ECLI:NL:RBROT:2021:2998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
8278715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over servicekosten en verbruikskosten in huurzaak tussen verhuurder en huurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Stichting Woonstad Rotterdam, als verhuurder, en [persoon A], als huurder, over de servicekosten en verbruikskosten voor de woning aan de [adres] te Rotterdam. De huurovereenkomst tussen partijen bestaat sinds 23 november 2012. Woonstad heeft op 16 november 2018 een afrekening van de servicekosten over 2017 aan [persoon A] gezonden, maar [persoon A] betwist de juistheid van deze afrekening. Hij stelt dat de meters niet correct functioneren en dat de in rekening gebrachte kosten hoger zijn dan toegestaan onder de Warmtewet. De Huurcommissie heeft eerder uitspraak gedaan over de servicekosten, maar Woonstad is het niet eens met deze uitspraak en heeft de rechter ingeschakeld om de zaak te herzien.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kern van het geschil draait om de vraag welk bedrag aan servicekosten [persoon A] over het jaar 2017 verschuldigd is voor de kostenposten water, warmte en elektra. Woonstad stelt dat [persoon A] de daadwerkelijke kosten op basis van de opgenomen meterstanden moet betalen, terwijl [persoon A] aanvoert dat de meters niet deugen en dat de kosten te hoog zijn. De kantonrechter heeft besloten dat er een mondelinge behandeling moet plaatsvinden om de zaak verder te bespreken en om partijen de gelegenheid te geven hun standpunten nader toe te lichten. De mondelinge behandeling is gepland voor een nader te bepalen datum.

De uitspraak van de kantonrechter benadrukt het belang van de juiste werking van de meters en de noodzaak voor Woonstad om aan te tonen dat de in rekening gebrachte kosten correct zijn. De zaak is complex door de verschillende argumenten van beide partijen en de eerdere uitspraak van de Huurcommissie, die ook in overweging moet worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8278715 \ CV EXPL 20-2388
uitspraak: 12 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam, tevens handelend onder de naam Stadswonen Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J.P.M. van Reisen, advocaat te Rotterdam,
tegen
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. F.C.P. Teeuw (Stichting Achmea Rechtsbijstand) te Leiden.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Woonstad” en “ [persoon A] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 15 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 5 maart 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de griffier van 31 maart 2020;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen Woonstad als verhuurder en [persoon A] als huurder bestaat sinds
23 november 2012 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
Op grond van de huurovereenkomst is [persoon A] maandelijks een voorschotbedrag aan servicekosten verschuldigd, waarvan de kosten voor verwarming, water en elektriciteit deel uitmaken. Na het afsluiten van het boekjaar vindt de definitieve afrekening van de servicekosten plaats.
2.3.
De in het gehuurde aanwezige van fabrikant Kamstrup afkomstige individuele meter, die zowel de warmte als koud en warm water meet, is vervangen in december 2016.
2.4.
Woonstad heeft op 16 november 2018 een (gecorrigeerde) afrekening van de servicekosten over 2017 aan [persoon A] gezonden, waarin ten aanzien van de posten ‘verwarming’, ‘water’ en ‘elektra’ de volgende kosten zijn opgenomen:
“Toelichting en specificatie individuele energiekosten
(…)
  • Verwarming Verwarming in GJ
  • Water – warm & koud Water in m³
  • Elektra dag & nacht Elektra individueel in KWH
Omschrijving Beginstand Eindstand Verbruik Tarief Kosten
Water 5 65 60 2,6800 € 160,80
Water (warm) 5 59 54 14,2500 € 769,50
Elektra individueel (nacht) 7.924 9.197 1.273 0,0903 € 114,95
Verwarming 2 14 12 26,6200 € 319,44
Elektra individueel 8.978 10.478 1.500 0,1042 € 156,30”
2.5.
Woonstad heeft eind 2018 de in het gehuurde aanwezige van fabrikant Kamstrup afkomstige individuele meter, die zowel de warmte als koud en warm water meet, vervangen door een meter van Techem.
2.6.
