ECLI:NL:RBROT:2021:2890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/10/585135 / HA ZA 19-1017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tussen ladingontvangers na cessie door zeevervoerder

In deze zaak vorderde Ediola Shipping Ltd. een bedrag van € 92.265,23 van Cefetra B.V. op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Ediola had als vervoerder dertig ladingen sojameelpellets van Brazilië naar Nederland en Duitsland vervoerd. Na aflevering bleek dat Cefetra te veel lading had ontvangen, terwijl Amaggi Europe B.V. te weinig had ontvangen. Ediola stelde dat Amaggi haar vordering op Cefetra had gecedeerd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de verrijking van Cefetra en de verarming van Amaggi. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Ediola moest worden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de lading die Cefetra had ontvangen, ooit tot het vermogen van Amaggi had behoord. De rechtbank wees de proceskosten toe aan de in het ongelijk gestelde partij, Ediola, en veroordeelde Cefetra in de kosten van het bevoegdheidsincident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/585135 / HA ZA 19-1017
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
EDIOLA SHIPPING LTD.,
gevestigd te Majuro, Marshalleilanden,
eiseres,
advocaat mr. S.L. Haanschoten te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEFETRA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Ediola en Cefetra genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 9 september 2020, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties C-9 tot en met C-15;
  • de brief van de rechtbank van 26 november 2020 waarmee partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • de akte in het geding brengen producties van Ediola, met producties 10 tot en met 17b;
  • de akte overlegging producties mondelinge behandeling van Cefetra met producties C-16 en C-17;
  • de tijdens de mondelinge behandeling van 22 maart 2021 voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen van mrs. Haanschoten en Salome.
1.2.
Zoals ter zitting aan de raadslieden is aangekondigd, is geen proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter mondelinge behandeling. Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Cefetra is een internationaal opererende handelsonderneming in agrarische
grondstoffen.
2.2.
In of omstreeks april 2017 vervoerde Ediola als vervoerder onder cognossement dertig ladingen sojameelpellets van Paranaguá, Brazilië, naar Amsterdam, Nederland en Hamburg, Duitsland aan boord van het motorschip ‘[naam schip]’.
2.3.
Ten behoeve van dit vervoer had Ediola als vervrachter en Cargill B.V./IPS (hierna: IPS) als bevrachter een NYPE tijdbevrachtingsovereenkomst gesloten, gedateerd op 7 april 2017.
2.4.
Zowel Cefetra als Amaggi Europe B.V. (hierna: Amaggi) boekten een aantal ruimen aan boord van de [naam schip] bij IPS.
2.5.
Voor dit vervoer zijn kapiteinscognossementen aan order afgegeven, waarop voor 21 zendingen Cefetra en voor negen ladingen Amaggi als 'notify party' staan vermeld.
2.6.
Ediola heeft op basis van deze cognossementen een deel van de aan boord vervoerde sojameelpellets afgeleverd aan Cefetra, waaronder de lading in ruim 1, en een ander deel aan Amaggi, waaronder de lading in ruim 4.

3..Het geschil

3.1.
Ediola vordert dat de rechtbank Cefetra bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren
vonnis veroordeelt om aan Ediola te betalen een bedrag van € 92.265,23, met veroordeling
van Cefetra in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Hieraan heeft Ediola kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd.
Na aflevering aan Amaggi en Cefetra bleek dat Amaggi vanuit ruim 4 van het schip meer dan 345,131 mt sojameelpellets te weinig had ontvangen, terwijl Cefetra vanuit ruim 1 van het schip 308,6 mt sojameelpellets te veel had ontvangen. Uit dien hoofde had Amaggi een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op Cefetra.
Amaggi heeft haar vordering op Cefetra uit ongerechtvaardigde verrijking begroot op € 92.265,23 (308,6 ton x € 298.98 per ton), en bij akte van 24 juni 2019 aan Ediola gecedeerd voor een koopprijs van € 70.000,-. Van de cessie is aan Cefetra mededeling sedaan op 25 juni 2019.
