ECLI:NL:RBROT:2021:3096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang en definitie van weg volgens de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2021, staat de toepassing van spoedeisende bestuursdwang centraal. Eiseres, eigenaar van een voertuig, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om haar voertuig te laten wegslepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 6 september 2018 door toezichthouders van Stadsbeheer Rotterdam is geconstateerd dat het voertuig in een staat verkeerde die het parkeren op de openbare weg onmogelijk maakte. De gemeente besloot daarop tot spoedeisende bestuursdwang op basis van artikel 5:5 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam 2012.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente zich ten onrechte op deze grondslag heeft gebaseerd. De rechtbank concludeert dat het voertuig niet op een weg stond in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien het voertuig op een ponton stond dat niet verbonden was met een weg of pad. De rechtbank stelt vast dat de situatie niet zodanig spoedeisend was dat het voertuig onmiddellijk weggesleept moest worden, vooral omdat de gemeente bekend was met de eigenaar en het voertuig. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en draagt de gemeente op het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.157,84, inclusief reiskosten. De uitspraak is mondeling gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/133

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van31 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.B. de Jong.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door
[naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 31 maart 2021 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.157,84.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van het voertuig met kenteken [kentekennummer] (het voertuig). Toezichthouders van Stadsbeheer Rotterdam hebben op 6 september 2018 om 10.39 uur geconstateerd dat het voertuig in de buurt van de [adres], in zodanige staat verkeerde, dat deze niet langer op de openbare weg kon worden geparkeerd. Verweerder heeft besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen door het wegslepen van het voertuig op grond van artikel 5:5 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV). Het gaat in deze zaak om de vraag of het voertuig weggesleept had mogen worden met spoedeisende bestuursdwang.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voertuig niet had mogen wegslepen met spoedeisende bestuursdwang, omdat verweerder zich op de verkeerde grondslag heeft gebaseerd en de situatie niet zodanig spoedeisend was dat overgegaan mocht worden tot spoedeisende bestuursdwang.
2.2
Om een voertuig op grond van artikel 5:5 van de APV te mogen wegslepen moet het voertuig zich bevinden op een weg. Het begrip weg is gedefinieerd in artikel 5:1, onder c, van de APV. Verweerder kan daarom in dit geval niet uitgaan van de definitie in artikel 1:1, eerste lid, van de APV. Hoofdstuk 5 van de APV is een speciale regeling voor voertuigwrakken waarin verwezen wordt naar artikel 1, aanhef, eerste lid en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Op zitting is met partijen via Google Maps en Google Street View bekeken hoe de locatie waar het voertuig aangetroffen is eruit ziet.
Het voertuig stond op een ponton langs en gedeeltelijk boven het water. Tussen de Giessenweg en het ponton lag een grasveld van zeker 40 meter breed. Het ponton is zelf niet verbonden met een weg of een pad en maakt daar ook geen onderdeel van uit. Verder kan het ponton vanwege de ruime afstand tot de Giessenweg niet worden aangemerkt als de berm of de zijkant van de weg. De locatie waar het voertuig is aangetroffen is daarom geen weg in de zin van artikel 1, aanhef, eerste lid en onder b van de WVW 1994 of artikel 1:1, eerste lid, van de APV. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op artikel 5:5 van de APV heeft gebaseerd.
2.3
Bovendien is ten onrechte spoedeisende bestuursdwang toegepast. De rechtbank begrijpt dat het voor de gemeente onwenselijk is dat het voertuig op deze locatie stond en is het met verweerder eens dat sprake is van een voertuigwrak. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat de situatie zo spoedeisend was dat niet eerst gebeld had kunnen worden, zodat eiseres of [naam] de mogelijkheid had gehad om het voertuig zelf te verwijderen. Daarbij is van belang dat verweerder niet heeft betwist dat het voertuig en [naam], de gebruiker daarvan, bij medewerkers van verweerder bekend waren. Verder heeft verweerder evenmin betwist dat het telefoonnummer van eiseres of dat van [naam] bekend was bij medewerkers van verweerder.
3. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Ter zitting is met verweerder de afspraak gemaakt dat indien geen hoger beroep wordt ingesteld, verweerder de kosten die eiseres bij het ophalen van het voertuig heeft betaald, een bedrag van € 327,-, aan eiseres vergoedt.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. De door eiseres vermelde reiskosten, te weten € 21,84, komen voor vergoeding in aanmerking. Toegekend wordt € 2.157,84.
Dit proces-verbaal is vastgesteld door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier
De griffier en de rechter zijn verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.