ECLI:NL:RBROT:2021:3077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/10/594480 / HA ZA 20-348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over verdeling van gezamenlijke bezittingen en vof-arbitrage

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-partners die samen een vennootschap onder firma (vof) hebben gedreven en gezamenlijk eigenaar zijn van een woning en inboedel. De rechtbank Rotterdam heeft op 7 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde onder andere machtiging tot verkoop van de woning, vergoeding van de inboedel en een gebruiksvergoeding voor de periode dat zij geen gebruik kon maken van de woning. De man, gedaagde in conventie, voerde verweer en vorderde onder andere dat de woning een bepaalde taxatiewaarde had en dat de vrouw bepaalde documenten moest overleggen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor de vorderingen die betrekking hadden op de vof, aangezien partijen arbitrage waren overeengekomen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op een vergoeding voor overbedeling van de inboedel en een gebruiksvergoeding, en dat de man aan de vrouw verschillende bedragen moest betalen ter zake van voorgeschoten kosten en hypotheekbetalingen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/594480 / HA ZA 20-348
Vonnis van 7 april 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H. Pelle te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 november 2020,
  • de akte eisvermeerdering van de vrouw,
  • de antwoordakte van de man,
  • de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die ten einde is gekomen begin 2017. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning op het adres [adres] . Sinds het uiteengaan van partijen woont alleen de man in de woning. De aanschaf van de woning is gefinancierd met een aflossingsvrije hypothecaire geldlening. Aan deze lening is gekoppeld een beleggingsverzekering, waarvan de uitkering is verpand aan de bank.
2.2.
Partijen waren sinds 1 januari 2004 vennoten in een vennootschap onder firma (hierna: de vof) waarin een kappersbedrijf werd uitgeoefend. Daartoe hebben partijen een vof-overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst bevat onder meer een arbitraal beding. Dit beding luidt: “
Alle geschillen, ook die, welke slechts door een der partijen als zodanig worden beschouwd, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg der bepalingen van dit contract, of in welke vorm ook terzake van deze vennootschap zowel die van juridische als van feitelijke aard, zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door drie scheidsmannen, die zullen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid.
2.3.
De man heeft de vrouw in een brief van 16 november 2018 onder meer medegedeeld: “
  • Ja ook ik heb de wens zo snel als mogelijk privé en zakelijk uit elkaar te gaan.
  • Ja, wij hebben mondeling en in onze mailwisseling naar elkaar uitgesproken zo snel als mogelijk het huis en de zaak te willen verkopen.
  • Met betrekking tot de auto heb ik in mijn mail aan jou al laten weten dat deze verrekend zal worden met de verkoop van de zaak.”
2.4.
De man heeft de samenwerking in de vof per brief van 1 mei 2019 opgezegd tegen 31 december 2019. Sindsdien exploiteert de man de onderneming als eenmanszaak.

