ECLI:NL:RBROT:2021:317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
ROT 20/170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiten van een Wmo-melding en de gevolgen voor schadevergoeding en privacy

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een melding gedaan op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en was van mening dat zijn melding onterecht was afgesloten door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de brief van 13 november 2018, waarin de melding werd afgesloten, geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de eiser om bezwaar te maken tegen deze brief. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar gegrond, maar oordeelde dat er geen dwangsom verschuldigd was omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. Daarnaast werd het verzoek van de eiser om schadevergoeding wegens onrechtmatig delen van privacygevoelige gegevens afgewezen, omdat de eiser geen bewijs had geleverd van de gestelde schade of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank concludeerde dat de verweerder op goede gronden had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/170

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. L. van den Buijs.

Procesverloop

Bij brief van 13 november 2018 heeft verweerder de behandeling van eisers melding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgesloten.
Op 9 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen deze brief.
Bij besluit van 9 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 13 september 2018 heeft eiser zich bij verweerder gemeld met het verzoek om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015. Op
13 november 2018 heeft verweerder de melding telefonisch met eiser besproken. Tijdens dit gesprek heeft eiser toegelicht dat hij in aanmerking wenst te komen voor een scootmobiel en niet, zoals door verweerder werd aangenomen, voor collectief aanvullend vervoer (cav). Daarop heeft verweerder met eiser afgesproken dat eiser zijn melding betreffende cav zou intrekken. Verweerder heeft bij brief van 13 november 2018 bevestigd dat de melding van eiser niet verder in behandeling wordt genomen.
1.2
Eiser heeft op 6 februari 2019 een beroepschrift ingediend, gericht tegen de brief van 13 november 2019. De rechtbank heeft dit beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder doorgezonden.
1.3
Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure toegelicht dat hij in aanmerking wenst te komen voor een scootmobiel. Verweerder heeft daarop een nieuwe Wmo-melding in behandeling genomen. Nadat verweerder het in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bedoelde onderzoek had uitgevoerd, is op 19 november 2019 een ondersteuningsverslag opgesteld en aan eiser toegezonden. Eiser heeft dit ondersteuningsverslag niet aan verweerder geretourneerd omdat hij zich niet kan verenigen met (enkele) daarin opgenomen passages. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 27 december 2019 de melding van eiser om in aanmerking te komen voor een scootmobiel afgesloten.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de brief van
13 november 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat hiertegen geen bezwaar mogelijk was.
3. Eiser stelt in beroep dat verweerder geen behoorlijke uitvoering heeft gegeven aan het als bezwaarschrift doorgezonden beroepschrift. Eiser voert – kort samengevat – aan dat verweerder geen besluit heeft genomen op het door hem ingediende bezwaarschrift. Volgens eiser is verweerder een dwangsom verschuldigd omdat te laat op zijn bezwaar is beslist. Daarnaast stelt eiser dat verweerder onrechtmatig gegevens heeft verzameld, deze ondeskundig heeft geïnterpreteerd en dat verweerder deze gegevens ten onrechte niet heeft vernietigd. Eiser vordert schadevergoeding, omdat verweerder onrechtmatig privacygevoelige gegevens heeft gedeeld.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage, die bij deze uitspraak hoort.
4.2.
Eisers beroep is van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit. Eisers belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar is gelegen in het verkrijgen van een oordeel over de vraag of verweerder een dwangsom is verschuldigd.
Het bestreden besluit
5. Het wettelijk systeem zoals neergelegd in de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 houdt in dat eerst een melding moet worden gedaan, waarna het college onderzoek moet verrichten. Na afronding van dat onderzoek, of zes weken na de melding, kan een aanvraag worden gedaan. Eerst nadat een aanvraag is gedaan is het college verplicht een besluit te nemen en wel binnen twee weken nadat de (volledige) aanvraag is ontvangen.
6. Verweerders brief van 13 november 2018 houdt de mededeling in dat eisers melding niet verder wordt behandeld. Nu nog geen aanvraag was gedaan kan deze brief niet worden aangemerkt als een beslissing op een aanvraag om een Wmo-voorziening. De brief is van informatieve aard en is niet gericht op rechtsgevolg, zodat van een publiekrechtelijke rechtshandeling geen sprake is. De brief is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2013), te vinden op rechtspraak.nl. Het feit dat in de brief tevens is vermeld waarom eiser niet voor de, overigens niet langer door hem gewenste, cav in aanmerking komt maakt dit niet anders. Nu op grond van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit, heeft verweerder eisers bedenkingen terecht niet als bezwaar aangemerkt en derhalve op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3 van de Awb terecht afgezien van het horen van eiser, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
7. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar is ongegrond.
Niet tijdig beslissen en dwangsom
8. Eiser heeft op 6 februari 2019 bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit dateert van 9 januari 2020. Hoewel uit eisers e-mailbericht aan verweerder van 28 november 2019 de conclusie zou kunnen worden getrokken dat eiser zijn bezwaar intrekt en verweerder daar aanvankelijk vanuit is gegaan, heeft verweerder er kennelijk voor gekozen het bezwaar te ‘heropenen’ en een besluit op bezwaar te nemen. Nu niet blijkt van opschorting of verdaging van de termijn voor het beslissen op bezwaar tot het bestreden besluit, moet worden vastgesteld dat niet tijdig op het bezwaar is beslist. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar moet daarom gegrond worden geacht. Dit brengt echter niet met zich dat verweerder een dwangsom is verschuldigd. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is immers geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag – in dit geval het bezwaar – kennelijk niet-ontvankelijk is.
Schadevergoeding
9. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade, omdat verweerder privacygevoelige gegevens zou hebben gedeeld. Eiser heeft van deze gestelde niet toegestane vorm van verwerking van persoonsgegevens noch van zijn schade een begin van bewijs geleverd. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling van verweerder tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. J. de Gans en
prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 januari 2021.
de griffier is buiten staat de voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een rechtshandeling wordt verstaan een handeling gericht op enig rechtsgevolg, zo volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 11 december 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AF1780).
Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden, voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Op grond van het vierde lid van dit artikel, deelt het bestuursorgaan een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb geldt dat als een beschikking op aanvraag niet tijdig gegeven wordt, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij de bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van: (a.) een onrechtmatig besluit; (b.) een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit; (c.) het niet tijdig nemen van een besluit; (d.) een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 start de procedure ter verkrijging van een maatwerkvoorziening met een melding, waarna onderzoek door verweerder plaatsvindt. Een aanvraag kan op grond van het negende lid pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij dit niet binnen de termijn van zes weken is uitgevoerd.
Op grond van artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 geeft het college de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 wordt de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of en individuele voorziening ingediend door middel van ondertekening van het in artikel 2.4, tweede lid genoemde ondersteuningsverslag, waarin naast het gespreksverslag ook een ondersteuningsplan is opgenomen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening ook via een daartoe ter beschikking gesteld aanvraagformulier kan worden ingediend.