4.2.Eisers beroep is van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit. Eisers belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar is gelegen in het verkrijgen van een oordeel over de vraag of verweerder een dwangsom is verschuldigd.
5. Het wettelijk systeem zoals neergelegd in de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 houdt in dat eerst een melding moet worden gedaan, waarna het college onderzoek moet verrichten. Na afronding van dat onderzoek, of zes weken na de melding, kan een aanvraag worden gedaan. Eerst nadat een aanvraag is gedaan is het college verplicht een besluit te nemen en wel binnen twee weken nadat de (volledige) aanvraag is ontvangen.
6. Verweerders brief van 13 november 2018 houdt de mededeling in dat eisers melding niet verder wordt behandeld. Nu nog geen aanvraag was gedaan kan deze brief niet worden aangemerkt als een beslissing op een aanvraag om een Wmo-voorziening. De brief is van informatieve aard en is niet gericht op rechtsgevolg, zodat van een publiekrechtelijke rechtshandeling geen sprake is. De brief is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2013), te vinden op rechtspraak.nl. Het feit dat in de brief tevens is vermeld waarom eiser niet voor de, overigens niet langer door hem gewenste, cav in aanmerking komt maakt dit niet anders. Nu op grond van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit, heeft verweerder eisers bedenkingen terecht niet als bezwaar aangemerkt en derhalve op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3 van de Awb terecht afgezien van het horen van eiser, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. 7. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar is ongegrond.
Niet tijdig beslissen en dwangsom
8. Eiser heeft op 6 februari 2019 bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit dateert van 9 januari 2020. Hoewel uit eisers e-mailbericht aan verweerder van 28 november 2019 de conclusie zou kunnen worden getrokken dat eiser zijn bezwaar intrekt en verweerder daar aanvankelijk vanuit is gegaan, heeft verweerder er kennelijk voor gekozen het bezwaar te ‘heropenen’ en een besluit op bezwaar te nemen. Nu niet blijkt van opschorting of verdaging van de termijn voor het beslissen op bezwaar tot het bestreden besluit, moet worden vastgesteld dat niet tijdig op het bezwaar is beslist. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar moet daarom gegrond worden geacht. Dit brengt echter niet met zich dat verweerder een dwangsom is verschuldigd. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is immers geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag – in dit geval het bezwaar – kennelijk niet-ontvankelijk is.
9. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade, omdat verweerder privacygevoelige gegevens zou hebben gedeeld. Eiser heeft van deze gestelde niet toegestane vorm van verwerking van persoonsgegevens noch van zijn schade een begin van bewijs geleverd. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.