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert na akte eisvermeerdering (bestaande uit: wijziging van haar deelvordering VI en het instellen van een nieuwe deelvordering, genummerd XI) in conventie bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primairde vrouw te machtigen tot tegeldemaking van de woning staande en gelegen aan de [adres] door aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen die de toestemming van de man vervangt om:
a. de woning te (doen) laten taxeren door een door de vrouw aangewezen makelaar,
waarbij ieder van partijen de kosten van de makelaar bij helfte voldoet;
b. een (door de vrouw uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de echtelijke woning tegen een door de makelaar bepaalde reële verkoopprijs in
overeenstemming met de alsdan geldende marktwaarden en het pand op de Funda website te publiceren;
c. tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is op basis het verkoopprijsadvies van de behandelend makelaar;
d. tot ondertekening van de akte van levering aan derden;
e. tot het verrichten van overige handelingen die voor de verkoop aan derden noodzakelijk zijn;
f. en, daarbij te bepalen dat de uit de verkoop voortvloeiende overwaarde na aftrek van de hypotheek, de beleggingsverzekering en de kosten voor levering, bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
g. en, de man te verplichten om alle benodigde medewerking te verlenen aan de
woningverkoop, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan afgifte van de
sleutel(s) aan de makelaar, het toestaan van bezichtigingen en ervoor zorgen dat de
woning bezichtigingswaardig/schoon is, en daarbij te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen een dwangsom groot € 100 per dag dat de man in gebreke blijft aan de hiervoor genoemde verplichtingen, zulks te voldoen vanaf vijf dagen na de verzenddatum van de door de vrouw aan de man te sturen aangetekende brief waarbij zij hem in gebreke stelt indien de man na die vijf dagen nog steeds in gebreke blijft, althans;
subsidiairmet inachtneming van hetgeen de vrouw hiervoor heeft gevorderd en omschreven in zoverre een beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren;
II. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om de gezamenlijke rekening van partijen van de Rabobank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] op te heffen;
III. primair: te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 15.000 (zegge vijftienduizend euro) zal voldoen als vergoeding van de waarde van de inboedel, althans subsidiair: een bedrag in goede justitie te bepalen ter verdeling van de helft van de waarde van de inboedel van partijen;
IV. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 7.920 (zegge
zevenduizend negenhonderd twintig euro) zal voldoen uit hoofde van vergoeding van de waarde van de sportauto;
V. gedaagde te veroordelen tot het verstrekken van een afschrift aan eiseres van de
jaarrekening 2019, concept jaarstukken 2019, grootboekadministratie van partijen over 2019, aangifte IB 2019, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of deel daarvan dat gedaagde hiervan in gebreke blijft;
VI. te bepalen dat de man € 9.174,45 (zegge negenduizend eenhonderd vierenzeventig euro en vijfenveertig eurocent) zal voldoen aan de vrouw uit hoofde van een gebruikersvergoeding voor de periode 1 januari 2017 t/m juni 2019;
VII. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag ad. € 4.500 (zegge vijfenveertighonderd euro) zal voldoen ter zake van de door de vrouw voorgeschoten kosten van de persoonlijke lening van de man;
VIII. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag ad. € 2.000 (zegge tweeduizend euro) zal voldoen ter zake van de opname die de man heeft gedaan van de persoonlijke lening van de vrouw;
IX. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag ad. € 11.567,03 (zegge
elfduizend vijfhonderd zevenenzestig euro en 3 eurocent) zal voldoen ter zake van de door de vrouw voorgeschoten kosten;
X. kosten rechtens.
XI. te bepalen dat de man € 10.026,45 (zegge tienduizendzesentwintig euro en
vijfenveertig eurocent) zal voldoen aan de vrouw uit hoofde van terugbetaling van
zijn helft van de hypotheekbetalingen en premie levensverzekering.
3.2.
De man voert verweer in conventie. Tevens vordert de man
in conventie:
I.
Primairte bepalen dat de woning aan de [adres] een taxatiewaarde heeft van € 227.000 subsidiair zal worden getaxeerd door een door de man aan te wijzen NVM makelaar/taxateur en door een door de vrouw aan te wijzen NVM makelaar/taxateur. Beide makelaars/taxateurs dienen vervolgens tot een taxatiewaarde te komen. Mochten de makelaars/taxateurs daarin niet slagen, dan zal het verschil tussen beide taxatiewaarden bij helfte worden gedeeld. Partijen dragen ieder de kosten van de eigen makelaar/taxateur. Te bepalen dat de man de woning zal overnemen voor een taxatiewaarde van € 227.000 dan wel voor de door de makelaars/taxateurs te
bepalen waarde.
