ECLI:NL:RBROT:2021:3040

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
C/10/607293 / HA ZA 20-1060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een verstekvonnis in een verzetprocedure met belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder verstekvonnis. De eiseres, Handels- en Constructiebedrijf H. Hardeman B.V., had in een eerdere procedure vorderingen ingesteld tegen [naam persoon A] c.s., die bij verstek waren toegewezen. In het verzet hebben [naam persoon A] c.s. gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en dat het verstekvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep op onbevoegdheid door [naam persoon A] c.s. was ingetrokken en dat er geen inhoudelijk verweer was gevoerd. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [naam persoon A] c.s. afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor het gestelde restitutierisico en de belangenafweging in het voordeel van Hardeman uitviel. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door [naam persoon A] c.s. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Hardeman begroot op € 563,00 en deze kosten zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607293 / HA ZA 20-1060
Vonnis in verzet van 14 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDELS-EN CONSTRUCTIEBEDRIJF H. HARDEMAN B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
verweerster in het incident in het verzet,
advocaat mr. S.W. van Dijk te Apeldoorn,
tegen

1..[naam persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] , [land A] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[naam bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] , [land B] ,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[naam bedrijf C],
gevestigd te [vestigingsplaats C] , [land C] ,
gedaagden,
eisers in het verzet,
eisers in het incident in het verzet,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Hardeman genoemd worden, gedaagden gezamenlijk [naam persoon A] c.s. en afzonderlijk [naam persoon A] , [naam bedrijf B] respectievelijk [naam bedrijf C] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 4 juli 2018 in de zaak van Hardeman tegen [naam persoon A] met zaak-/rolnummer C/10/545846 / HA ZA 18-223, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken, waaronder de inleidende dagvaarding van 31 januari 2018;
  • de verzetdagvaarding van 29 augustus 2018 in de oude zaak met zaak-/rolnummer C/10/560980 / HA ZA 18-1006;
  • de brief van de rechtbank van 23 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald op 8 april 2019 in de oude zaak met zaak-/rolnummer C/10/560980 / HA ZA 18-1006;
  • de conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident, tevens akte overlegging producties van Hardeman, met producties, in de oude zaak met zaak-/rolnummer C/10/560980 / HA ZA 18-1006;
  • de ambtshalve doorhaling op 2 oktober 2019 van de oude zaak met zaak-/rolnummer C/10/560980 / HA ZA 18-1006, nadat deze zaak verwezen was naar de parkeerrol;
  • het opbrengen van de nieuwe zaak met zaak-/rolnummer C/10/607293 / HA ZA 20-1060 op de rol van 4 november 2020;
  • de conclusie van [naam persoon A] c.s. houdende incidentele vordering ex artt 234 en 235 Rv, althans strekkende tot het treffen van een provisionele voorziening ex art. 223 Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens akte overleggen producties van Hardeman, met producties;
  • de conclusie van repliek in het incident van [naam persoon A] c.s., met producties;
  • de conclusie van dupliek in het incident van Hardeman, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Hardeman heeft als eiseres de procedure waarvan verzet jegens [naam persoon A] c.s. als gedaagden ingesteld. In die procedure heeft Hardeman – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [naam persoon A] c.s. veroordeelt tot betaling van diverse geldsommen, waaronder de hoofdsom van € 291.220,--.
2.2.
In het verstekvonnis van 4 juli 2018 in de zaak met zaak-rolnummer C/10/545846 / HA ZA 18-223 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van Hardeman toegewezen en is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
[naam persoon A] c.s. vorderen in het verzet in de hoofdzaak dat [naam persoon A] c.s bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis ontheven worden van de tegen hen uitgesproken veroordeling in het verstekvonnis en dat de rechtbank, opnieuw rechtdoende, zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van Hardeman kennis te nemen, althans die vorderingen afwijst, althans Hardeman daarin niet-ontvankelijk verklaart, met veroordeling van Hardeman in de proceskosten.
2.4.
Op de stellingen van partijen in de hoofdzaak wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..Het (aanvankelijke) geschil over de bevoegdheid van deze rechtbank

3.1.
[naam persoon A] c.s. hebben hun in de verzetdagvaarding neergelegde beroep op onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam ingetrokken.

