ECLI:NL:RBROT:2021:3076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/10/592905 / HA ZA 20-270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij oplichtingspraktijken door vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen ABN AMRO Asset Based Finance N.V. en [naam gedaagde]. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid, waarbij [naam gedaagde] als statutair bestuurder van [naam bedrijf 2] wordt aangesproken voor schade die ABN AMRO heeft geleden door onrechtmatig handelen van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat [naam gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zijn taken als bestuurder onbehoorlijk te vervullen, wat heeft geleid tot het gebruik van de vennootschap voor oplichtingspraktijken. De rechtbank bekrachtigt het eerder gewezen verstekvonnis van 8 januari 2020, waarin de vorderingen van ABN AMRO integraal zijn toegewezen. De rechtbank concludeert dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de wanprestatie van [naam bedrijf 2]. De rechtbank wijst de vordering van ABN AMRO tot betaling van een bedrag van € 273.658,31 toe, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank verwerpt het verweer van [naam gedaagde] dat hij niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten en dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat [naam gedaagde] zijn verantwoordelijkheden als bestuurder niet heeft nageleefd en dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het onrechtmatig handelen van de vennootschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592905 / HA ZA 20-270
Vonnis in verzet van 7 april 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO ASSET BASED FINANCE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H. Boven te Zwolle,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ABN AMRO en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 8 januari 2020 tussen ABN AMRO als eiseres en [naam gedaagde] als gedaagde, bij verstek, gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 586957 / HA ZA 19-1120 (hierna: het verstekvonnis) en de daarin genoemde stukken,
  • de verzetdagvaarding van 26 februari 2020, met een productie,
  • de conclusie van antwoord in oppositie, van ABN AMRO, met producties,
  • de conclusie van repliek in oppositie, van [naam gedaagde] , met een productie,
  • de akte overlegging producties van ABN AMRO, van 9 november 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 9 november 2020,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is vanaf 26 mei 2016 statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1]
handelt (tevens) onder de naam [handelsnaam] (hierna: [handelsnaam] ).
2.2.
LHF Lease B.V. (hierna: LHF Lease) heeft in 2019 twee leaseovereenkomsten gesloten (op 9 april 2019 en 23 april 2019) met als wederpartij [naam bedrijf 2] . ABN AMRO heeft deze twee leaseovereenkomsten op 12 april 2019 en 26 april 2019 overgenomen van LHF Lease. Dit is op 28 mei 2019 aan [naam bedrijf 2] medegedeeld.
2.3.
ABN AMRO heeft (op 16 april 2019, 24 april 2019 en 6 mei 2019) met [naam bedrijf 2] ook rechtstreeks leaseovereenkomsten gesloten (hierna, samen met de leaseovereenkomsten genoemd in 2.2: de leaseovereenkomsten).
2.4.
In het dossier met betrekking tot een van de met LHF Lease afgesloten leaseovereenkomsten bevindt zich een kopie van ABN AMRO bankpas met daarop de namen [naam bedrijf 2] en [naam gedaagde] .
2.5.
Bij de aanvragen voor het aangaan van de leaseovereenkomsten is gebruik gemaakt van een conceptjaarrekening 2018 van [naam bedrijf 2] , ogenschijnlijk opgesteld door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van AF Administratie en Finance te Rotterdam.
2.6.
Op 8 april 2019 is er een betaling onder een van de leaseovereenkomsten gedaan door [naam bedrijf 2] aan LHF Lease. De betaling is gedaan vanaf het rekeningnummer vermeld op de in 2.4 genoemde bankpas.
2.7.
Bij e-mail van 28 mei 2019 schrijft [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens ABN AMRO aan [naam 1] :
“Geachte [naam 1] ,
In aansluiting op ons telefoongesprek en onder verwijzing naar de bijlage verzoek ik u mij te bevestigen of:
  • i) [naam bedrijf 1] een cliënt is van uw kantoor;
  • ii) bijgaande concept jaarrekening 2018 door u of uw kantoor is opgesteld;
  • iii) de handtekening op pagina 1-5 uw handtekening is.
[…]”.
2.8.
In reactie op de in 2.7 aangehaalde e-mail stuurt [naam 1] aan [naam 2] op 29 mei 2019 een e-mail met de volgende tekst.
“Geachte [naam 2] ,
Hierbij een antwoord op uw vragen:
  • Dit is
  • Deze jaarrekening is
  • Dit is
[…]”
2.9.
