ECLI:NL:RBROT:2021:3057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/10/568434 / HA ZA 19-165 eindvonnis
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over gebruiksvergoeding en wettelijke rente na overlijden van erflaatster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers en zussen over de verdeling van de nalatenschappen van hun ouders. De eiseres vordert een gebruiksvergoeding van de gedaagde voor het gebruik van de woning na het overlijden van hun moeder, erflaatster, en wettelijke rente over haar kindsdeel in de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2019 een regeling hebben getroffen over een deel van de vorderingen, maar dat er geen overeenstemming is bereikt over de gebruiksvergoeding en de wettelijke rente. De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de toestemming van de erflater aan de gedaagde om in de woning te verblijven. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde geen gebruiksvergoeding verschuldigd is, omdat hij toestemming had van de erflater. De vordering van de eiseres tot betaling van de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum waarop de gedaagde in verzuim is gesteld, zijnde 28 februari 2018. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 7 april 2021 uitgesproken door rechter G.A.F.M. Wouters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/568434 / HA ZA 19-165
Vonnis van 7 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. F. Uzumcu te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het exploot van dagvaarding van 24 juni 2015, met producties;
 akte uitlating tevens houdende eiswijziging van 28 februari 2018 zijdens [eiseres];
 de antwoordakte na wijziging/vermeerdering van eis van 28 maart 2018 zijdens [gedaagde];
 het proces-verbaal van de op 22 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen en de tijdens deze zitting overgelegde taxatierapporten en e-mailberichten;
 het rolbericht van 22 januari 2020 zijdens [eiseres], met producties;
 de conclusie van repliek, met producties;
 de conclusie van dupliek, met producties.
1.2.
Na de dagvaarding heeft de zaak enige tijd op de parkeerrol gestaan op verzoek van partijen. [gedaagde] heeft geen conclusie van antwoord genomen.
1.3.
Op 22 oktober 2019 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben een regeling getroffen wat betreft een deel van de vorderingen van [eiseres]. Wat betreft de gebruiksvergoeding en de wettelijke rente die door [eiseres] zijn gevorderd hebben partijen geen overeenstemming bereikt. De procedure is aangehouden in afwachting van de notariële afwikkeling.
1.4.
Bij rolbericht van 22 januari 2020 heeft [eiseres] de rechtbank bericht dat [gedaagde] onvoldoende meewerkt aan het uitvoeren van de verdeling. [eiseres] heeft de rechtbank verzocht volledig opnieuw en zelf in de zaak te voorzien en te beslissen op de gevorderde gebruiksvergoeding en wettelijke rente.
1.5.
De rechtbank had een mondelinge behandeling gelast op 27 mei 2020 om de zaak nog een keer met partijen te bespreken. Vanwege de sluiting van de rechtbank door het coronavirus is deze mondelinge behandeling niet doorgegaan en is bij conclusie van repliek en conclusie van dupliek schriftelijk verder geprocedeerd.
1.6.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de rechter de zaak opnieuw met partijen wil bespreken. Op 16 oktober 2020 heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.7.
Op de rol van 24 februari 2021 hebben partijen de rechtbank bericht dat zij er niet uit zijn gekomen en hebben zij verzocht om een vonnis te wijzen.

2..De feiten

2.1.
Op 13 februari 2000 is te Schiedam overleden [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster was gehuwd met [naam erflater] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater en erflaatster hadden samen vier kinderen: [eiseres], [gedaagde], [naam 1] en [naam 2].
2.3.
Erflaatster had geen testament opgesteld, zodat erflater en haar kinderen ieder voor 1/5 deel haar erfgenamen zijn.
2.4.
Erflater en erflaatster waren beiden eigenaar van de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). [gedaagde] is na het overlijden van erflaatster bij erflater gaan wonen in de woning.
2.5.
[naam 2] is op 10 maart 2010 overleden. Hij had twee kinderen: [naam 3] en [naam 4].
2.6.
Erflater heeft op 23 juni 2011 een testament opgesteld. Hij heeft in zijn testament de woning aan [gedaagde] gelegateerd.
2.7.
Erflater is op 21 januari 2012 te Vlaardingen is overleden