II. Voor het overige de vorderingen van de vrouw af te wijzen.
In
reconventievordert de man:
III. de vrouw te veroordelen om binnen drie weken aan de man te verstrekken
l) bescheiden en berekeningen met betrekking tot de kapitaalposities van haar en [naam gedaagde] over de periode 2013 tot en met 2018,
2) alle bankafschriften van de op naam van de vrouw staande bankrekeningen met rekeningnummers [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] over de jaren 2013 tot en met 2019,
3) door haar gedane aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2019,
4) de harde schijf van de zakelijke computer met het wachtwoord,
5) de inloggegevens van de [naam ] Facebook-account,
6) de bankpas van de [naam ] -personeelsvereniging met de daarbij behorende pincode van de ING Bankpas en
7) de sleutels van de kapperszaak aan de man (terug) te geven, bij niet volledige voldoening de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000 voor iedere dag dat zij hieraan niet tijdig en volledig voldoet, een gedeelte van een dag voor een volle gerekend.
in
conventie en in reconventie:
IV. kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen en weren van partijen zal, waar nodig, worden ingegaan in de beoordeling.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

bevoegdheid rechtbank/ arbitrage

4.1.
De vrouw stelt in conventie dat weliswaar tussen partijen arbitrage is overeengekomen ter zake van beslechting van geschillen over (de afwikkeling van de beëindiging van) de vof, maar dat zij het geschil over de vof uit oogpunt van kostenbesparing toch door de rechtbank wil laten beslechten. In reconventie voert de vrouw het verweer dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn reconventionele vordering over de vof, omdat die vordering eveneens betrekking heeft op de vof zodat de rechtbank die vordering niet kan behandelen.
4.2.
De man beroept zich in conventie op onbevoegdheid van de rechtbank omdat ter zake van geschillen over de vof arbitrage is overeengekomen.
4.3.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren voor wat betreft de vorderingen ter zake van de vof. Als erkend staat immers vast dat partijen daarover arbitrage zijn overeengekomen. De vorderingen ten aanzien waarvan de rechtbank onbevoegd is, zijn de vorderingen in conventie onder V en in reconventie onder III.
vordering I: de woning, de hypotheekschuld en de beleggingsverzekering + vordering II opheffing Rabobank rekeningnummer [bankrekeningnummer 1]
4.4.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling alsnog overeenstemming bereikt over deze deelvorderingen. De rechtbank zal beslissen op de wijze als partijen zijn overeengekomen en is vastgelegd in het proces-verbaal.
vordering III vergoeding inboedel € 7.500 althans een bedrag in goede justitie te bepalen
4.5.
De vrouw stelt dat de gemeenschappelijke inboedel (nagenoeg) volledig is achtergebleven in de gemeenschappelijke woning, zodat zij genoodzaakt was om voor € 15.000 aan nieuwe inboedel kopen. Dat geld heeft de vrouw onttrokken aan de vof teneinde deze schuld te kunnen voldoen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij nog wel een logeerbed, bestaande uit twee eenpersoonsbedden, heeft meegenomen, zij het zonder het bijbehorend beddengoed.
4.6.
Volgens de man is de gemeenschappelijke inboedel inmiddels wel verdeeld. De man betwist dat de gemeenschappelijke inboedel € 15.000 waard is. De man stelt dat hij veel inboedel zelf heeft gemaakt, dat deze gemiddeld circa acht jaar oud is en niet veel waard. Ter zitting heeft de man alsnog erkend dat de vrouw (slechts) een logeerbed, bestaande uit twee eenpersoonsbedden heeft meegenomen.
4.7.
De rechtbank zal aan de vrouw een vergoeding toekennen wegens overbedeling van de man bij de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel. De rechtbank begroot deze vergoeding in billijkheid op € 1.000. De vrouw heeft geen recht op een nieuwe inboedel op (gedeeltelijke) kosten van de man. De vrouw heeft slechts recht op een beslissing over de verdeling van de inboedel die wel gemeenschappelijk is. De vrouw heeft de rechtbank niet adequaat inzage geven in samenstelling en ouderdom van de gemeenschappelijke inboedel. De rechtbank heeft dus geen enkel zicht op de waarde daarvan. In beginsel dient voor de waarde van een gemeenschappelijk goed uitgegaan te worden van het moment van verdeling en dat is nu. Tweedehands inboedel pleegt weinig waard te zijn. Een opkoper zal er als regel weinig voor geven. De vrouw stelt niet dat de inboedel mede uit kostbare goederen bestaat. Daarom begroot de rechtbank de vergoeding in redelijkheid en billijkheid op voormeld bedrag.
vordering IV € 7.920 vergoeding waarde sportauto
4.8.