4..Het geschil in het incident

4.1.
De conclusie waartoe aan het eind van de incidentele vordering wordt geconcludeerd luidt als volgt:
MET CONCLUSIE
dat het de Rechtbank Rotterdam behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verstaan dat de in het verstekvonnis d.d. 4 juli 2018 uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad terzijde wordt gesteld, althans die uitvoerbaarverklaring te vernietigen en te verstaan dat het verstekvonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is, althans niet zonder voorafgaande zekerheidsstelling voor een bedrag van € 500.000,= door middel van afgifte van een bankgarantie volgens het Rotterdams formulier door een eersteklas Nederlandse bank, althans Hardeman te verbieden tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan en de reeds ingezette executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden totdat er in de hoofdzaak bij gewijsde is beslist op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 500.000,=, althans een zodanige dwangsom als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
4.2.
Hardeman voert verweer en concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het verzetexploot nietig zal verklaren, althans zal bepalen dat het verzet niet is ingesteld, althans [naam persoon A] c.s. niet-ontvankelijk verklaart, althans [naam persoon A] c.s. akte-niet-dienen zal verlenen ter zake van hun verweer tegen de vorderingen van Hardeman, en tevens [naam persoon A] c.s. in hun vorderingen in het incident niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van [naam persoon A] c.s. tot betaling van de proceskosten in dit incident, die gebaseerd zijn op groep VII van het liquidatietarief gezien de hoogte van de vordering van Hardeman.
4.3.
Op de stellingen van partijen in dit incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
De rechtbank heeft het verstekvonnis in de verstekprocedure uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ingevolge artikel 145 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schorst het door [naam persoon A] c.s. ingestelde verzet de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis niet. In de wet ontbreekt een uitdrukkelijke bepaling op grond waarvan de rechtbank bevoegd is de schorsende werking van het verzet te herstellen (artikel 351 Rv geldt niet in de verzetprocedure). Het staat een partij – in beginsel – wél vrij om in kort geding te trachten de schorsing of staking van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis te verkrijgen. Nu [naam persoon A] c.s. hun incidentele vordering als voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv voor de duur van de verzetprocedure hebben voorgelegd, zal de rechtbank de incidentele vordering als een executiegeschil beoordelen.
5.2.
Aan hun hierboven onder 4.1 genoemde incidentele vordering hebben [naam persoon A] c.s. het volgende ten grondslag gelegd.
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst tussen Hardeman en [naam bedrijf C] tot de levering en bouw door Hardeman van een prefab gebouw in Zwitserland. Hardeman is in de nakoming van haar uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen tekortgeschoten als gevolg waarvan [naam bedrijf C] schade heeft geleden. In verband hiermee is [naam bedrijf C] in Zwitserland een gerechtelijke procedure gestart tegen Hardeman met als doel het verkrijgen van een deskundigenoordeel over de hoogte van de door haar geleden schade. Hardeman heeft niet alleen [naam bedrijf C] maar ook [naam persoon A] en [naam persoon A] SA in Nederland gedagvaard tot betaling van Hardemans aan [naam bedrijf C] gerichte facturen waarvan [naam bedrijf C] de betaling had geweigerd in verband met haar vordering tot schadevergoeding op Hardeman. De vorderingen van Hardeman zijn in het verstekvonnis toegewezen. In de procedure in Zwitserland heeft een door de Zwitserse rechter benoemde expert de schade van VS begroot op CHF 477.156,25, oftewel € 443.755,31 naar de actuele wisselkoers. De vordering van [naam bedrijf C] overtreft derhalve de bij verstek toegewezen vorderingen van Hardeman. [naam bedrijf C] zal haar hierboven bedoelde vordering op Hardeman aan de orde stellen in reconventie en beroept zich onder andere op verrekening van de vorderingen van Hardeman met deze vordering van haar op Hardeman, waardoor Hardeman per saldo niets van haar te vorderen heeft. Hardeman treft evenwel momenteel executiemaatregelen in Zwitserland, dit dus ondanks dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis in de gegeven omstandigheden onrechtmatig is jegens [naam persoon A] c.s. [naam persoon A] c.s. vrezen bovendien dat Hardeman na de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geen of onvoldoende verhaal zal bieden voor de terugbetaling van hetgeen als gevolg van de onrechtmatige tenuitvoerlegging zal zijn geïncasseerd. Zij hebben er dan ook belang bij dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis terzijde wordt gesteld, althans dat daaraan als voorwaarde wordt verbonden als bedoeld in artikel 235 Rv dat Hardeman genoegzame zekerheid stelt tot een op
