ECLI:NL:RBROT:2021:3004

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
8916841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en verzet tegen verstekvonnis in huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. drs. D.L. Spierings, gaat het om een geschil tussen de Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een huurachterstand en de daaropvolgende opzegging van de huurovereenkomst. Vestia heeft in 2016 een verstekvonnis verkregen tegen [gedaagde] wegens achterstallige huurbetalingen, maar [gedaagde] heeft in 2020 verzet aangetekend tegen dit vonnis, omdat hij pas op 6 november 2020 kennis nam van de uitspraak. Hij stelt dat hij in detentie was en dat de huurovereenkomst al in mei 2015 was opgezegd, waardoor er geen huurachterstand zou zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] ontvankelijk is in zijn verzet, maar dat hij bewijs moet leveren van zijn stellingen over de opzegging van de huurovereenkomst en de betaling van de huur. De zaak is verwezen naar een mondelinge behandeling, waar partijen hun standpunten verder kunnen toelichten en bewijs kunnen aanleveren. De mondelinge behandeling is gepland voor 10 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8916841 \ CV EXPL 20-44829
uitspraak: 12 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
thans gedaagde in verzet,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Vestia” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 3 oktober 2016, met één productie;
  • het verstekvonnis van 28 oktober 2016;
  • de verzetdagvaarding van 27 november 2020, met producties;
1.2.
Vestia heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op de verzetdagvaarding.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen Vestia als verhuurder en [gedaagde] als huurder heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
Bij onder zaaknummer 5420265 CV EXPL 16-40982 gewezen verstekvonnis van 28 oktober 2016 werd [gedaagde] , overeenkomstig de eis van Vestia, veroordeeld tot betaling aan Vestia van € 2.869,68 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand september 2016, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 2.422,21. Voorts is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [gedaagde] veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, alsmede tot betaling van de huurbedragen waarop Vestia bij wederzijdse nakoming van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt zou kunnen hebben, te rekenen met ingang van de maand oktober 2016 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.

3..Het geschil

3.1.
Vestia heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Vestia van € 2.869,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.422,21. Voorts heeft Vestia gevorderd [gedaagde] te veroordelen aan Vestia te betalen een bedrag van € 598,03 voor iedere maand vanaf 1 oktober 2016 zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst door de huurpenningen tot en met de maand september 2016 ad
€ 2.422,21 onbetaald te laten. Vanwege het uitblijven van betalingen is Woonbron genoodzaakt geweest haar vordering ter incasso uit handen te geven. De buitengerechtelijke kosten ad € 113,68 inclusief btw, dienen voor rekening van Artz te komen.
3.3.
Door het laten ontstaan van een huurachterstand van meer dan drie maanden is er sprake van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de huurovereenkomst, die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.4.
[gedaagde] heeft bij verzetdagvaarding gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling en de vorderingen van Vestia af te wijzen, met veroordeling van Vestia in de kosten van het geding.
Daartoe heeft [gedaagde] – naast de hiervoor weergegeven feiten en zakelijk weergegeven –
het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft in de periode 8 mei 2015 tot en met 13 augustus 2020 in het buitenland in detentie gezeten en heeft daardoor geen kennis genomen van de inleidende dagvaarding van Vestia en het daaruit voortvloeiende verstekvonnis. El Hadad heeft eerst op 6 november 2020 kennis genomen van het vonnis. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst reeds in mei 2015 opgezegd althans laten opzeggen. [gedaagde] had reeds alle huur voldaan. Er was dan ook geen sprake meer van een huurachterstand. Voor zover er al sprake is van een openstaande vordering, zou dit enkel de huur gedurende de opzegtermijn (de maand juni 2015) kunnen zijn. Omdat er geen sprake was van een huurachterstand betwist [gedaagde] kosten – waaronder buitengerechtelijke kosten, proceskosten en executiekosten – aan Vestia verschuldigd te zijn.

4..De beoordeling van de vordering

4.1.
Door [gedaagde] is onweersproken gesteld dat hij eerst op 6 november 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van het verstekvonnis van 28 oktober 2016, zodat hij middels de verzetdagvaarding van 27 november 2020 tijdig in verzet is gekomen. De kantonrechter heeft geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen, zodat [gedaagde] ontvankelijk geacht wordt in het door hem ingestelde verzet.
4.2.
[gedaagde] heeft gesteld dat de huurovereenkomst reeds in de maand mei 2015 is opgezegd en heeft voorts gesteld dat er geen sprake is of was van een huurachterstand. Blijkens de e-mail van de gemachtigde van Vestia van 9 november 2020, welke e-mail als productie 5 aan de verzetdagvaarding is gehecht, is door Vestia betwist dat de huurovereenkomst reeds in mei 2015 door of namens [gedaagde] is opgezegd. Door Vestia is in voornoemde e-mail eveneens betwist dat er betalingen van [gedaagde] zijn ontvangen. Dat brengt met zich dat vooralsnog niet vaststaat dat de huurovereenkomst in mei 2015 is opgezegd en dat er geen sprake van een huurachterstand is.
4.3.
Gelet op de betwisting door Vestia ligt het op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de weg van [gedaagde] de door hem gestelde opzegging van de huurovereenkomst te bewijzen. Dat geldt ook voor zijn stelling dat alle verschuldigde huur reeds voldaan is. [gedaagde] heeft bij de verzetdagvaarding geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van deze stellingen, maar heeft wel aangeboden deze alsnog in het geding te brengen. [gedaagde] zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld in het kader van de hierna te gelasten mondelinge behandeling.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene – en alvorens over te gaan tot eventuele bewijslevering – acht de kantonrechter het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen de nodige informatie verstrekken en hun stellingen toelichten of nader onderbouwen. Ter zitting zal de kantonrechter tevens de mogelijkheden van een eventuele minnelijke regeling met partijen bespreken.
4.5.
Van [gedaagde] wordt verlangd dat hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling relevante betalingsbewijzen in het geding brengt ter onderbouwing van zijn stelling dat er geen sprake is van een huurachterstand. Voorts dient [gedaagde] de schriftelijke opzegging van de huurovereenkomst in het geding te brengen.
4.6.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk een week vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
4.7.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten tijdens de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
4.8.
De mondelinge behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip, na opgave van verhinderdata door partijen voor de periode februari tot en met april 2021, voor welke opgave de zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van woensdag
10 maart 2021 te 14.30 uur. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daarom gezamenlijk verzoeken. De griffier zal vervolgens datum en tijd van de zitting aan partijen mededelen.
4.9.
De kantonrechter wijst partijen er op dat het niet verschijnen op de mondelinge behandeling in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.

5..De beslissing

De kantonrechter
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op een nog nader te bepalen datum en tijd, na opgave van verhinderdata, dienen te verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter
mr. drs. D.L. Spierings. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw);
wijst partijen op hetgeen hiervoor omtrent het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 10 maart 2021 te 14.30 uurvoor opgave verhinderdata voor de periode van maart tot en met mei 2021;
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk de dag vóór voormelde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487