ECLI:NL:RBROT:2021:3128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
C/10/572658 / HA ZA 19-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na tussenvonnis met bewijsopdracht in geschil over verdeling van makelaarsprovisie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen Thier da Paz Holding B.V. en een gedaagde makelaar over de verdeling van makelaarsprovisie. De rechtbank heeft op 31 maart 2021 uitspraak gedaan na een eerder tussenvonnis waarin bewijslevering was gelast. Eiseres, Thier da Paz, heeft gesteld dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de provisie, maar is slechts ten dele geslaagd in het bewijs van deze afspraken. De rechtbank heeft de vorderingen van Thier da Paz, die deels al in het tussenvonnis waren afgewezen, overwegend afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Thier da Paz recht heeft op 50% van de provisie van alle verkoop- en aankoopopdrachten die vanuit het kantoor van de gedaagde zijn verricht, ongeacht de regio of de relatie van de klant met de gedaagde. Echter, voor andere vorderingen, zoals die met betrekking tot opstart- en intrekkingskosten, is Thier da Paz niet geslaagd in het bewijs. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.964,60 aan Thier da Paz, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en heeft Thier da Paz in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door rechter R.R. Roukema.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572658 / HA ZA 19-377
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THIER DA PAZ HOLDING B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
2.
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard,
tegen
[naam gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. K.K.M. Aerts-de Kok.
Eisers zullen hierna afzonderlijk ‘Thier da Paz’ en ‘ [naam eiser] ’ en gezamenlijk ‘ [naam eiser]
c.s. ’ (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagde zal ‘ [naam gedaagde] ’ genoemd
worden.

1..Verder verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2020 en de daarin vermelde processtukken;
  • de akte van de zijde van [naam gedaagde] van 4 maart 2020;
  • de antwoordakte van de zijde van Thier da Paz van 1 april 2020;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 november 2020;
  • de conclusie na enquête van de zijde van Thier da Paz;
  • de conclusie na enquête van de zijde van [naam gedaagde] ;
  • de antwoordconclusie na enquête van de zijde van Thier da Paz;
  • de antwoord conclusie na enquête van de zijde van [naam gedaagde] .
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In voormeld tussenvonnis is overwogen dat [naam gedaagde] zijn tegenvordering met betrekking de [straatnaam] te Rijswijk nader dient te onderbouwen en is hij toegelaten dat bij akte te doen. Daarop heeft [naam gedaagde] aangevoerd dat het niet om het pand [adres ] , maar om een ander pand in de [straatnaam] waarvan hij de gegevens niet heeft kunnen achterhalen vanwege het tijdsverloop en omdat hij niet over de dossiers beschikt. Het bedrag van € 1.800,- dat hij wenst te verrekenen is een schatting. [naam gedaagde] stelt zich met een beroep op artikel 843a Rv op het standpunt dat Thier da Paz de informatie met betrekking tot het pand ter beschikking moet stellen. Thier da Paz heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.2
Een vordering ex artikel 843a Rv waarbij inzage of afschrift wordt gevraagd van bescheiden die zich bij de wederpartij bevinden dient tijdens een procedure te worden gedaan door middel van een incidentele vordering. Een zodanige vordering valt in de door [naam gedaagde] genomen akte niet te lezen, nog daargelaten dat de bescheiden waar [naam gedaagde] op doelt nauwelijks en daarmee onvoldoende bepaald zijn. Aan het standpunt van [naam gedaagde] dat Thier da Paz de bedoelde informatie dient te geven zal daarom voorbij worden gegaan. Bijgevolg strandt voor dit deel het beroep op verrekening.
2.3
Voorts is bij voormeld tussenvonnis Thier da Paz toegelaten te bewijzen:
  • dat met [naam gedaagde] is overeengekomen dat Thier da Paz recht heeft op 50% van de provisie van alle verkoop- en aankoopopdrachten verricht vanuit het kantoor van Makelaardij [naam eiser] , ongeacht op welke regio de opdrachten zien en ongeacht of de betreffende klant een relatie of familie van [naam gedaagde] is;
  • dat met [naam gedaagde] is afgesproken dat [naam gedaagde] opstartkosten en, bij intrekking van de opdracht, intrekkingskosten onvoorwaardelijk bij de klant in rekening moest brengen;
  • dat [naam gedaagde] met betrekking tot de [adres] geen opstartkosten bij de klant in rekening heeft gebracht.
2.4
Thier da Paz heeft als getuigen doen horen [naam getuige] en [naam eiser] . [naam gedaagde] heeft zichzelf als getuige in contra-enquête doen horen.