€ 500.000,-- te begroten bedrag. Zeker [naam persoon A] en [naam bedrijf B] hebben niets te vorderen, omdat zij geen partij zijn bij de hierboven bedoelde overeenkomst en evenmin debiteur zijn van de facturen waarvan Hardeman betaling vordert en er geen enkele grondslag is voor hun beweerdelijke hoofdelijke aansprakelijkheid naast die van [naam bedrijf C] . De tenuitvoerlegging van het verstekvonnis brengt een substantieel restitutierisico met zich mee voor [naam persoon A] c.s.
5.3.
Voor zover [naam persoon A] c.s. met deze vordering geen zekerheidsstelling op de voet van artikel 235 Rv beogen, is de vordering van [naam persoon A] c.s. primair een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
5.4.
Mede gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) en op de omstandigheid dat in dit geval sprake is van een verstekvonnis waartegen verzet is ingesteld, moet de incidentele vordering in het navolgende kader worden beoordeeld. De beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is, bij gebreke van tegenspraak, in het verstekvonnis niet gemotiveerd. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat in het verzet uitspraak is gedaan, is dan toewijsbaar als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [naam persoon A] c.s. bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van Hardeman om tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan. Daarbij kan de rechtbank in haar oordeelsvorming betrekken of de bestreden beslissing berust op een kennelijke misslag maar moet zij de kans van slagen van het verzet in beginsel buiten beschouwing laten, tenzij op voorhand aangenomen moet worden dat het verstekvonnis geen stand zal houden.
5.5.
Van het hierboven in r.o. 5.2 weergegeven standpunt van [naam persoon A] c.s. in deze zaak maakt de stelling deel uit dat er sprake is van een restitutierisico bij Hardeman wat betreft de terugbetaling van gelden die verkregen zijn door de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis in het geval dit vonnis in de onderhavige verzetzaak wordt vernietigd. [naam persoon A] c.s. hebben dit restitutierisico aan de zijde van Hardeman echter onvoldoende onderbouwd en zodoende niet voldaan aan hun stelplicht. [naam persoon A] c.s. komen immers niet verder dan de stelling dat Hardeman in diens jaarverslag over 2019 heeft aangegeven dat zij een moeilijke periode vanaf eind 2020/begin 2021 voorziet en dat Hardeman relatief weinig nieuw werk heeft verkocht in 2020 (randnr. 6.1 conclusie van repliek in het incident). Er is derhalve onvoldoende aanleiding om dit beweerdelijke restitutierisico te betrekken in de hierboven in r.o. 5.4 genoemde belangenafweging die moet plaatsvinden bij de beoordeling van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Datzelfde geldt voor de tegenvordering op Hardeman waar [naam persoon A] c.s. zich op beroepen. Nog daargelaten of het bestaan van een tegenvordering van de partij die schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis vordert op de partij die dreigt met tenuitvoerlegging van dat vonnis niet altijd al onvoldoende is voor deze schorsing, is deze tegenvordering in ieder geval in dit incident onvoldoende als basis voor toewijzing van de schorsingsvordering. Waar Hardeman haar vordering tegen [naam persoon A] c.s. reeds in rechte heeft ingesteld, namelijk in de inleidende dagvaarding, én deze vordering bovendien al is toegewezen, namelijk in het verstekvonnis, hebben [naam persoon A] c.s. hun vermeende vordering op Hardeman zelfs nog niet in rechte ingesteld (bij wijze van een reconventionele vordering in de onderhavige verzetprocedure). Zij hebben tot nu toe alleen nog maar ‘geschermd’ met deze tegenvordering op Hardeman. [naam persoon A] c.s. hebben in de onderhavige verzetprocedure zelfs nog geen inhoudelijk standpunt ingenomen in de hoofdzaak, want in hun verzetdagvaarding hebben zij als grond(en) voor het in de verzetdagvaarding vermelde petitum (waaronder de ontheffing van [naam persoon A] c.s. van de tegen hen in het verstekvonnis uitgesproken veroordeling) alleen nog maar de onbevoegdheid van deze rechtbank aangevoerd. Er is dus ook geen enkele aanleiding om in de hierboven in r.o. 5.4 genoemde belangenafweging, die moet plaatsvinden bij de beoordeling van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, de vermeende tegenvordering van [naam persoon A] c.s. op Hardeman te betrekken.
5.6.
Andere belangen die [naam persoon A] c.s. zouden (kunnen) hebben bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zijn door hen niet gesteld. Er bestaat derhalve geen enkele grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis voor de duur van deze verzetprocedure.
5.7.
Ook voor toewijzing van de subsidiair gevorderde zekerheidsstelling op de voet van artikel 235 Rv bestaat geen grond. Zoals hierboven in r.o. 5.5 is overwogen, is een restitutierisico aan de zijde van Hardeman immers niet (in voldoende mate) komen vast te staan.
5.8.
Voor een beoordeling van de overige verweren die Hardeman heeft aangevoerd tegen de incidentele vordering van [naam persoon A] c.s. bestaat (dan ook) geen aanleiding.
5.9.
Op grond van het bovenstaande wordt de incidentele vordering van [naam persoon A] c.s. afgewezen.
5.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [naam persoon A] c.s. veroordeeld in de proceskosten in het incident. Deze kosten aan de zijde van Hardeman worden tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 563,00 (1 punt in liquidatietarief II)
totaal € 563,00.