De vrouw stelt dat ten tijde van de samenleving van partijen van gezamenlijk vermogen van partijen een sportauto Nissan 350z is aangeschaft. De vrouw schat de waarde van de auto op € 15.840. De vrouw vordert de helft van dit bedrag. De man heeft de auto vorig jaar verkocht. Voor de aanschaf van de auto is destijds een persoonlijke lening afgesloten op naam van de man. De vrouw weet niet of deze lening volledig is afgelost. In reactie op het verweer van de man stelt de vrouw dat de man er blijkens de (onder
de feitengeciteerde) brief zélf ook van uit gaat dat de auto gemeenschappelijk eigendom is.
4.9.
De man stelt dat de sportauto in eigendom aan hem toebehoort. De man heeft de auto in 2014 gekocht en betaald. De man legt een bankafschrift over waaruit dat blijkt. Ook het kenteken stond op naam van de man. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij zelf de eigenaar is van de sportauto en dat daarnaast sprake is van een Nissan Quashqai, die van de zaak (vof) is. De brief van de man over verrekening van de waarde van de auto betreft deze laatste auto en niet de sportauto.
4.10.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw afwijzen. Uit de door de man overgelegde bescheiden blijkt dat hij degene is die de auto heeft betaald en dat de (inmiddels door hem verkochte) auto op zijn naam stond. Eigenaar van het goed is degene aan wie dat goed is geleverd. De vrouw stelt geen feiten of omstandigheden die erop kunnen wijzen dat de auto mede aan haar is geleverd. In de stelling van de vrouw dat de man op zijn naam een lening heeft afgesloten ligt veeleer besloten dat alleen de man de auto heeft betaald. Het beroep van de vrouw op de brief van de man is onvoldoende onderbouwd. De tekst van de brief lijkt erop te wijzen dat de man de Nissan Quashqai van de zaak bedoelt en niet de sportauto Nissan 350z. Waarom die tekst anders zou mogen begrepen, maakt de vrouw niet duidelijk. Een beslissing over de Nissan Quashqai zal overigens door arbiters genomen moeten worden, nu dat een auto van de zaak is.
vordering V overlegging afschriften
4.11.
De rechtbank is, zoals gezegd, niet bevoegd om kennis te nemen van deze vordering omdat partijen arbitrage zijn overeengekomen over deze kwestie.
vordering VI gebruiksvergoeding € 9.174,45
4.12.
De vrouw stelt dat de man haar een gebruiksvergoeding verschuldigd is, omdat de vrouw sinds haar vertrek uit de woning op 1 januari 2017 daarvan geen gebruik heeft kunnen maken en de man wel, terwijl de vrouw de (alle) woonlasten heeft voldaan tot en met juni 2019 (dus gedurende 30 maanden) én in die periode huur was verschuldigd voor haar huurwoning. De vrouw acht het redelijk om de hoogte van de gebruiksvergoeding te relateren aan het door haar te dragen aandeel (de helft) in de eigenaarslasten. Dit aandeel bestaat volgens de vrouw uit € 9.174,45: rentebetalingen ad € 611,63 per maand over de periode van januari 2017 t/m juni 2019), totaal € 18.348,90.
4.13.
De man betwist de vordering van de vrouw.
4.14.
De rechtbank acht, nu de man wel gebruik heeft kunnen maken van de gemeenschappelijke woning en de vrouw niet, terwijl de vrouw óók de huur van haar eigen huurwoning moest betalen, een gebruiksvergoeding voor gemist woongenot redelijk en billijk. Met de vrouw begroot de rechtbank deze vordering op € 9.174,45 (de helft van de hypotheekrente gedurende 30 maanden).
vordering VII € 4.500 voorgeschoten kosten persoonlijke lening man
4.15.
De man heeft deze vordering ter zitting erkend, zodat de rechtbank deze vordering zal toewijzen aan de vrouw.
vordering VIII € 2.000 opname man persoonlijke lening van de vrouw
4.16.