Naar aanleiding van een door [persoon A] ingediend verzoekschrift ex artikel 7:260 BW - waarin [persoon A] verzocht heeft de eindafrekening van de servicekosten over 2017 te beoordelen - heeft de rapporteur van de Huurcommissie een Rapport van voorbereidend onderzoek d.d. 9 juli 2019 opgesteld, waarvan de inhoud, voor zover thans van belang, als volgt luidt:
“(…)Gas
Geen informatie over afrekeningen vanaf het jaar 2017
Als de verhuurder de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, kan de Huurcommissie de betalingsverplichting van de huurder vaststellen op basis van het wettelijk vastgesteld verbruik. Dit verbruik bedraagt voor een zelfstandige woonruimte 400 m³ per jaar.
Het tarief zoals door het Nibud gehanteerd wordt bedraagt over 2017 € 0,6234 per m³ gas.
Het aandeel van de huurder bedraagt daarom 400 m³ x 0,6234 =€ 249,36
Elektra
Geen informatie over afrekeningen vanaf het jaar 2017.
Als de verhuurder de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, kan de Huurcommissie de betalingsverplichting van de huurder vaststellen op basis van het wettelijk vastgesteld verbruik. Dit verbruik bedraagt voor een zelfstandige woonruimte 800 kWh per jaar.
Het tarief zoals door het Nibud gehanteerd wordt bedraagt over 2017 € 0,1948 per kWh elektra.
Het aandeel van de huurder bedraagt daarom 800 kWh x € 0,1948 =€ 155,84
Water
Geen informatie over afrekeningen vanaf het jaar 2017.
Als de verhuurder de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, kan de Huurcommissie de betalingsverplichting van de huurder vaststellen op basis van het wettelijk vastgesteld verbruik. Dit verbruik bedraagt 25 m³ per woonruimte per jaar.
Het tarief zoals door het Nibud gehanteerd wordt bedraagt over 2017 € 1,17 per m³ water.
Het aandeel van de huurder bedraagt daarom 25 m³ x ( 1,17 =€ 29,75. (…)”
2.7.
De Huurcommissie heeft op 30 september 2019 uitspraak gedaan en heeft haar uitspraak op 20 november 2019 verzonden. Deze uitspraak luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…) De huurder heeft onder andere verklaard dat er mogelijk technisch iets niet in orde is met de meterstanden. De gemachtigde van verhuurder heeft onder andere
verklaard dat er een technisch onderzoek gaande is. De Huurcommissie merkt
hierover op dat het antwoord op de vraag of er wel of niet technisch iets in orde is niet binnen de bevoegdheden van het Huurcommissie ligt, maar dat de verhuurder wellicht deze technische vraag kan meenemen en beantwoorden aan de hand van de uitkomst van het technisch onderzoek.
Uit de verklaringen van beide partijen ter zitting is gebleken dat meters zijn vervangen en dat er onduidelijkheid is over de meterstanden.
(…)
Het rapport bevat voor zover bekend geen onjuistheden.
In wat de huurder of de verhuurder ter zitting heeft verklaard, ziet de Huurcommissie geen aanleiding om van het rapport af te wijken.
De Huurcommissie gaat daarom akkoord met het rapport en stelt de betalingsverplichting van de huurder conform de rapportage vast op € 1416,16. (…)”

3..Het geschil in conventie

3.1.
Woonstad heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de door [persoon A] te betalen servicekosten voor het gehuurde voor het kalenderjaar 2017 redelijk worden geacht en zal worden vastgesteld op een bedrag van € 319,44 voor verwarming, verhoogd met een bedrag van € 6,39 aan administratiekosten (2%); een bedrag van € 930,30 voor koud en warm tapwater, verhoogd met een bedrag van € 18,61 aan administratiekosten (2%) en een bedrag van € 271,25 voor elektra (dag en nachttarief), verhoogd met een bedrag van € 13,56 aan administratiekosten (5%);
II. [persoon A] te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris, de nakosten en de verschotten van de gemachtigde van eiseres.
3.2.
