In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen DPD (Nederland) B.V. en de vennoten van de vennootschap onder firma [gedaagde 1]. DPD vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 11.759,96, dat voortkwam uit een overeenkomst voor pakketbezorging. De vennootschap onder firma [gedaagde 1] was opgeheven op 25 juni 2020, maar DPD stelde dat de vennoten, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], hoofdelijk aansprakelijk waren voor de verbintenissen van de vennootschap, ook na de opheffing.
De procedure begon met een dagvaarding op 14 oktober 2020, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder antwoorden van de gedaagden. [gedaagde 2] heeft om uitstel gevraagd, maar heeft niet meer gereageerd op de zitting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DPD rechtmatig [gedaagde 1] in rechte heeft betrokken, ondanks de opheffing van de vennootschap. De rechter oordeelde dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de verbintenissen van de vennootschap, ook na beëindiging.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van DPD toewijsbaar is, omdat de gedaagden niet inhoudelijk hebben betwist dat zij verantwoordelijk zijn voor de openstaande bedragen. De rechter heeft de hoofdsom van € 4.259,93 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de aansprakelijkheid van vennoten in een vennootschap onder firma, zelfs na de opheffing van de vennootschap, en de verplichting om openstaande schulden te voldoen.