ECLI:NL:RBROT:2021:3116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8988661
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot handhaving van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Röntgen Technische Dienst B.V. (RTD) en [persoon A]. RTD vorderde een verbod voor [persoon A] om concurrerende werkzaamheden te verrichten bij Bilfinger Insulation B.V. op basis van een non-concurrentiebeding. [persoon A] had zijn arbeidsovereenkomst met RTD opgezegd en was per 1 januari 2021 in dienst getreden bij Bilfinger. RTD stelde dat [persoon A] bedrijfsgevoelige informatie en kennis zou kunnen gebruiken om RTD te beconcurreren, maar de kantonrechter oordeelde dat RTD niet voldoende had aangetoond welke specifieke kennis of informatie [persoon A] zou hebben die als concurrentiegevoelig kon worden beschouwd. De kantonrechter wees de vorderingen van RTD af, omdat er onvoldoende bewijs was dat het concurrentiebeding daadwerkelijk van toepassing was en dat [persoon A] dit zou overtreden. Tevens werd vastgesteld dat RTD de in het ongelijk gestelde partij was en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat RTD aan de kostenveroordeling moet voldoen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8988661 VV EXPL 21-29
uitspraak: 12 april 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Röntgen Technische Dienst B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Maats te Utrecht,
tegen
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] (gemeente [gemeente A] ),
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis.
Partijen worden hierna ‘RTD’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de (ongedateerde want niet betekende) dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
  • de door partijen overgelegde stukken;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak op 29 maart 2021, waarbij hoort de pleitnota van de gemachtigde van RTD.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
RTD houdt zich bezig met wereldwijde dienstverlening in de energie-, olie-, gas- en chemische industrie.
2.2
[persoon A] is op 1 september 2010 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RTD. [persoon A] is bij RTD kort gezegd docent.
2.3
[persoon A] heeft zijn arbeidsovereenkomst met RTD op 30 november 2020 tegen 1 januari 2021 opgezegd. [persoon A] werkt sinds 1 januari 2021 bij Bilfinger Insulation B.V.
2.4
RTD doet een beroep op het volgende non-concurrentiebeding:

1..Non-concurrentie

Gedurende één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst – ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen – zal het werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, niet zijn toegestaan om
• op enigerlei wijze, direct of indirect, gehonoreerd of ongehonoreerd, hetzij
in dienstbetrekking, hetzij onder eigen naam, hetzij door middel van samenwerking met enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming, activiteiten te ontplooien die gelijk, gelijksoortig of verwant zijn aan de activiteiten van werkgever of de aan hem gelieerde ondernemingen;
• op enigerlei wijze, direct of indirect, gehonoreerd of ongehonoreerd, werkzaam of
betrokken te zijn bij enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als werkgever of de aan hem gelieerde ondernemingen, dan wel daarin of daarbij enig belang te hebben.

2..Boete

Ingeval van overtreding van het bepaalde in artikel ‘Non-concurrentie’ verbeurt werknemer, in afwijking van artikel 7:650 leden 3 en 5 BW en zonder nadere aanmaning, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst opeisbare, tot voordeel van werkgever strekkende, boete van € 4.538,- per overtreding, te vermeerderen met € 454,- per dag voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige rechten van werkgever krachtens de wet of de arbeidsovereenkomst.

3..Het geschil (in conventie en in reconventie)

3.1
RTD vordert in conventie:
1. [persoon A] te gebieden alle concurrerende werkzaamheden gedurende de looptijd van het concurrentiebeding te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
2. [persoon A] te gebieden zijn werkzaamheden voor Bilfinger en/of gelieerde ondernemingen te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag;
3. [persoon A] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes van € 14.072,00, te vermeerderen met € 454,00 per dag voor iedere dag dat [persoon A] zich vanaf 21 januari 2021 niet aan het concurrentiebeding houdt;
4. [persoon A] te veroordelen tot betaling van € 915,72 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5. [persoon A] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure.
3.2
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat (nog steeds) sprake is van een non-concurrentiebeding tussen RTD en [persoon A] , vordert [persoon A] in reconventie
primairdit beding te vernietigen of te schorsen en
subsidiairRTD te veroordelen een vergoeding aan hem te betalen van € 6.000,00 per maand, in beide gevallen met veroordeling van RTD in de (reële) kosten van de procedure.
3.3
RTD en [persoon A] voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee partijen hun vorderingen en het verweer daartegen onderbouwen.

