 december 2015 is komen te vervallen en [gedaagde] ter zitting erkend heeft dat hij in dienst bij Odfjell is gebleven. Dat het bericht van Odfjell dat de vaststellingsovereenkomst per 31 december 2015 komt te vervallen en [gedaagde] in dienst bleef, bij SSWF in het ongerede is geraakt, doet aan dit oordeel niet af. Omdat [gedaagde] niet is ontslagen, heeft hij blijkens het uitkeringsreglement geen recht op schadeloosstelling. Daar komt bij dat op de salarisspecificatie van [gedaagde] expliciet ‘transitievergoeding’ en ‘ontslagvergoeding’ vermeld staat, zodat [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter er niet vanuit had mogen gaan dat hij een uitkering ontving ingevolge artikel 13 sub B onder c, e, g en i van het sociaal plan.
6.11.
Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat het sociaal plan in redelijkheid van toepassing moet worden geacht nu hij tot augustus 2017 diverse andere functies heeft vervuld waarbij hij een forse terugval in salaris heeft gehad en pas in augustus 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten terwijl hij in de toekomst ook een forse terugval in salaris heeft. Gelet op het feit dat in 6.6 reeds is overwogen dat het handelen van Odfjell niet toegerekend kan worden aan SSWF, faalt dit standpunt in zoverre. Daar komt bij dat SSWF onbetwist heeft gesteld dat alle medewerkers na de reorganisatie te maken hebben gehad met een inkomensachteruitgang. Van een in de hardheidsclausule vermelde individueel evident onbillijke situatie aan de zijde van [gedaagde] is daarom geen sprake.
6.12.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat geen plaats is voor terugvordering door SSWF omdat Odfjell dan wel SSWF haar rechten verwerkt heeft nu het bedrag van € 47.949,58 pas drie jaar en negen maanden na de uitkering wordt teruggevorderd. Voor het aannemen van rechtsverwerking is, volgens vaste jurisprudentie, enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Hiervan is de kantonrechter niet gebleken, met name niet omdat uit het sociaal plan volgt dat slechts medewerkers van wie de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd recht hebben op een uitkering en [gedaagde] reeds eind 2015, dus voor de daadwerkelijke uitkering in maart 2016, wist dat de vaststellingsovereenkomst per 31 december 2015 zou komen te vervallen en hij in dienst zou blijven bij Odfjell.
6.13.
Al het voorgaande in aanmerking nemende is de kantonrechter van oordeel dat SSWF onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling aan SSWF. Zoals SSWF ter zitting heeft toegelicht en de kantonrechter juist voorkomt, kan een werkgever de afdracht loonbelasting/ premies volksverzekeringen alleen in hetzelfde jaar van de gedane afdracht terugvorderen. Dit betekent dat thans alleen [gedaagde] als werknemer de afdracht loonbelasting / premies volksverzekeringen kan terugvorderen door het uitgekeerde bedrag bij zijn belastingaangifte als negatief loon op te geven. Gelet hierop wordt de vordering van SSWF toegewezen voor het gehele bedrag van € 47.949,58.
6.14.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten worden vastgesteld op € 86,85 aan explootkosten en € 499,- aan griffierecht. Aan gemachtigdensalaris wordt in totaal tweeënhalve twee punt à € 748,- toegekend, dus totaal € 1.870,-.
6.15.
Nu tegen de gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW geen afzonderlijk verweer is gevoerd, wordt de vordering ter zake de wettelijke rente toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
in voorwaardelijke reconventie
6.16.
Omdat de vordering in conventie wordt toegewezen en dit de voorwaarde was waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, komt de kantonrechter toe aan beoordeling van de eis in reconventie.
6.17.
[eiser] heeft gevorderd SSWF te veroordelen tot betaling van een (schade)vergoeding aan [eiser] ter hoogte van een bedrag van € 23.015,80. Daartoe wordt als volgt overwogen.
6.18.
Zoals in 6.6 reeds is overwogen, kan het handelen van Odfjell als werkgever niet worden toegerekend aan SSWF nu zij enkel is opgericht ter uitvoering van het sociaal plan. Gelet hierop dient de vordering te worden afgewezen.
6.19.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Gelet op het feit dat de reconventionele vordering niet tot zodanig extra werkzaamheden aan de zijde van SSWF heeft geleid, worden deze kosten begroot op nihil aan salaris voor de gemachtigde.

7.De beoordeling in het voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden

7.1.
Ter onderbouwing van de voorwaardelijke eis in reconventie heeft [gedaagde] tevens op grond van artikel 843a Rv gevorderd SSWF te veroordelen tot overlegging van diverse bescheiden.
7.2.
Gelet op het feit dat de voorwaardelijke eis in reconventie wordt afgewezen, dient de incidentele vordering tot overlegging van bescheiden eveneens te worden afgewezen. In dit oordeel is meegewogen dat [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter geen belang heeft bij de gevorderde bescheiden nu hij geen partij is bij de rechtsbetrekking.
7.3.
Ten aanzien van de proceskosten wordt verwezen naar rechtsoverweging 8.2.

8.De verdere beoordeling in het bevoegdheidsincident

8.1.
In het vonnis in incidenten van 1 juli 2020 is de beslissing over de kosten van het bevoegdheidsincident aangehouden. Daartoe wordt als volgt geoordeeld.
8.2.
Aangezien [gedaagde] in het voorwaardelijk incident tot overlegging bescheiden in het ongelijk is gesteld en SSWF in het bevoegdheidsincident, wordt aanleiding gezien de proceskosten in beide incidenten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

9.De beslissing

De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident
9.1.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het incident tot overlegging van bescheiden
9.2.
wijst de vordering af;
9.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie
9.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan SSWF tegen kwijting te betalen € 47.949,58, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 4 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
9.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SSWF vastgesteld op € 585,85 aan verschotten en € 1.870,- aan salaris voor de gemachtigde;
9.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
9.7.
wijst de vordering af;
9.8.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SSWF vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]