Ediola spreekt Cefetra aan tot voldoening van de gecedeerde vordering van Amaggi uit ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
Cefetra voert verweer, strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van Ediola in haar vordering, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Ediola in de kosten van het geding, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.4.
Hieraan heeft Cefetra ten grondslag gelegd dat:
  • Ediola niet vorderingsgerechtigd is, nu niet is bewezen dat de vordering van Amaggi aan Ediola is gecedeerd;
  • Amaggi mogelijk uitkering van haar verzekeraars heeft ontvangen, en derhalve geen schade heeft geleden;
  • de vordering van Amaggi, die aan Ediola zou zijn overgedragen, is verjaard;
  • van verarming van Amaggi in de zin van art. 6:212 BW geen sprake is en dat een verband tussen de gestelde verrijking van Cefetra en de gestelde verarming van Amaggi ontbreekt;
  • de keuze van Amaggi en Ediola om na verstrijken van de verjaringstermijn van een jaar een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in te stellen, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid in verband met de samenloop met andere vorderingsrechten in het handelsverkeersrecht;
  • de omvang van de schade niet juist is begroot en niet is aangetoond.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Na het vonnis in het bevoegdheidsincident is de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet langer aan de orde. Ediola stelt een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen Cefetra van Amaggi te hebben verkregen. Partijen zijn het erover eens dat op deze vordering Nederlands recht van toepassing is, zoals zij ook ter mondelinge behandeling eenstemmig hebben verklaard. De rechtbank volgt partijen hierin.
4.2.
Artikel 6:212 BW brengt mee dat voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking in deze zaak nodig zijn een verrijking aan de zijde van Cefetra, een verarming aan de zijde van Amaggi, een voldoende verband tussen de verrijking van Cefetra en de verarming van Amaggi en het ontbreken van een redelijke grond voor de verrijking van Cefetra.
4.3.
De vordering van Ediola zal worden afgewezen wegens het ontbreken van een voldoende verband tussen de gestelde verrijking en verarming.
Ediola beklaagt zich erover dat Amaggi te weinig lading uit ruim 4 van het schip heeft ontvangen waar Cefetra te veel uit ruim 1 heeft ontvangen. Cefetra heeft ter zitting niet langer betwist dat zij meer lading uit het schip heeft ontvangen dan verwacht. Zij betwist echter dat dit surplus in voldoende (causaal) verband staat met enig manco aan de zijde van Amaggi.
Gesteld noch gebleken is dat (een deel van) de lading in ruim 1 op enig moment tot het vermogen van Amaggi is gaan behoren, zodat het geval dat Cefetra lading heeft ontvangen die reeds aan Amaggi toebehoorde zich niet voordoet.
Evenmin is gesteld of gebleken dat (het bewuste deel van) de lading in ruim 1 - anders dan gebruikelijk is voor (los gestorte) bulkgoederen als de onderhavige - reeds voorafgaand aan de belading zou zijn geïndividualiseerd als bestemd voor Amaggi.
Dat Amaggi anderszins (goederenrechtelijk en/of verbintenisrechtelijk) aanspraak kon maken op afgifte van de lading in ruim 1 aan haarzelf is evenmin gebleken.
Niet in geschil is dat Amaggi jegens Ediola slechts recht had op aflevering van goederen vervoerd onder de door haar als recht- en regelmatig houder gepresenteerde cognossementen, en vast staat ook dat de cognossementen vermeldden in welk ruim de betreffende lading was gestuwd (Amaggi-lading in ruimen 2, 4 en 6, Cefetra-lading in ruimen 1, 3, 5 en 7). Amaggi kon dus jegens Ediola geen recht op aflevering pretenderen onder enig cognossement dat was afgegeven ter zake van de lading in ruim 1, en dit stelt zij ook niet.