Aan haar vordering heeft Woonstad - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Woonstad kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Huurcommissie. Hoewel Woonstad de gegevens met betrekking tot de servicekosten over 2017 aanvankelijk te laat bij de Huurcommissie heeft aangeleverd, zijn deze gegevens alsnog op 1 augustus 2019
– ruim voor de zitting van 30 september 2019 – aangeleverd. Daarom acht Woonstad het onredelijk dat de Huurcommissie is uitgegaan van de wettelijk vastgestelde tarieven en verbruik voor gas, water en elektra, zoals door het Nibud worden gehanteerd. Woonstad is van mening dat het alleszins redelijk is dat de daadwerkelijk door haar betaalde kosten voor de servicekostenposten ‘verwarming’ (ten bedrage van € 319,44), ‘water’ (ten bedrage van € 930,30) en ‘elektra’ (ten bedrage van € 271,25) en de daarmee samenhangende administratiekosten (ten bedrage van € 38,56) over het jaar 2017 aan [persoon A] worden doorberekend. De afrekening servicekosten is opgesteld op basis van de aan Woonstad in rekening gebrachte facturen van de nutsbedrijven, die op hun beurt weer gebaseerd zijn op de daadwerkelijk opgenomen meterstanden. De gehanteerde meetgegevens ten behoeve van het daadwerkelijke verbruik van warmte, water en elektra zijn correct. Ten aanzien van warm water en verwarming vallen de daadwerkelijk in rekening gebrachte kosten lager uit dan wanneer Woonstad deze op de voet van de Warmtewet en de door de ACM toegestane tarieven had berekend.
3.3.
[persoon A] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
In tegenstelling tot hetgeen in de uitspraak van de Huurcommissie is opgenomen, is er geen sprake van levering van gas in het gehuurde. Hoewel er ten aanzien van de afrekening van de servicekostenposten water, verwarming en elektra in beginsel uitgegaan dient te worden van het geregistreerde verbruik, kan het geregistreerde verbruik in casu niet als leidraad dienen. Er ontbreken gegevens over 2017 omdat de meters niet correct werken. De meters zijn om die reden tot tweemaal toe vervangen. Bovendien ontbreken de meetgegevens over vier maanden (september t/m december 2017). Nu niet van de gegevens van de meters kan worden uitgegaan, zal het verbruik alsnog geschat moeten worden.
3.4.
Het door Woonstad genoemde verbruik van 114 m³ warm en koud water is onjuist. De meters hebben het verbruik niet goed geregistreerd. Aangezien de vriendin van [persoon A] regelmatig in het gehuurde verblijft, is het redelijk om de door de Huurcommissie gehanteerde verbruiksnorm van 50 m³ water per persoon per jaar, te verhogen met 20 m³, zodat het totale verbruik op 70 m³ uitkomt, uitgesplitst in 36,84 m³ koud water en 33,16 m³ warm water. Voor het koude water is derhalve een bedrag van € 36,84 x € 2,6800 = € 98,74 redelijk.
3.5.
Ten aanzien van het warme water heeft Woonstad ten onrechte de kubieke meters niet omgerekend naar het gigajouleverbruik. De volgens Woonstad verbruikte 54 m³ warm water komt, rekening houdend met de in het ‘Besluit tot vaststelling van de maximumprijs en de berekening van de eenmalige aansluitbijdrage en het meettarief warmteverbruik per 1 januari 2017’ genoemde parameters, overeen met 11,34 Gigajoule (54 m³ warm water x 0,21 GJ per m³). De verbruikskosten kunnen dan primair als volgt worden berekend: 11,34 GJ + 12 GJ = 23,34 GJ x € 22,69 = € 529,58 (variabel) + € 299,16 (vast) = € 828,74.
Indien er sprake zou zijn van gasverbruik dient het gasverbruik omgerekend te worden naar GJ. Voor 54 m³ warm water is 671,22 m³ gas nodig. De omrekenfactor van m³ gas naar GJ is, volgens de Autoriteit Consument & Markt (ACM) 0,020782. Het verbruik in GJ bedraagt dan 671,22 m³ x 0,020782 = 13,94 GJ. Subsidiair stelt [persoon A] zich op het standpunt dat de verbruikskosten als volgt kunnen worden berekend: 13,94 GJ + 12 GJ = 25,94 GJ x
€ 22,69 = € 588,57 (variabel) + € 299,16 (vast) = € 887,73 + € 25,07 (meettarief 2017) =
€ 912,75. Het door Woonstad in rekening gebrachte bedrag voor warmte van € 1.088,94 (bestaande uit € 319,44 voor verwarming en € 769,50 voor warm water) is hoger dan het maximumbedrag uit hoofde van de Warmtewet.
