In de zaak tegen drie medeverdachten, die verdacht werden van de invoer van 997 kilo cocaïne, heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2021 uitspraak gedaan. De verdachten werden aangetroffen in een auto nabij het ECT-terrein in Rotterdam, waar op de telefoon van een van hen foto's waren gevonden van het containerterrein met ingetekende routes. De rechtbank oordeelde echter dat deze bewijsmiddelen onvoldoende waren om een directe link tussen de verdachten en de specifieke container met cocaïne aan te tonen. Er ontbraken bewijzen dat de verdachten op de hoogte waren van de cocaïne of dat er eerder contact tussen hen was geweest over een mogelijke samenwerking. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde geëist, maar de rechtbank volgde deze eis niet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de invoer van de cocaïne, en sprak de verdachten vrij van alle tenlastegelegde feiten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.