In de zaak tegen drie verdachten, die beschuldigd werden van de invoer van 997 kilo cocaïne, heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2021 uitspraak gedaan. De verdachten werden vrijgesproken van zowel de hoofd- als de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachten te linken aan de specifieke container waarin de cocaïne was aangetroffen. De verdachten waren op 7 februari 2020 in een auto aangetroffen nabij het ECT-terrein in Rotterdam, waar op de telefoon van een van hen foto's waren gevonden van het containerterrein met ingetekende routes. Echter, de rechtbank concludeerde dat deze foto's niet voldoende bewijs boden voor een directe betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne. Er was geen bewijs van eerder contact of afspraken tussen de verdachten, wat de mogelijkheid van een gezamenlijke actie om de cocaïne te verkrijgen verder ondermijnde. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde geëist en een gevangenisstraf voor het subsidiair ten laste gelegde, maar de rechtbank volgde deze eis niet. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de invoer van de cocaïne, en sprak de verdachten vrij van alle beschuldigingen.