2.5
De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij jarenlang de administratie heeft verzorgd voor Thier Da Paz en [naam bedrijf] en in die hoedanigheid bekend is geworden met de onderhavige kwestie. Dat hij de verklaring die als productie 10 bij de dagvaarding is overgelegd naar waarheid heeft geschreven op basis van door hem destijds gemaakte aantekeningen, en dat hij achter de inhoud ervan staat. Die verklaring vermeldt onder meer dat partijen in februari 2013 het volgende hebben afgesproken:
  • [naam gedaagde] runt het kantoor in Rijswijk;
  • van alle verkochte panden ontvangt [naam gedaagde] 50% provisie, te factureren door [naam bedrijf] te Zwijndrecht;
  • van alle bemiddeling voor aankoop van panden ontvangt [naam gedaagde] eveneens 50% provisie te facturen door [naam bedrijf] ;
  • de aan- en verkopen van panden geldt voor activiteiten die vanuit kantoor in Rijswijk
  • plaatsvinden;
Voorts dat [naam gedaagde] deze afspraken heeft bevestigd in het gesprek dat op 2 april 2015 heeft plaatsgevonden waarbij behalve [naam gedaagde] en [naam eiser] ook de getuige zelf aanwezig was. Dat [naam gedaagde] daar en toen nog wel aanvullingen had op de voorgehouden afspraken maar dat die pasten in het kader van die afspraken. Naar aanleiding van een aantal dossiers waarmee [naam eiser] hem confronteerde sprak [naam gedaagde] over ‘grijze gebieden’.
2.6
Deze verklaring kan worden aangevuld met de verklaring van [naam eiser] als partijgetuige, die heeft verklaard dat hij eind 2012 met [naam gedaagde] heeft afgesproken op welke basis [naam gedaagde] zou werken vanuit [naam bedrijf] . Er is toen afgesproken dat ze de courtage 50% zouden verdelen; dat gold bij verkoop en aankoop dossiers en de verhuur en huur. Ook is afgesproken dat [naam gedaagde] zijn eigen [naam bedrijf] in Zwijndrecht kon blijven behouden en dat hij voor klanten uit die omgeving niet met [naam eiser] hoefde te delen. Afwijkende afspraken met betrekking tot familie zijn niet gemaakt; daar is nooit over gesproken, aldus de getuige.
2.7
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van [naam gedaagde] die heeft verklaard dat [naam eiser] en hij hebben afgesproken dat alle verkoopwerkzaamheden vanuit het kantoor Rijswijk in die regio op basis van 50/50 zouden worden verdeeld en voorts dat hij nadrukkelijk met [naam eiser] heeft afgesproken dat hij zijn eigen werkzaamheden in de regio Drechtsteden zou blijven uitvoeren en dat zijn aankoopwerkzaamheden, inclusief die in de regio Rijswijk, niet hoefde te delen met [naam eiser] .
2.8
Uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat partijen een onderscheid hebben gemaakt voor de werkzaamheden van [naam gedaagde] vanuit de makelaardij in Rijswijk en de eigen makelaardij in Zwijndrecht. Dat daarbij ook nog een onderscheid tussen aankoop en verkoop is gemaakt, kan uit de verklaring van [naam getuige] , aangevuld met die van [naam eiser] , niet worden afgeleid. Deze verklaringen zullen worden gevolgd, nu [naam getuige] als enige niet zelf betrokken getuige heeft verklaard en hij destijds aantekening heeft gemaakt van de afspraken. Op grond daarvan wordt [naam eiser] geacht te zijn geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat met [naam gedaagde] is overeengekomen dat Thier da Paz recht heeft op 50% van de provisie van alle verkoop- en aankoopopdrachten verricht vanuit het kantoor van Makelaardij [naam eiser] , ongeacht op welke regio de opdrachten zien en ongeacht of de betreffende klant een relatie of familie van [naam gedaagde] is.
2.9
Met betrekking tot de afspraken over opstart- en intrekkingskosten heeft de getuige [naam getuige] niets kunnen verklaren. Er is op dat punt onvoldoende onvolledig bewijs om te kunnen worden aangevuld met de verklaring van [naam eiser] nog daargelaten dat [naam gedaagde] als getuige heeft verklaard dat op dat punt geen afspraak is gemaakt. Thier da Paz is dus niet geslaagd in dit deel van haar bewijsopdrachten.
2.1
Ten slotte de provisie met betrekking tot de [adres] te Rijswijk. Ook op dit punt heeft [naam getuige] niet verklaard. Er is evenwel een opdrachtbevestiging in het dossier die vermeldt dat opstartkosten in rekening worden gebracht. Dit kan worden aangevuld met de verklaring van [naam eiser] die heeft verklaard dat die kosten niet zijn gefactureerd. [naam gedaagde] heeft verklaard dat de opstartkosten niet altijd in rekening werden gebracht, maar als ze in rekening werden gebracht deze werden afgedragen aan [naam eiser] . Of dat in dit geval is gebeurd kan hij zich niet herinneren. Nu de opdrachtbevestiging vermeldt dat opstartkosten kosten in rekening worden gebracht en er geen reden is te betwijfelen dat dat in dit geval niet is gebeurd, wordt Thier da Paz geacht te zijn geslaagd in de bewijslevering op dit punt en zal haar vordering van € 423,50 worden toegewezen.
