In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een winkelpand in Rotterdam, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De waarde van het pand was vastgesteld op € 272.000,- voor het belastingjaar 2019. Eiseres, een B.V., heeft beroep ingesteld tegen deze waardering, stellende dat de waarde te hoog is en dat deze € 240.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 februari 2021 gehouden, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op basis van de HWK-methode, waarbij de huurwaarde van het pand wordt vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor. Eiseres heeft een eigen huurcijfer van € 28.000,- gepresenteerd, terwijl verweerder een gemiddelde huurwaarde van € 30.226,- aanhield. De rechtbank heeft geoordeeld dat het eigen huurcijfer van eiseres een nauwkeuriger indicatie van de marktwaarde biedt dan de huurcijfers van vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door verweerder aangehouden huurwaarde niet aannemelijk is gemaakt en heeft de waarde van het pand schattenderwijs vastgesteld op € 252.000,-.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en de WOZ-beschikking gewijzigd. Verweerder is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.605,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.