ECLI:NL:RBROT:2021:3075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
583224 HA ZA 19-921
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid bij aanneming van werk en geschil over meerwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Aannemersbedrijf Gebroeders Blokland B.V. (hierna: Blokland) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een aanneemsom. Blokland heeft in opdracht van de gedaagden een woning gebouwd en vordert betaling van een bedrag van € 42.670,51, inclusief rente en proceskosten. De gedaagden hebben echter betwist dat zij voor meerwerk dat door Blokland in rekening is gebracht, aansprakelijk zijn, omdat er geen afspraken over zijn gemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aanneemsom, maar dat Blokland geen recht heeft op betaling van het deel van de vordering dat betrekking heeft op meerwerk, aangezien hiervoor geen opdracht is gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden niet tijdig hebben geklaagd over de factuur, maar dat dit niet betekent dat zij de factuur verschuldigd zijn. De vordering tot betaling van de hoofdsom is toegewezen voor een bedrag van € 20.727,69, met de overeengekomen rente van 7% per jaar vanaf 6 september 2017. De rechtbank heeft de buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat Blokland niet heeft aangetoond dat er een aanmaning is verzonden.

De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen hun eigen proceskosten moeten dragen en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en ondertekend door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: 583224 HA ZA 19-921
vonnis van 17 maart 2021,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Aannemersbedrijf Gebroeders Blokland B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
eiseres,
advocaat: mr. R.G. Degenaar,
tegen
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
die in deze procedure niet is verschenen,
en
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A. Ester.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Blokland’ en ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met een vrijwaringsvordering;
het antwoord van [gedaagde 1] op de vrijwaringsvordering;
het tussenvonnis waarin is beslist op de vrijwaringsvordering;
de conclusie van repliek;
de conclusie van dupliek.
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1
Blokland is een aannemer. Zij heeft in opdracht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een woning gebouwd en daarvoor € 207.277,- in rekening gebracht. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden bij het geven van de opdracht nog een affectieve relatie met elkaar maar nu niet meer.

3..Het geschil

3.1
Blokland vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan Blokland van € 42.670,51, met de overeengekomen rente van 7% per jaar over € 41.485,51 vanaf 6 september 2017, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2
Het door Blokland gevorderde bedrag bestaat uit de aanneemsom van € 41.485,51 die volgens haar nog open staat en € 1.185,- aan buitengerechtelijke kosten. Blokland legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de gemaakte afspraken moeten nakomen.
3.3
[gedaagde 2] heeft verweer gevoerd. Zij voert aan dat zij de kosten die Blokland voor meerwerk in rekening heeft gebracht niet verschuldigd is, omdat daarover tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt. [gedaagde 2] heeft verder aangevoerd dat het erop lijkt dat Blokland en [gedaagde 1] nog zaken met elkaar doen en dat deze procedure alleen ten doel heeft om de aanneemsom te kunnen verhalen op [gedaagde 2] .

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde 1] is in deze procedure niet verschenen zodat tegen hem verstek is verleend. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen. Dit is een vonnis op tegenspraak en dat betekent dat [gedaagde 1] tegen het vonnis niet in verzet kan komen.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat zij zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor betaling van de volledige aanneemsom. Daaruit volgt dat Blokland de volledige vordering mag verhalen op een van hen beiden. Op die regel kan in beginsel alleen een uitzondering worden gemaakt als toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is hier niet zo, ook niet als alles wat [gedaagde 2] hiervoor heeft gesteld waar is. Voor zover een van partijen meer dan zijn eigen deel betaalt, krijgt die partij immers een recht op bijdrage op de ander. Daarom kan hier verder in het midden blijven of deze procedure eigenlijk alleen bedoeld is om de vordering op [gedaagde 2] te verhalen.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de door Blokland gevorderde som bestaat uit meerwerk. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiervoor bij het aangaan van de overeenkomst geen opdracht hebben gegeven. Blokland heeft ook niet gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op een later moment opdracht hebben gegeven. Blokland heeft daarom geen recht op betaling van dit deel van de vordering. Blokland heeft nog wel gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de oplevering van de woning hebben aanvaard, maar dat heeft niet tot gevolg dat zij moeten betalen voor iets waarvoor zij geen opdracht hebben gegeven. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen, zowel ten aanzien van [gedaagde 2] als ten aanzien van [gedaagde 1] . De door Blokland gestelde feiten kunnen haar vordering op dit punt immers niet dragen. Het gaat om € 20.757,82 zoals in rekening gebracht met de factuur van 23 augustus 2017.
4.4
Ten overvloede wordt hierover nog het volgende overwogen. Mogelijk heeft Blokland zich op het standpunt bedoeld te stellen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet tijdig tegen de factuur hebben geklaagd. Uit de wet volgt echter niet dat degene tegen wie de factuur is gericht die factuur verschuldigd wordt. De klachtplicht is niet van toepassing, want het gaat hier niet om een gebrek in de prestatie.
4.5
De hoofdsom zal voor het overige worden toegewezen, aangezien [gedaagde 2] daartegen geen verweer heeft gevoerd en de vordering niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. De vordering tot betaling van de overeengekomen rente zal ook worden toegewezen. Het feit dat [gedaagde 2] mogelijk in de veronderstelling was dat [gedaagde 1] deze facturen zou betalen, kan zij niet tegenwerpen aan Blokland.
4.6
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat Blokland niet heeft gesteld dat aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aanmaning is verzonden met een termijn zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. De termijn die in de aanmaning had moeten worden vermeld is immers binnen vijftien dagen nadat deze brief is bezorgd [1] .
4.7
Samenvattend zal zowel ten aanzien van [gedaagde 1] als ten aanzien van [gedaagde 2] worden toegewezen € 20.727,69 aan hoofdsom met de overeengekomen rente van 7% per jaar vanaf 6 september 2017 en zal de vordering voor het overige worden afgewezen. Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, dienen zij de eigen kosten te dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan Blokland te betalen € 20.727,69 met de overeengekomen rente van 7% per jaar vanaf 6 september 2017 tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten moeten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema. Het is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter.
2839

Voetnoten

1.HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704