2.11
Nu Thier da Paz is geslaagd in haar bewijsopdracht met betrekking tot de courtage afspraken betekent dat voor haar vordering, voor zoveel daar niet eerder op is beslist (vorderingen m.b.t dossiers 6, 9, 14, 19 en 21 zijn in het tussenvonnis afgewezen), dat deze met betrekking tot de volgende dossiers kan worden toegewezen:
Dossier Vordering
1. [naam dossier 1] € 1.415,70
2. [naam dossier 2] € 1.962,00
3. [naam dossier 3] € 1.181,25
10. [naam dossier 4] € 1.315,88
12. [naam dossier 5] € 1.043,63
13. [naam dossier 6] € 750,00
15. [naam dossier 7] € 2.857,50
16. [naam dossier 8] € 1.315,88
17. [naam dossier 9] € 1.444,44
18. [naam dossier 10] € 1.293,19
26. [naam dossier 11]
€ 968,00
27. [naam dossier 12] € 750,00
29. [naam dossier 13]
€ 637,50
€ 16.934,97
2.12
Met welk bedrag nog verrekenend dient te worden € 3.125,- (zie tussenvonnis r.o. 4.8)
2.13
Ook de vordering met betrekking tot [naam dossier 14]
ad € 1.000,00 zal worden toegewezen. Door [naam gedaagde] is aanvankelijk aangevoerd dat in dat dossier geen werkzaamheden zijn uitgevoerd en vervolgens dat de courtage hem volledig toekwam. Zonder verdere onderbouwing valt dat laatste gelet op de bewezenverklaarde afspraken, niet in te zien.
2.14
De vordering met betrekking tot [naam dossier 23] ad € 1.512,50 zal worden afgewezen. Tegenover het gemotiveerde verweer van [naam gedaagde] dat er geen werkzaamheden zijn verricht heeft Thier da Paz onvoldoende gesteld. Dat er tenminste intrekkingskosten verschuldigd zouden zijn, valt niet in te zien nu Their da Paz ten aanzien van een afspraak daarover niet geslaagd is in de bewijslevering.
2.15
Ook de volgende vorderingen zullen worden afgewezen, nu Thier da Paz niet geslaagd is in het bewijs van de afspraak met betrekking tot opstart- en intrekkingskosten:
4. [naam dossier 15] € 302,50
5. [naam dossier 16] € 544,00
7. [naam dossier 17] € 151,25
22. [naam dossier 18] € 350,00
23. [naam dossier 19] € 275,00
24. [naam dossier 20] € 275,00
25. [naam dossier 21] € 275,00
28. [naam dossier 22] € 498,75
2.16
Thier da Paz vordert verder nog € 19.049,63 aan onderzoekskosten. Hoewel [naam gedaagde] kan worden toegegeven dat die vordering niet met een urenspecificatie is onderbouwd, is aannemelijk dat met het onderzoeken van de dossiers tijd gemoeid is geweest. De kosten daarvan komen op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking voor zoveel deze redelijk zijn. Nadere bewijslevering op dit punt is in deze stand van de procedure niet opportuun.
2.17
Voor het begroten van de redelijke onderzoekskosten zal worden uitgegaan van het volgende:
  • de onderzoekswerkzaamheden zijn door [naam eiser] zelf verricht naast zijn makelaarswerkzaamheden, zodat aan zijn makelaarshonorarium geen betekenis toekomt; een vergoeding van € 100,- komt redelijk voor;
  • per dossier is een gemiddelde besteding van 1 uur redelijk;
  • slechts 14 dossiers leiden tot een succesvolle claim;
Aan eigen onderzoekskosten zal daarom € 1.400,- worden toegewezen. Daarenboven zullen de overigens niet betwiste kosten van de boekhouder ad € 1.799,63 als redelijke kosten voor het vaststellen van de schade worden toegewezen.
2.18
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen over de toegewezen hoofdsom worden toegewezen overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 955,-.
2.19
De gevorderde wettelijke handelsrente is onvoldoende nader gepreciseerd om gedifferentieerd toegewezen te worden en zal daarom worden toegewezen over de hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.2
Per saldo wordt slechts een zeer bescheiden deel van de initiële vordering toegewezen. Thier da Paz zal daarom als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief de beslagkosten). Deze worden aan deze zijde van [naam gedaagde] bepaald aan nihil aan verschotten en € 9.608,- (4 pt á € 2.402,-) aan salaris voor de gemachtigde.

1..De beslissing

De rechtbank
:
veroordeelt [naam gedaagde] aan Thier da Paz te betalen € 18.964,60, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 8.009,60 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening;
veroordeelt Thier da Paz in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde] bepaald op € 9.608,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
623