6..De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
[naam persoon A] c.s. hebben in hun verzetdagvaarding als grond(en) voor het in de verzetdagvaarding vermelde petitum (waaronder de ontheffing van [naam persoon A] c.s. van de tegen hen in het verstekvonnis uitgesproken veroordeling) alleen nog maar de onbevoegdheid van deze rechtbank aangevoerd. Het in artikel 128 lid 3 Rv geformuleerde vereiste van concentratie van verweer geldt echter niet voor een verzetdagvaarding als de onderhavige, waarin de exceptie van onbevoegdheid wordt opgeworpen. [naam persoon A] c.s. hebben zich dan ook terecht het recht voorbehouden om, voor zover hun recht op de exceptie van onbevoegdheid niet leidt tot onbevoegdheid van deze rechtbank, alsnog ‘inhoudelijk’ verweer te voeren tegen de vorderingen van Hardeman. Dat laatste hebben zij tot op heden nog niet gedaan, terwijl, als gezegd, hun beroep op onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam inmiddels is ingetrokken.
6.2.
De zaak wordt dan ook naar de rol verwezen voor het nemen door [naam persoon A] c.s. van een conclusie van antwoord. Aan het eind van deze conclusie van antwoord dienen [naam persoon A] c.s. te concluderen tot hetgeen reeds is vermeld in het petitum van hun verzetdagvaarding (met uitzondering van de onbevoegdverklaring). Het gaat hier immers nog steeds om een verzetprocedure, niet om een ‘gewone’ contradictoire bodemzaak.
6.3.
Na deze conclusie van antwoord zal (in beginsel) een mondelinge behandeling worden bepaald.

7..De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst de vordering af;
7.2.
veroordeelt [naam persoon A] c.s. in de proceskosten, die tot aan dit vonnis worden begroot op € 563,00;
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
verwijst de zaak naar de rol van
12 mei 2021voor het nemen van een conclusie antwoord door [naam persoon A] c.s. op de wijze als vermeld in r.o. 6.2.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 14 april 2021.
901/638