In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van de gedaagde voor gebreken aan de door eisers gekochte dijkwoning, specifiek met betrekking tot betonrot in de vloer. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor andere gebreken, maar heeft nu vastgesteld dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis met betrekking tot de vloer. De deskundige heeft twee herstelmogelijkheden voorgesteld: volledige vervanging van de vloer of herstel door het aanbrengen van opspanliggers. De rechtbank heeft besloten om de schade te begroten op basis van de tweede optie, die de deskundige als de beste oplossing heeft aangeduid. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 20.000, en gedaagde is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de kosten van de ingeschakelde deskundige en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen, aangezien gedaagde grotendeels in het ongelijk is gesteld. In reconventie is de vordering van gedaagde afgewezen omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld. Het vonnis is uitgesproken op 31 maart 2021.