Het standpunt van Ediola is echter dat er kennelijk te veel lading in ruim 1 is ingenomen en dat dit surplus in ruim 4 had moeten zijn ingenomen en aan Amaggi had moeten zijn afgeleverd.
Tussen partijen is niet in geschil dat het schip is beladen met sojameelpellets afkomstig van zes verschillende verkopers, op grond van koopovereenkomsten door dezen gesloten met ofwel Amaggi ofwel Cefetra als koper. Van de zes verkopers heeft alleen Cocamar zowel aan Amaggi als aan Cefetra verkocht. Dit betekent dat Amaggi alleen van lading afkomstig van Cocamar zou kunnen veronderstellen dat deze aan Amaggi was verkocht maar (ten dele) aan Cefetra is afgeleverd. Daarvoor ontbreken echter aanwijzingen in de stukken. Onbetwist is dat de door Cocamar aan Cefetra verkochte partij op terminal ‘Cotri CT 1’ in ruim 4 is geladen en dat Ediola hiervoor het cognossement met nummer 26 heeft afgegeven. Als gesteld en niet betwist staat ook vast dat de door Cocamar aan Amaggi verkochte partij op terminal ‘Cotri CT 2’ in ruim 1 is geladen en dat Ediola daarvoor het cognossement met nummer 13 heeft afgegeven. Hoewel Ediola dit niet concreet heeft gesteld, is denkbaar dat door Cocamar een onjuiste beladingsinstructie aan de beide terminals is gegeven, waardoor een surplus voor Cefetra en een manco voor Amaggi is ontstaan. Maar zonder concrete feitelijkheden is dit slechts speculatie.
Ter zitting is namens Ediola nog geopperd dat manco en surplus moeten zijn ontstaan door een vergissing bij het beladen van het schip dan wel een beslissing ten behoeve van het ‘trimmen’, waardoor de lading anders dan voorzien over de ruimen is verdeeld. Welke vergissing of beslissing van wie dit dan betreft, is volgens Ediola niet meer te achterhalen. Ediola heeft er wel op gewezen dat op de SH terminal zowel (een deel van) de lading in ruim 1 is ingenomen als (een deel van) de lading in ruim 4. Ediola heeft desgevraagd verklaard niet te weten of de rapportages van de - naar onbestreden door Cefetra is verklaard - voor Amaggi en Cefetra bij het beladen aanwezige surveyors concrete aanwijzingen bevatten voor een dergelijke vergissing of beslissing. Aldus is ook dit scenario louter speculatie.
Evengoed mogelijk is dat uit (een combinatie van) andere oorzaken een surplus voor Cefetra is ontstaan terwijl tegelijkertijd een manco voor Amaggi is ontstaan.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet aannemen dat er een voldoende verband bestaat tussen het bij de lossing uit het schip gebleken surplus ten gunste van Cefetra en het bij die lossing geconstateerde manco ten nadele van Amaggi. Hierop strandt de vordering.
4.4.
Ediola zal als in de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van Cefetra tot op heden begroot op € 1.992,-- voor griffierecht en € 3.540,-- voor salaris advocaat (2 punten à € 1.770,--), dus in totaal op € 5.532,--.
Cefetra zal echter in de kosten van het bevoegdheidsincident worden veroordeeld, nu zij daarin in het ongelijk is gesteld. Deze kosten worden aan de zijde van Ediola begroot op € 563,-- voor salaris advocaat en GBP 4.000,- voor de als verschotten door Ediola gevorderde en door Cefetra niet bestreden kosten van in het incident overgelegde opinies naar Engels recht.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Cefetra in de proceskosten van Ediola in het incident, aan de zijde van Ediola tot op heden begroot op € 563,-- vermeerderd met GBP 4.000,--;
5.3.
veroordeelt Ediola in de proceskosten van Cefetra in de hoofdzaak, aan de zijde van Cefetra tot op heden begroot op € 5.532,--;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 31 maart 2021.
1885/3178