3.6.
De aanwezige elektriciteitsmeter deugt niet en geeft geen betrouwbaar elektriciteitsverbruik weer. De aansluitingen van de bovenbuurman lopen via de elektriciteitskast van [persoon A] , zodat de aansluiting van de bovenbuurman met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op de meter van [persoon A] aangesloten is geweest. Aangezien de bovenbuurman over het jaar 2017 een verbruik van 0 kWh had en [persoon A] een - gelet op het eenpersoonshuishouden van [persoon A] - onverklaarbaar en extreem hoog verbruik van 2773 kWh, is het waarschijnlijk dat het verbruik van de bovenbuurman op de meter van [persoon A] is geregistreerd. Het is daarom redelijk het geconstateerde verbruik in 2017 van 2773 kWh te middelen met het verbruik van de bovenbuurman, zodat het verbruik van [persoon A] kan worden vastgesteld op 2773 kWh : 2 = 1386,5 kWh. Nu het verbruik voor dag en nacht elkaar niet veel ontlopen kan worden uitgegaan van het gemiddelde van die tarieven (€ 0,09725). De verbruikskosten dienen dan ook vastgesteld te worden op 1386,5 kWh x € 0,09725 = € 134,84.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon A] heeft in reconventie - kort samengevat - gevorderd:
dat Woonstad (ijk)rapporten overlegt waaruit blijkt dat de meters nu wel correct functioneren. Mochten deze rapporten niet aanwezig zijn, dan vordert [persoon A] dat deze meters door de netbeheerder worden geijkt, waarbij de kosten daarvan voor rekening van Woonstad komen;
primair betaling door Woonstad van het bedrag van € 621,41, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, voor wat betreft de componenten warmte/elektra/water, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair betaling door Woonstad van het bedrag van € 537,40, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, voor wat betreft de componenten warmte/elektra/water, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening;
3. terugbetaling door Woonstad van het bedrag van € 232,86 aan in rekening gebrachte gemeenschappelijke kosten, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
4. veroordeling van Woonstad in de kosten van de procedure.
4.2.
Aan zijn vorderingen heeft [persoon A] ten grondslag gelegd hetgeen hij in conventie heeft gesteld. In aanvulling daarop heeft [persoon A] het volgende aangevoerd.
Op grond van hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd is [persoon A] over de posten koud water (€ 98,74) , warmte (€ 828,74) en elektriciteit (€ 134,84) een totaalbedrag van
€ 1.062,32 verschuldigd. Nu hij voor deze posten op basis van de afrekening van Woonstad een totaalbedrag van € 1.683,73 heeft voldaan, vordert [persoon A] primair een bedrag van
€ 621,41 (€ 1.683,73 -/- € 1.062,32) terug. Subsidiair - uitgaande van een verschuldigd bedrag voor warmte van € 912,75 - vordert [persoon A] een bedrag van € 537,40 (€ 1.683,73 -/- € 1.146,33) terug. Op de afrekening servicekosten is een bedrag van € 232,86 aan gemeenschappelijke kosten in rekening gebracht. [persoon A] vordert dit bedrag wegens ontbrekende onderbouwing van Woonstad terug.
4.3.
Woonstad heeft de reconventionele vordering betwist en heeft daartoe gesteld dat de meters correct functioneren en de juiste gegevens produceren. Het ligt op de weg van [persoon A] aan te tonen dat zulks niet het geval is. De door Woonstad gehanteerde meetgegevens en de daarop gebaseerde kosten zijn dan ook juist.

5..De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang tussen het in conventie en in reconventie gevorderde zullen die vorderingen hierna gezamenlijk beoordeeld worden.
5.2.
Artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat wanneer de Huurcommissie uitspraak heeft gedaan, huurder en verhuurder worden geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht. De uitspraak van de huurcommissie is verzonden op 20 november 2019. De dagvaarding is op 15 januari 2020 betekend en de vordering is daarmee tijdig ingesteld. Ingevolge artikel 7:262 BW is dientengevolge de uitspraak van de Huurcommissie komen te vervallen.
5.3.
