ECLI:NL:RBROT:2021:3168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8877416 CV EXPL 20-41644
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies door zorgverzekeraar

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft de onderlinge waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De procedure is gestart met een dagvaarding op 9 november 2020, waarin DSW vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 376,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2020. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij DSW en is verplicht om premie te betalen. DSW stelt dat de gedaagde niet heeft voldaan aan deze betalingsverplichtingen voor de periodes van november 2019 tot en met februari 2020, wat heeft geleid tot de huidige vordering.

Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. DSW heeft aangegeven dat de gedaagde al een deel van de vordering heeft betaald, maar dat er nog een achterstand resteert. De gedaagde heeft zich verweerd door te stellen dat zij extra betalingen heeft gedaan, maar heeft geen bewijs kunnen overleggen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de gevorderde premies verschuldigd is, en dat de vordering van DSW, inclusief rente, terecht is.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die door DSW zijn gemaakt in het kader van deze procedure. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2021 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat DSW het bedrag kan vorderen voordat de uitspraak in hoger beroep is gegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8877416 CV EXPL 20-41644
uitspraak: 16 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 9 november 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering van eis;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij DSW een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.

3..Het geschil

3.1
DSW vordert – na vermindering van eis – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan DSW van een bedrag van € 376,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
DSW legt nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om premie te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de periodes november 2019 tot en met februari 2020. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 376,60.
3.3
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd. Hierop wordt voor zover van belang in deze procedure in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de gevorderde premies is verschuldigd. Partijen zijn het ook erover eens dat [gedaagde] al € 175,- in mindering heeft betaald op de vordering. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat zij nog eens € 25,- extra heeft betaald.
4.2
De extra betaling van [gedaagde] heeft mogelijk plaatsgevonden nadat DSW haar conclusie van repliek heeft genomen. Omdat [gedaagde] geen betaalbewijs van de betaling heeft overgelegd kan deze betaling niet door DSW worden gecontroleerd. Als DSW deze betaling heeft ontvangen moet zij deze uiteraard in mindering brengen op de vordering.
4.3
[gedaagde] schrijft in haar dupliek dat DSW voor zij de zaak aanbracht ten onrechte stelde dat het openstaande bedrag € 603,85 was, terwijl dat volgens haar op dat moment nog slechts € 347,21 had moeten zijn. [gedaagde] wijst hiervoor op de brief van 11 november 2020 van DSW. In deze brief heeft DSW [gedaagde] nog eenmaal de kans gegeven om de vordering te betalen, zodat de procedure kon worden ingetrokken. Omdat DSW wel al de kosten voor het opstellen en uitbrengen van de dagvaarding had gemaakt, heeft DSW als voorwaarde voor het intrekken van de procedure gesteld dat zij wel die proceskosten vergoed krijgt. Die kosten zijn bij het bedrag van € 603,85 inbegrepen. De vordering is dan ook – volgens de rentestand bij dagvaarding – nog € 376,60. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4
DSW vordert ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. DSW heeft hierop recht als zij een laatste, kosteloze gelegenheid biedt tot betalen van de vordering. Dit heeft zij met haar brief van 22 april 2020 gedaan volgens de vereisten en ook aan de andere wettelijke vereisten is voldaan. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen.
4.5
Dat [gedaagde] door persoonlijke omstandigheden en die van haar moeder gedurende een periode niet in staat was haar financiën te regelen is te betreuren, maar dit komt voor haar eigen rekening en risico. De kantonrechter constateert in de aanloop naar de zitting geen onregelmatigheden. Er is een betalingsregeling getroffen maar die is niet stipt nagekomen. Dat achteraf nog termijnen zijn betaald waarmee de achterstand is “ingehaald” maakt dit niet anders.
4.6
DSW heeft om deze procedure te kunnen voeren kosten gemaakt voor de processtukken en griffierecht moeten betalen. [gedaagde] zal omdat zij in het ongelijk is gesteld worden veroordeeld in deze kosten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan DSW te betalen een bedrag van € 376,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 9 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSW vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645