ABN AMRO heeft bij twee aangetekende brieven van 28 mei 2019 aan [naam bedrijf 2] op haar bedrijfsadres in Zeist, de leaseovereenkomsten met onmiddellijke ingang beëindigd vanwege – kort gezegd – het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie door [naam bedrijf 2] bij het aangaan van de leaseovereenkomsten. Daarbij is [naam bedrijf 2] (onder meer) gesommeerd om het openstaande bedrag van de leaseovereenkomsten te betalen, zijnde:
- € 114.048,17 ( uit hoofde van de leaseovereenkomsten die oorspronkelijk gesloten waren met LHF Lease); en
- € 159.610,14 ( uit hoofde van de leaseovereenkomsten rechtstreeks gesloten met ABN AMRO).
2.10.
Aan deze sommaties is niet voldaan. De brieven van 28 mei 2019 van ABN AMRO zijn zonder opgaaf van redenen geretourneerd.
2.11.
De bij de leaseovereenkomsten behorende leaseobjecten (hierna: de leaseobjecten) zijn niet geretourneerd. ABN AMRO heeft een onderzoeksbureau opdracht gegeven de leaseobjecten op te sporen. Deze zijn niet gevonden.
2.12.
ABN AMRO heeft [naam gedaagde] bij brief van 16 oktober 2019 in privé aansprakelijk gesteld voor door ABN AMRO geleden schade wegens onrechtmatig handelen door [naam gedaagde] als bestuurder van [naam bedrijf 2] .
2.13.
[naam bedrijf 2] is bij vonnis van 4 februari 2020 in staat van faillissement verklaard.

3..De vordering en het verweer

3.1.
ABN AMRO heeft in de verstekprocedure gevorderd, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“I.
gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag van
€ 273.658,31 (zegge: tweehonderd drieënzeventig duizend zeshonderd achtenvijftig euro en eenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data dat de leasesommen op basis van de leaseovereenkomsten met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] ter beschikking zijn gesteld aan [naam bedrijf 2]
II.
gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, een en ander in goede justitie vast te stellen.
III.
gedaagde te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten, forfaitair vast te stellen op een bedrag van € 157,--, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op €239,--. een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.”
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van ABN AMRO integraal toegewezen en is [naam gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot de dag van de uitspraak van het verstekvonnis vastgesteld op:
  • € 4.131.40 aan verschotten;
  • € 2.402,00 aan salaris voor de advocaat;
  • vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van het verstekvonnis tot de dag van algehele voldoening;
en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het verstekvonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 157,00 € 157,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 82,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het verstekvonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van het verstekvonnis tot de dag van algehele voldoening.”
3.3.
[naam gedaagde] vordert in het verzet, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
“om hem te ontheffen van de veroordeling van het verstekvonnis van 8 januari 2020 gewezen onder zaaknummer […] met vernietiging van het verstekvonnis en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van ABN AMRO af te wijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van beide procedures.”
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [naam gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
ABN AMRO grondt haar vordering op onrechtmatige daad. Zij voert daartoe onder meer aan dat [naam gedaagde] [naam bedrijf 2] onbehoorlijk heeft bestuurd. [naam gedaagde] heeft als bestuurder van [naam bedrijf 2] bewerkstelligd en/of toegelaten dat de leaseobjecten zijn verduisterd en [naam bedrijf 2] zich verhaalsarm heeft gemaakt. De schade bestaat uit de betalingsachterstand en de nog te betalen termijnen krachtens de leaseovereenkomsten. Aangezien de leaseobjecten verduisterd zijn en niet beschikbaar, kan de waarde daarvan niet in mindering worden gebracht op de schade.
4.3.
[naam gedaagde] betwist niet de stelling van ABN AMRO dat [naam bedrijf 2] is gebruikt als dekmantel voor oplichtingspraktijken, maar voert aan dat dit buiten zijn medeweten is gebeurd. [naam gedaagde] betwist dat hij (de rechtbank leest: hij namens [naam bedrijf 2] ) de leaseovereenkomsten heeft gesloten. Hij voert aan dat de leaseovereenkomsten hem onbekend zijn en dat hij geen leaseovereenkomsten heeft getekend. Via een kennis is [naam gedaagde] in 2017/2018 in contact gekomen met een persoon genaamd [naam 3] , die hem heeft geholpen met belastingaanslagen ten aanzien van [naam bedrijf 2] . Op dat moment werden met [naam bedrijf 2] nog geen bedrijfsactiviteiten verricht. In mei 2019 kreeg [naam gedaagde] voor het eerst een aanwijzing dat zijn vennootschap buiten zijn medeweten mogelijk is gebruikt voor oplichtingspraktijken. [naam 3] was vervolgens spoorloos. [naam gedaagde] heeft geen andere gegevens van [naam 3] dan zijn voornaam. Voorts is er in de visie van [naam gedaagde] sprake van eigen schuld aan de zijde van ABN AMRO, nu zij haar zorgplicht heeft geschonden door geen (goed) onderzoek te doen naar de vermogenspositie van [naam bedrijf 2] en door de identiteit van [naam gedaagde] niet vast te stellen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, het uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat (ook) indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van hetgeen [naam gedaagde] heeft aangevoerd, hij zijn taken als bestuurder zo onbehoorlijk heeft vervuld dat dit een onrechtmatige daad jegens ABN AMRO oplevert. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.6.