De kern van het geschil is de vraag welk bedrag aan servicekosten [persoon A] over het jaar 2017 verschuldigd is voor de kostenposten water, warmte en elektra. Woonstad is van mening dat [persoon A] de daadwerkelijke kosten op basis van de opgenomen meterstanden verschuldigd is. [persoon A] stelt dat de meters niet deugen en dat de in rekening gebrachte kosten hoger zijn dan uit hoofde van de Warmtewet is toegestaan.
5.4.
Ten aanzien van de posten (warm) water en warmte wordt vooropgesteld dat de in 2014 in werking getreden Warmtewet aanvankelijk ook van toepassing was op de levering van warmte door verhuurders aan huurders. Dat betekende dat verhuurders op grond van artikel 2 lid 3 Warmtewet voor de levering van warmte hoogstens de door de ACM vastgestelde maximumprijs in rekening mocht brengen aan haar huurders. Sinds 1 juli 2019 bepaalt art. 1a (nieuw) Warmtewet dat deze wet niet van toepassing is op de warmtelevering door verhuurders, met uitzondering van de art. 8 (leden 2-4, 6, 7 en 9) en art. 8a Warmtewet. De wetswijziging brengt met zich dat de verhuurder niet meer gebonden is aan de maximumprijs, maar wel verplicht blijft om het verbruik zo veel mogelijk met individuele meters te meten en als dat niet kan de kosten zo rationeel mogelijk aan verbruikers in rekening te brengen. Nu deze wetswijziging eerst per 1 juli 2019 van kracht is en onderhavige vordering ziet op de afrekening servicekosten over het jaar 2017, betekent dit dat Woonstad over 2017 verplicht was het verbruik zo veel mogelijk met individuele meters te meten en op basis daarvan de kosten in rekening te brengen, waarbij zij in beginsel gebonden was aan de door de ACM voor 2017 vastgestelde maximumprijs.
5.5.
Vast staat dat er in het gehuurde individuele meters aanwezig zijn, die het verbruik van water, warmte en elektriciteit registreren. Niet in geschil is dat deze meters de in de afrekening van de servicekosten over 2017 van 16 november 2018 en hierboven bij 2.4. vermelde meterstanden en verbruiksgegevens hebben geregistreerd. [persoon A] stelt dat deze meterstanden niet correct zijn, omdat de meters niet deugdelijk functioneerden, en Woonstad de verbruikskosten op onjuiste wijze heeft berekend.
5.6.
Woonstad heeft betwist dat de individuele meters van water, warmte en elektriciteit niet deugdelijk zouden functioneren c.q. zouden hebben gefunctioneerd. Tegenover de betwisting door Woonstad rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [persoon A] de bewijslast van zijn stelling dat de meters inderdaad niet deugdelijk functioneerden en onjuiste meetgegevens hebben geregistreerd. Dat bewijs is nog niet geleverd door het enkele feit dat in de overzichten van het gemeten verbruik ten aanzien van water en warmte (pagina 29 en 108 van productie 4 van de dagvaarding) geen meetgegevens ten aanzien van de maanden september tot en met december 2017 staan vermeld. Dat betekent immers nog niet dat de meters niet goed functioneerden. Daaruit kan slechts afgeleid worden dat er in de betreffende maanden geen meetgegevens zijn afgelezen. Uit de overzichten volgt ook dat op het eerstvolgende uitleesmoment, 1 januari 2018, aanzienlijk hogere meterstanden zijn afgelezen dan bij het voorlaatste uitleesmoment het geval was, waaruit reeds afgeleid kan worden dat de meetgegevens van 1 januari 2018 zien op meerdere (voorgaande) maanden.
5.7.
Ook het feit dat de meterstanden in 2017 afwijken van de meterstanden in voorgaande jaren, impliceert nog niet dat daaraan een gebrek in de individuele meters ten grondslag ligt. Anderzijds is de kantonrechter het met [persoon A] eens dat er zowel ten aanzien van water als elektriciteit sprake is van een relatief hoog geregistreerd verbruik over 2017. Door [persoon A] is onweersproken gesteld dat een gemiddeld eenpersoonshuishouden gemiddeld 50 m³ water per jaar verbruikt. In dat licht bezien is het over 2017 geregistreerde verbruik van [persoon A] van 114 m³ minst genomen hoog te noemen, zelf als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de vriendin van [persoon A] met regelmaat in het gehuurde logeert. Over het algemeen heeft immers te gelden dat het waterverbruik per persoon afneemt, naarmate er meer mensen in een woning verblijven.
