In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd aangetroffen in een voertuig waarin 104 kilo cocaïne was verborgen. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de ANPR-hit, die leidde tot de controle van het voertuig, als rechtmatig beschouwd en verwierp het verweer van de verdediging dat het bewijs onrechtmatig was verkregen.
De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte in het voertuig zat waar de cocaïne werd aangetroffen, er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs of dat hij beschikkingsmacht had over de cocaïne. De rechtbank wees erop dat het enkele feit dat de verdachte op de bijrijdersstoel zat niet voldoende was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de verborgen ruimte en de inhoud daarvan. Er ontbrak ondersteunend bewijs, zoals DNA-sporen, om de betrokkenheid van de verdachte te bevestigen.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder twee telefoons en een geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat het bezit van encrypted telefoons niet automatisch in strijd is met de wet en dat er geen link was tussen het geldbedrag en de aangetroffen cocaïne, waardoor verbeurdverklaring niet aan de orde was.