[naam gedaagde] was enig bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf 2] en had dus de volledige zeggenschap over de onderneming. Hij heeft aangevoerd dat al zijn financiële zaken door [naam 3] werden geregeld en heeft ter zitting verklaard: “
De bankrekening van [naam bedrijf 2] is in maart 2019 aangevraagd. De bankpas is op mijn privé adres afgeleverd. Er kwam een koerier langs en ik heb daarvoor getekend. De bankpas heb ik niet meer. Die heb ik achtergelaten in Zeist bij [naam 3] en nog twee andere werknemers van [naam bedrijf 2] , die [naam 3] had aangenomen. Ik weet hun namen niet.”.
4.7.
Uit deze verklaring, in samenhang met hetgeen hierboven onder 4.3 is opgenomen en de vaststaande feiten (zie onder 2) kan worden afgeleid dat [naam gedaagde] een bedrijf is gestart, waarna hij de bedrijfsvoering volledig heeft overgelaten aan personen die hij – behalve de voornaam van een van hen – niet kende. Hij heeft die personen, of een van hen, gedurende langere tijd toegelaten tot het door [naam bedrijf 2] gehuurde bedrijfspand en de beschikking gegeven over de bankrekening van [naam bedrijf 2] . Vervolgens zijn er met gebruikmaking van de door [naam gedaagde] aan die onbekende personen afgestane bankpas van [naam bedrijf 2] en de bankrekening van [naam bedrijf 2] leaseovereenkomsten aangegaan en zijn er door [naam bedrijf 2] (enkele) betalingen gedaan onder de leaseovereenkomsten. Uit het voorgaande volgt ook dat [naam gedaagde] de administratie en de geldstromen in de onderneming niet heeft bekeken en zich niet heeft afgevraagd waar – in een onderneming die nog niet van de grond was gekomen en waarbij hij de (financiële) bedrijfsvoering geheel aan onbekenden had overgelaten – die betalingen voor waren.
Een verklaring waarom hij onbekenden in de gelegenheid heeft gesteld het bedrijfspand en de bankrekening van [naam bedrijf 2] te gebruiken en waarom hij geen enkel toezicht heeft gehouden op [naam bedrijf 2] , heeft [naam gedaagde] niet gegeven.
4.8.
Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van [naam gedaagde] dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt omdat hij niet van de leaseovereenkomsten op de hoogte was. [naam gedaagde] heeft willens en wetens en vrijwillig de gehele bedrijfsvoering aan (een) onbekende(n) overgelaten en geen enkele controle uitgeoefend. In de geschetste omstandigheden kan niet anders worden geoordeeld dan dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het met gebruik van vervalste stukken aangaan door [naam bedrijf 2] van de leaseovereenkomsten en het niet nakomen van haar verplichtingen onder die overeenkomsten. Het gevolg is dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die ABN AMRO heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daad en wanprestatie van [naam bedrijf 2] .
4.9.
Het verweer dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden faalt reeds omdat [naam gedaagde] zijn stellingen ten aanzien daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die er niet is, valt niet in te zien waarom ABN AMRO niet mocht vertrouwen op (de juistheid van) de door [naam bedrijf 2] aangeleverde (concept) jaarcijfers. De stelling van [naam gedaagde] dat ABN AMRO bij het aangaan van de leaseovereenkomsten de identiteit van [naam gedaagde] had moeten vaststellen houdt evenmin stand. ABN AMRO heeft ter zitting verklaard dat blijkens het door haar overgelegde klantacceptatieformulier (na hernummering productie 27) [naam bedrijf 2] al klant was bij ABN AMRO. Aan de betwisting daarvan door [naam gedaagde] kan geen waarde worden toegekend, nu hij zelf heeft verklaard dat hij in maart 2016 een bankpas van ABN AMRO in ontvangst heeft genomen (zie 4.6).
4.10.
Nu [naam gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door ABN AMRO gestelde schade, zal de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
4.11.
De in de door ABN AMRO uitgebrachte dagvaarding gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen, nu ABN AMRO heeft nagelaten een concreet belang te vorderen. De in die dagvaarding gevorderde proceskosten (inclusief nakosten) kunnen wel worden toegewezen.
4.12.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd.
4.13.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 4.982,00 (2,0 punt × tarief € 2.491,00) aan salaris advocaat.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 8 januari 2020 onder zaaknummer / rolnummer C/10/586957 / HA ZA 19-1120 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 4.982,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker. Het is ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021. [1]

Voetnoten

1.[2517/2221/3195]