5.8.
Door [persoon A] is voorts onweersproken gesteld dat voor een eenpersoonshuishouden wordt uitgegaan van een gemiddeld elektriciteitsverbruik van 1.759 kWh per jaar. Gelet daarop is het opmerkelijk dat het geregistreerde verbruik van [persoon A] in 2017 2773 kWh bedraagt en in 2018 maar liefst 4.049 kWh. Daarbij weegt mee dat vooralsnog niet duidelijk is (en in hoeverre dit voor de uitkomst van de onderhavige procedure van belang kan zijn) hoe het mogelijk kan zijn dat de bovenbuurman van [persoon A] - er van uitgaande dat de meter van de bovenbuurman eveneens eind 2016 is vervangen en hij over dezelfde (nieuwe) meter als [persoon A] beschikte - over 2017 juist een verbruik van 0 kWh zou hebben gehad en ook andere bewoners van het betreffende complex een relatief laag elektriciteitsverbruik hadden in verhouding tot het verbruik van [persoon A] .
5.9.
Vast staat dat de in het gehuurde aanwezige individuele meter, die zowel de warmte als koud en warm water meet, eind 2018 (wederom) is vervangen, waarbij de meter van fabrikant Kamstrup is vervangen door een nieuwe meter van Techem. Niet duidelijk is of de vervangen meter nog bewaard is gebleven bij Kamstrup en of het functioneren van de individuele warmtemeter van [persoon A] nog voorwerp van onderzoek kan zijn. In dit verband is van belang dat Woonstad bij de hoorzitting bij de Huurcommissie op 30 september 2019 heeft verklaard dat er op dat moment een technisch onderzoek gaande was. Niet duidelijk is waar dat onderzoek exact op ziet (de nieuwe meters van Techem of de oude meters van Kamstrup) en wat dat onderzoek heeft opgeleverd. Woonstad zal in de gelegenheid worden gesteld hierover nadere inlichtingen te verschaffen tijdens de hierna te gelasten mondelinge behandeling. Dat geldt ook voor het hiervoor genoemde discrepanties en verschillen ten aanzien van het geregistreerde verbruik.
5.10.
[persoon A] heeft in reconventie - onder meer - betaling gevorderd van het in de servicekostenafrekening opgenomen bedrag van € 232,86 aan gemeenschappelijke kosten, nu dit bedrag door Woonstad niet is onderbouwd. Woonstad is nog niet inhoudelijk op dat deel van de vordering ingegaan. Ook hieromtrent zal Woonstad zich tijdens de te gelasten mondelinge behandeling dienen uit te laten.
5.11.
Tijdens de te gelasten mondelinge behandeling zullen partijen eveneens in de gelegenheid worden gesteld een nadere toelichting te geven op de door hen gehanteerde berekeningswijze van de verschuldigde verbruikskosten over 2017. Voorts zullen de eventuele bewijsmogelijkheden van partijen aan de orde komen.
5.12.
Gelet op de hiervoor genoemde punten acht de kantonrechter het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen de nodige informatie verstrekken en hun stellingen toelichten of nader onderbouwen. Ter zitting zal tevens worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
5.13.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen
uiterlijk tien dagen vóór de zittingin het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
5.14.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten op de zitting worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, eventueel ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
5.15.
De mondelinge behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip, na opgave van verhinderdata door partijen voor de periode februari tot en met april 2021, voor welke opgave de zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van donderdag
4 maart 2021 te 15.30 uur. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daarom gezamenlijk verzoeken. De griffier zal vervolgens datum en tijd van de zitting aan partijen mededelen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op een nog nader te bepalen datum en tijd, na opgave van verhinderdata, dienen te verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter
mr. A.M. van Kalmthout. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw);
wijst partijen op hetgeen hiervoor omtrent het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 4 maart 2021 te 15.30 uurvoor opgave verhinderdata voor de periode van maart tot en met mei 2021;
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk de dag vóór voormelde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487