Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft de onderlinge waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De procedure is gestart met een dagvaarding op 9 november 2020, waarin DSW vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 376,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2020. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij DSW en is verplicht om premie te betalen. DSW stelt dat de gedaagde niet heeft voldaan aan deze betalingsverplichtingen voor de periodes van november 2019 tot en met februari 2020, wat heeft geleid tot de huidige vordering.
Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. DSW heeft aangegeven dat de gedaagde al een deel van de vordering heeft betaald, maar dat er nog een achterstand resteert. De gedaagde heeft zich verweerd door te stellen dat zij extra betalingen heeft gedaan, maar heeft geen bewijs kunnen overleggen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de gevorderde premies verschuldigd is, en dat de vordering van DSW, inclusief rente, terecht is.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die door DSW zijn gemaakt in het kader van deze procedure. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2021 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat DSW het bedrag kan vorderen voordat de uitspraak in hoger beroep is gegaan.