De vrouw stelt dat de man van het doorlopend krediet van de vrouw een bedrag van € 2.000 heeft opgenomen zonder overleg (productie 32, bankrekeningafschrift) en dat de man dat aan haar moet terugbetalen.
4.17.
De man betwist de gestelde opname gedaan te hebben. Dat kon ook niet volgens de man omdat de vrouw zijn bankpasje had. De gestelde opneming blijkt volgens de man niet uit de door de vrouw ingeroepen productie 32.
4.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ter zitting is gebleken dat de vrouw niet € 2.000 bedoelt maar € 1.990. Dit bedrag bestaat uit twee deelbedragen, van € 1.840 en € 150, welke bedragen vermeld staan op het door de vrouw ingeroepen bankrekeningafschrift. Blijkens dit afschrift zijn deze twee deelbedragen afkomstig van een bankrekening van Rabo Financieringsmaatschappij en zijn zij kort na storting op de onderhavige (en/of) bankrekening van partijen via een internetopname doorgeboekt naar een ING bankrekening die op naam staat van “
[naam gedaagde].” Dat is de man. Het is dus de man aan wie het geld ten goede is gekomen. De man weerspreekt niet dat het geld afkomstig is van het doorlopend krediet van de vrouw. De rechtbank zal de vordering van de vrouw toewijzen (voor € 1.990). In het midden kan blijven of de man wel of niet zelf heeft bewerkstelligd dat het geld op zijn eigen bankrekening terecht is gekomen. Dat maakt voor de beoordeling niet uit. De man is ongerechtvaardigd verrijkt, nu gesteld noch gebleken is dat er een goede reden bestond om geld van de vrouw op een bankrekening van de man terecht te laten komen.
vordering IX € 11.567,03 door de vrouw voorgeschoten kosten
4.19.
Het betreft door de vrouw vanaf januari 2017 voor de man voorgeschoten kosten in verband met de ASR inboedelverzekering, Greenchoice, Aegon, Energiewacht, Evides, Nationale Postcode Loterij, gemeentelijke belastingen, Hema verzekeringen. Ter zitting heeft de vrouw haar vordering verminderd met de helft van de kosten van de Postcodeloterij omdat zij daar nog aan mee deed, en zodoende haar vordering verlaagd tot € 10.757,03. De man heeft ter zitting erkend dat hij dit bedrag verschuldigd is aan de vrouw, zodat de rechtbank deze deelvordering zal toewijzen.
vordering X kosten rechtens
4.20.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.
vordering XI terugbetaling helft hypotheekbetalingen en helft premie levensverzekering € 10.026,45.
4.21.
De vrouw stelt dat zij in de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met juni 2019 (30 maanden) alle hypotheekrente en alle maandelijkse premies voor de beleggingsverzekering heeft betaald terwijl zij slechts de helft daarvan had hoeven voldoen (welke helft, voor wat betreft de hypotheekrente, wordt gecompenseerd met de door haar gevorderde en hiervoor onder 4.14 toegewezen gebruiksvergoeding). De vrouw vordert terugbetaling door de man van “zijn” helft. Zij becijfert deze helft op de som van € 9.174,45 (1/2 x 30 x € 611,63 rente) en € 2.130,= (1/2 x 30 x € 142,= premie), dus in totaal € 11.304,45.
De vrouw verrekent echter (brengt op haar vordering in mindering) “haar” helft van de maandelijkse premies over de periode 1 juli 2019 tot en met 1 december 2020, dus gedurende 18 maanden, welke premie zij (nog) niet heeft voldaan. Het betreft 18 x € 71,=, in totaal € 1.278,=.
Haar vordering is aldus € 11.304,45 minus € 1.278,=, derhalve € 10.026,45. De rechtbank begrijpt dat de vrouw wenst dat de waardepeildatum van de te verdelen polis 31 december 2020 is. Partijen zijn dienaangaande overeengekomen (proces-verbaal van de comparitie van partijen): “3. (…) De waardepeildatum [van de polis van de beleggingsverzekering] moet worden bepaald aan de hand van wie de premie voor zijn rekening heeft genomen.”