3..De beoordeling

3.1.
Tijdens de zitting van 22 oktober 2019 zijn partijen met elkaar overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 26.671,23 betaalt (inzake haar kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster en inzake haar legitieme portie in de nalatenschap van erflater) en dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] zal betalen zodra sprake is van een volledig afgewikkelde notariële akte van verdeling betreffende de nalatenschappen van erflaatster en erflater. Tevens is een financieringsvoorbehoud overeengekomen en zijn partijen overeengekomen dat zij hun volledige medewerking zullen verlenen aan de notariële afwikkeling. Over de door [eiseres] gevorderde gebruiksvergoeding en wettelijke rente hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
3.2.
Thans ligt alleen nog voor de door [eiseres] gevorderde gebruiksvergoeding en de wettelijke rente, omdat partijen daarover nog steeds geen overeenstemming bereikt hebben. [eiseres] kan gelet op de vaststellingsovereenkomst nu niet opnieuw verzoeken om de verdeling vast te stellen, dan wel een vereffenaar of executeur te benoemen.
Gebruiksvergoeding
3.3.
[eiseres] heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de nalatenschap van een redelijke vergoeding in verband met het gebruik van de woning die hij in de periode vanaf 13 februari 2000 tot 21 januari 2012 heeft gehad.
3.4.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] een vergoeding aan de nalatenschap verschuldigd, omdat hij met zijn gezin feitelijk sinds het overlijden van erflaatster of kort daarna zonder betaling van enige vergoeding in de woning verblijft. Erflater woonde op dat moment veel in Turkije, zodat [gedaagde] de woning alleen voor hem en zijn gezin ter beschikking had. [eiseres] heeft aan de gebruiksvergoeding ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld dan wel dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de nalatenschap van erflater, omdat onbetwist is dat hij toestemming had van erflater om in de woning te gaan wonen. Gelet op deze toestemming is er ook geen sprake van onrechtvaardigde verrijking, want de toestemming rechtvaardigt de verrijking. Erflater was het er immers mee eens dat [gedaagde] in de woning ging wonen. Voorts is het ook onduidelijk of [gedaagde] verrijkt is hierdoor. [gedaagde] heeft namelijk gesteld dat hij het gas, water en licht en de hypotheek betaalde, dat hij heeft bijgedragen aan het onderhoud van de woning en dat hij vele bouwkundige verbeteringen in de woning heeft aangebracht. [eiseres] heeft dit echter betwist. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of [gedaagde] verrijk is, omdat door de toestemming van erflater geen sprake is van een ongerechtvaardigdheid.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan in het middel blijven of de vordering van [eiseres] verjaard is. Nu er geen grondslag is om [gedaagde] te veroordelen een gebruiksvergoeding aan de nalatenschap te betalen wordt deze vordering afgewezen.
Wettelijke rente
3.7.
[eiseres] heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 21 januari 2012 tot aan de dag van algehele voldoening over haar kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster en haar legitieme portie in de nalatenschap van erflater.
3.8.
[eiseres] kan geen aanspraak maken op de rente uit de artikelen 4:13 lid 4 en 4:84 BW, omdat de wettelijke rente op dit moment lager is dan 6%. Dit laat echter onverlaat dat zij wel aanspraak kan maken op de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW als er sprake is van verzuim. Voor verzuim is vereist dat de vordering opeisbaar is en sprake is van een ingebrekestelling.
3.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van [eiseres] opeisbaar is. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van erflater op grond van artikel 4:81 lid 1 BW pas opeisbaar is vanaf 21 juli 2012, namelijk een half jaar na het overlijden van erflater. Het kindsdeel van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster is opeisbaar vanaf 21 januari 2012.
3.10.
Naast opeisbaarheid is volgens de wet ook een ingebrekestelling vereist, tenzij sprake is van een situatie als omgeschreven in de artikelen 6:82 of 6:83 BW. [eiseres] heeft echter niet gesteld dat er sprake is van een situatie waarin geen ingebrekestelling vereist is. Dit betekent dat het verzuim pas intreedt vanaf het moment dat [eiseres] [gedaagde] in gebreke heeft gesteld en aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke rente. Dit heeft zij pas gedaan in de akte van eiswijziging van 28 februari 2018, zodat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim is. Dit betekent dat de wettelijke rente over het tussen partijen overeengekomen bedrag van € 26.671,23 toewijsbaar is vanaf 28 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
3.11.
Omdat partijen zus en broer zijn, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Aanhouding
3.12.
Nu op alle geschilpunten tussen partijen is beslist, is er geen reden om de procedure nog langer aan te houden zoals door [eiseres] is gevraagd in haar laatste rolbericht van 23 februari 2021. Het is aan partijen om samen met de notaris en de andere erfgenamen de akte van verdeling op te stellen.

4..De beslissing

De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 26.671,23 vanaf 28 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021.
3120