4..De beoordeling

in conventie
4.1
Een vordering over het al dan niet van toepassing zijn van een concurrentiebeding is in het algemeen een spoedeisende vordering. De kantonrechter neemt de vordering van RTD in verband hiermee in dit kort geding in behandeling. De kantonrechter is overigens wel van oordeel dat (bijna) een maand wachten met een reactie op de mededeling van [persoon A] dat hij bij Bilfinger zou gaan werken, zoals RTD heeft gedaan, geen blijk geeft van een sterk gevoelde noodzaak om iets te doen aan deze kwestie. De redenen die RTD hiervoor noemt onder 2.10 van haar dagvaarding (feestmaand, geen HR Manager aanwezig) overtuigen de kantonrechter niet van het tegendeel. Omdat het beide partijen gaat om een antwoord op de vraag of [persoon A] bij Bilfinger mag blijven werken, wil de kantonrechter deze maand wachten echter niet aan de ontvankelijkheid van RTD in deze zaak in de weg laten staan.
4.2
De kantonrechter gaat er voor de beoordeling van de vordering van uit dat het onder 2.4 genoemde non-concurrentiebeding geldt tussen RTD en [persoon A] . Of dit daadwerkelijk zo is wordt dus niet beoordeeld in deze zaak, zij het dat wel vastgesteld kan worden dat er op zijn minst aan getwijfeld kan worden of het beding geldig is. [persoon A] voert immers aan destijds bewust niet ingestemd te hebben met het beding. RTD betwist dit weliswaar, maar slechts via via. Van degene met wie [persoon A] hier destijds over gesproken stelt te hebben (Valk) is niet rechtstreeks een reactie op de stelling van [persoon A] in het geding gebracht.
4.3
Een concurrentiebeding moet voorkomen dat bijvoorbeeld bedrijfsgevoelige informatie en/of klantgegevens via een ex-werknemer bij een concurrent terechtkomen. De gedachte hierachter is dat het niet ‘fair’ is tegenover in dit geval RTD als [persoon A] met, om het zo maar te noemen, ‘kennis die eigendom is van RTD’, RTD als werknemer van Bilfinger beconcurreert. De kantonrechter ziet in deze zaak echter niet, RTD maakt het in ieder geval niet concreet, welke kennis [persoon A] heeft die specifiek als ‘eigendom’ van RTD gezien kan worden:informatie over prijzen bijvoorbeeld, langetermijndoelen, kennis over klanten, waarmee hij ( [persoon A] ) RTD als werknemer van Bilfinger kan beconcurreren.
4.4
RTD schrijft weliswaar onder 2.9 van de dagvaarding dat [persoon A] ‘beschikt over zeer uitgebreide kennis en expertise op het gebied van NDO [Niet Destructief Onderzoek] en de bijbehorende wet- en regelgeving’, maar niet wordt gesteld, en het blijkt ook niet, ook niet uit de e-mail van [persoon B] (de leidinggevende van [persoon A] bij RTD) van 25 maart 2021 (bijlage 16 bij de dagvaarding), dat het gaat om kennis en expertise over door RTD ontwikkelde ‘producten’ of specifieke kennis van zaken die binnen RTD moet blijven. RTD bedenkt uiteraard ook niet zelf wet- en regelgeving, dus hoe wat dat betreft sprake van concurrentiegevoelige kennis kan zijn begrijpt de kantonrechter niet. RTD heeft het onder 4.9 van de dagvaarding over bedrijfsdebiet en concurrentiegevoelige informatie, maar opnieuw zonder concreet te maken op welke informatie zij precies doelt. Ook tijdens de mondelinge behandeling is op dit punt niets concreets naar voren gebracht door RTD.
4.5
RTD wekt de indruk dat zij een goede en ervaren medewerker als [persoon A] niet graag ziet vertrekken en dit is uiteraard begrijpelijk. In dit verband wijst zij er op dat Blankenstein sinds kort zijn Niveau 3 opleidingen succesvol heeft afgerond. Een concurrentiebeding is echter bedoeld om te voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie via een ex-werknemer bij de concurrentie terechtkomt, niet om te voorkomen dat ervaren en goed opgeleid personeel naar de concurrent vertrekt. RTD maakt niet, in ieder geval onvoldoende duidelijk hoe [persoon A] het concurrentiebeding overtreedt of kan overtreden door in dienst te treden bij Bilfinger. Omdat daardoor niet kan worden geoordeeld dat de vordering van RTD in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door de vordering van RTD in dit kort geding toe te wijzen, wordt die vordering afgewezen. Dit geldt zowel het (samengevat wat onder 3.1 onder 1. en 2. wordt gevorderd) verbod om bij Bilfinger te werken als het gevorderde voorschot op de boetes.
in reconventie
4.6
[persoon A] stelt een vordering in voor het geval de kantonrechter oordeelt dat tussen partijen (nog steeds) sprake is van een concurrentiebeding. De kantonrechter geeft echter geen oordeel over die vraag. Onder 4.2 wordt slechts opgemerkt dat er voor de beoordeling van de zaak vanuit gegaan wordt dat het beding (nog) geldt, maar of dit daadwerkelijk zo is kan in het midden blijven. Aan de voorwaarde om de vordering in behandeling te nemen is dus niet voldaan.
in conventie en in reconventie
4.7
RTD is de in het ongelijk gestelde partij in deze zaak. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure, vast te stellen op de gebruikelijke manier. Voor veroordeling van RTD in de reële kosten van de procedure ziet de kantonrechter geen aanleiding. Daar is alleen aanleiding voor als sprake is van misbruik van procesrecht (door RTD) maar daarvan is geen sprake.
4.8
Dit vonnis wordt zoals [persoon A] vordert wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat RTD aan deze veroordeling moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter,
recht doende in kort geding:
- wijst de vordering van RTD in conventie af;
- stelt vast dat aan de voorwaarde om de vordering van [persoon A] in reconventie in behandeling te nemen niet is voldaan;
- veroordeelt RTD in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [persoon A] vastgesteld op € 996,00 aan salaris voor zijn gemachtigde en voor het geval RTD niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis aan deze veroordeling voldoet begroot op € 124,00 aan nasalaris, te vermeerderen met betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt;
- verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686