4.22.
De man betwist de vordering van de vrouw, als volgt: - de vordering van de vrouw is onjuist berekend. De man heeft zelf de hypothecaire lasten betaald vanaf 26 april 2019. De man beroept zich op door hem overgelegde bankrekeningafschriften. - de man heeft de premies beleggingsverzekering zelf betaald vanaf 14 juli 2019. - de vrouw heeft de woonlasten betaald met geld dat zij op onrechtmatige wijze aan de vof heeft onttrokken.
4.23.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw hoefde, als deelgenoot, maar de helft van de woonlasten te betalen terwijl zij alle woonlasten heeft betaald. Uit dien hoofde heeft de vrouw een regresrecht op de man ter hoogte van de helft van deze lasten.
Het beroep van de man op de door hem overgelegde bankrekeningafschriften, waaruit zou moeten blijken dat de man de rentelasten de laatste maanden zelf heeft betaald, faalt. De rechtbank kan uit deze bankrekeningafschriften niet afleiden dat de man al vanaf 26 april 2019 zelf de rentelasten heeft betaald. Op de bankrekeningafschriften staat, voor zover de rechtbank begrijpt, dat het te betalen bedrag van € 611,63 per maand tot en met juni 2019 maandelijks is voldaan vanaf bankrekening [bankrekeningnummer 5] en vanaf
juli 2019(en dus niet al vanaf
26 april 2019) maandelijks vanaf bankrekening [bankrekeningnummer 6] . Waarom dat dan toch zou kunnen betekenen dat het de man is geweest die vanaf 26 april 2019 heeft betaald, valt niet zonder meer in te zien. Als onvoldoende onderbouwd wordt het verweer verworpen. Aan de vrouw komt dus aan rente toe € 9.174,45.
4.24.
Wat betreft de premies beleggingsverzekering oordeelt de rechtbank als volgt. De polis is een gemeenschappelijk goed. Deelgenoten dienen de kosten van een gemeenschappelijk goed te dragen naar rato van hun aandeel daarin. Het aandeel van de vrouw is de helft, maar zij heeft gedurende 30 maanden (januari 2017 tot en met juni 2019) alle kosten voldaan. De vrouw heeft een regresrecht op de man ter hoogte van de helft van de premies. Aan de vrouw komt dus conform haar berekening € 2.130,= toe. Het “verweer” van de man dat hij vanaf juli 2019 de premies heeft betaald is in feite geen verweer maar een erkenning van de stelling van de vrouw dat zij de premies tot en met juni 2019 heeft betaald.
4.25.
Toewijsbaar is de som van rente en premies, dus € 11.304,45, maar de vrouw vordert € 10.026,45 vanwege de verrekening als omschreven in 4.21.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw vanwege die verrekening alsnog ook haar helft van de premiebetalingen voor de polis voor haar rekening neemt tot en met december 2020.
4.26.
Het verweer van de man, dat het geld van de vrouw waarmee zij de woonlasten heeft betaald, afkomstig is uit de vof, faalt. In feite is dit een verrekeningsverweer. Het gaat hier om de vraag aan wie van partijen welk deel van het vennootschapsvermogen toekomt, en of de vrouw zichzelf niet te veel heeft uitgekeerd vanuit de vof. Dat is een vennootschappelijke vraag. Daarover zijn partijen, zoals gezegd, arbitrage overeengekomen. Dit impliceert dat de rechtbank de gegrondheid van dit verrekeningsverweer niet kan vaststellen, laat staan
op eenvoudige wijzekan vaststellen. Daarom gaat de rechtbank aan dit verrekeningsverweer voorbij (artikel 6:136 BW).
4.27.
Het vonnis zal zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het belang van de vrouw dat daarmee is gediend weegt zwaarder dan het tegenovergestelde belang van de man.
4.28.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.
in reconventie
4.29.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over. Aan het in reconventie gevorderde (vordering III van de man) wordt niet toegekomen omdat de rechtbank, zoals gezegd, onbevoegd is tot kennisneming van het geschil in reconventie omdat tussen partijen arbitrage is overeengekomen ter zake van de vof. De overige ‘vorderingen’ van de man (nrs. I en II) zijn geen echte vorderingen maar slechts verweren in conventie, waarover al is beslist.
vordering IV
4.30.
De proceskosten tussen partijen (ex-partners) zullen worden gecompenseerd.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vorderingen in conventie onder V en in reconventie onder III,
5.2.
gelast partijen tot nakoming van de navolgende afspraken:
Partijen wensen dat de man de woning toegedeeld krijgt, echter uitsluitend indien dit voor hem financieel haalbaar is en anders zal de woning moeten worden verkocht. In het kader van deze bedoeling zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk binnen twee weken aan makelaardij Ooms de opdracht geven de woning te taxeren, voor de huidige waarde in de vrije verkoop in onverhuurde staat. De man zal vervolgens binnen vier maanden na de taxatie de woning op zijn naam moeten stellen, hetgeen uitsluitend kan als de vrouw wordt ontslagen uit de hypothecaire schuld (€ 209.700,=) en de man hetgeen hij verschuldigd is vanwege de overwaarde en eventuele andere verrekenposten aan de vrouw, deponeert bij de notaris. De man zal de kosten van de tenaamstelling op zijn naam, en de eventuele kosten van het afsluiten van een nieuwe hypotheek, voor zijn rekening nemen.
2. Indien het niet haalbaar is voor de man om de woning op zijn naam te zetten onder de genoemde voorwaarden zijn partijen het erover eens dat de woning moet worden verkocht en dat de overwaarde bij helfte moet worden verdeeld en zullen zij de woning na ommekomst van de vier maanden, in verkoop geven bij makelaardij Ooms, en zich voor wat betreft de vraagprijs en de laatprijs richten naar het advies van de makelaar. Als de woning verkocht moet worden aan een derde zal de man er zorg voor dragen dat de woning er netjes uitziet. Partijen zijn het erover eens dat er achterstallig groot onderhoud is (kozijnen, dak, lekkages). Deze onderhoudswerkzaamheden zullen echter niet meer worden verricht als de woning moet worden verkocht. Evenmin zal de man deze laten verrichten voorafgaand aan de taxatie.
3. De polis van de beleggingsverzekering zal, ingeval de woning op naam van de man komt, ook aan hem worden toegedeeld. Als de woning wordt verkocht, wordt de polis afgekocht en de waarde daarvan verdeeld. Tussen partijen staat vast dat de premie voor de polis is afgeschreven van een ABN AMRO rekening op naam van vrouw tot en met juni 2019, en daarna is afgeschreven van de rekening van de man. De waarde peildatum moet worden bepaald aan de hand van wie de premie voor zijn rekening heeft genomen. De man zal ingeval van toedeling van de polis aan hem, de helft van de waarde van de polis die de vrouw toekomt, in depot stellen bij de notaris.
4. Rabo rekeningnummer [bankrekeningnummer 7]
Partijen zullen binnen twee weken na heden nagaan of de rekening, zoals de man meent, is beëindigd. Partijen zijn het erover eens dat de rekening zal moeten worden beëindigd en zullen allebei de voor beëindiging noodzakelijke handelingen verrichten.
5.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 1.000 te betalen wegens
overbedeling van de man bij de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel,
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 9.174,45 te betalen uit
hoofde van een gebruikersvergoeding voor de periode 1 januari 2017 t/m juni 2019,
5.5.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 4.500 te betalen ter zake
van de door de vrouw voorgeschoten kosten van de persoonlijke lening van de man,
5.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 1.990 te betalen ter zake
van het geld dat afkomstig is van een bankrekening van de vrouw en dat overgeboekt is naar
een bankrekening van de man,
5.7.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 10.757,03 te betalen ter
zake van de door de vrouw voorgeschoten kosten,
5.8.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 10.026,45 te betalen uit
hoofde van terugbetaling van zijn helft van de hypotheekbetalingen en premie
levensverzekering,
5.9.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 7 april 2021.
[2517/638]