ECLI:NL:RBROT:2021:2882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
10/701023-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes tijdens ruzie over betaling van hasj

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een fatale ruzie op 18 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, waarbij de verdachte, na een conflict over een betaling van tien euro voor hasj, het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en meermalen het slachtoffer in de borst en buik heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft de doodslag bekend, maar voerde als verweer aan dat er sprake was van noodweerexces. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en zijn handelingen als aanvallend moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en ter beschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en psychische stoornissen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de nabestaanden van het slachtoffer, ter hoogte van € 1.993,12, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701023-19
Datum uitspraak: 1 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle,
raadsman mr. E.J. Eijsberg, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2021.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde moord op [naam slachtoffer] niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De ten laste gelegde doodslag is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, opgenomen. Daarmee wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, (telkens) met een mes, gestoken in de borst en in de buik, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Beroep op noodweerexces
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van noodweerexces.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen van verdachte niet als primair aanvallend moeten worden gezien. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte waartegen hij zich moest verdedigen. Het slachtoffer was behoorlijk boos en kwam met een lange stok naar de hal van de flat van de verdachte, nadat het slachtoffer eerder die dag al geweld had gebruikt tegen de verdachte. Dat alles moet een dreigende indruk hebben gemaakt en de verdachte – die leeft op een hoog angstniveau – dacht dan ook dat hij geweld kon verwachten toen hij het slachtoffer in de hal zag. De verdachte kwam uit de lift en wendde zich eerst tot een medewerker van woningcorporatie Woonbron en juist af van het slachtoffer. Volgens de verdediging vond daarna een korte woordenwisseling plaats waarna de verdachte zich weer afwendde van het slachtoffer in de richting van de medewerkers van Woonbron waarop het slachtoffer de stok pakte en de verdachte sloeg. Pas toen pakte de verdachte zijn mes en maakte hij de stekende bewegingen met fatale gevolgen voor het slachtoffer. Daarbij zijn de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden, omdat sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Een belangrijk aspect hierbij is dat de verdachte door zijn verstandelijke handicap een situatie al snel als gevaarlijk beschouwt en reageert op basis van instinct. Hij is niet in staat om alternatieve scenario’s te hanteren in dergelijke situaties, zo blijkt uit het rapport van 18 november 2020 opgemaakt door psycholoog [naam psycholoog] .
6.2
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweerexces kan worden gehonoreerd bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. Vereist is derhalve eerst dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit de inhoud van het strafdossier volgt dat de verdachte vanuit de lift rechtstreeks op het slachtoffer afliep, schreeuwend over tien euro en dat hij het slachtoffer een duw gaf tegen zijn schouders. Het slachtoffer weerde zich af en stapte naar achteren. Hierna wendde de verdachte zich tot een medewerker van Woonbron en zag hij het slachtoffer de stok pakken. De verdachte richtte zich weer tot het slachtoffer, trok zijn mes en werd daarna pas met de stok geslagen waarna hij op het slachtoffer begon in te steken met het mes.
De handelingen van de verdachte kunnen niet worden aangemerkt als verdedigend. Naar de kern bezien zijn de handelingen juist aanvallend. Hij zocht immers de confrontatie met het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De verdachte bevond zich dus niet in een noodweersituatie. Derhalve kan ook geen sprake zijn van noodweerexces en daarom wordt het verweer verworpen.
De verstandelijke handicap die bij de verdachte is geconstateerd maakt dit, in tegenstelling tot wat de verdediging heeft bepleit, niet anders. Volgens de deskundigen psycholoog
[naam psycholoog] en psychiater [naam psychiater 1] werd zijn handelen niet volledig gestuurd door stoornissen in de realiteitstoetsing en weet de verdachte dat geweld en iemand doden niet is toegestaan. Deze bevindingen worden onderschreven door de gedragingen van de verdachte eerder diezelfde dag toen tussen de verdachte en het slachtoffer een schermutseling ontstond op straat. Hij kreeg daarbij een klap en meerdere duwen van het slachtoffer, maar maakte toen wel de keuze om weg te gaan en het mes - dat hij toen al naar eigen zeggen bij zich droeg - niet te gebruiken.
6.3
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feit en omstandigheden waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft abrupt een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer, door met een mes meerdere malen op hem in te steken. Hij heeft dit gedaan in de hal van een flat, voor de ogen van verschillende mensen. Aanleiding was een onenigheid met het slachtoffer over de betaling van 10 euro aan de verdachte voor geleverde hasj.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast heeft hij ook de nabestaanden van het slachtoffer een groot en onherstelbaar leed aangedaan. Een feit als dit schokt de rechtsorde zeer en brengt ook in de samenleving angst en diepe gevoelens van onveiligheid teweeg.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 1998 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2
Rapporten
Arts in opleiding tot psychiater [naam psychiater 1] heeft onder supervisie van psychiater [naam psychiater 2] een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 oktober 2020. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
Er is bij de verdachte sprake van schizofrenie, een matig verstandelijke beperking en een stoornis in het cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in een (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Enige toerekening is volgens de rapporteurs wel aangewezen, daar boosheid jegens het slachtoffer ook een rol speelde in zijn overwegingen, zijn handelen niet volledig gestuurd werd door stoornissen in de realiteitstoetsing en de verdachte op basaal niveau wel weet dat hij de ander niet mag doden.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Het recidiverisico wordt ongunstig beïnvloed door de verstandelijke beperking van de verdachte, die in zichzelf niet behandelbaar is. De verdachte kent vanuit zijn beperkte empathische vermogens nauwelijks schuld- of schaamtegevoelens, waardoor toekomstig grensoverschrijdend gedrag niet geremd wordt. Hij blijkt bovendien beperkt leerbaar. Zijn gedragskenmerken sluiten aan bij die van een jong kind.
Naar inzicht van de rapporteurs is het van belang dat de verdachte intensieve, langdurige begeleiding krijgt binnen een strak behandelkader, in een hoog beveiligde en gestructureerde omgeving. De ernst van het delict, het hoog recidiverisico en de ernstige beperkingen die bij de verdachte zijn vastgesteld maken een langdurig en intensief traject noodzakelijk. De maatregel van de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) is naar inschatting van rapporteurs noodzakelijk om de bovengenoemde interventies en het extern risicomanagement te kunnen vormgeven. Naar inschatting van rapporteurs wordt een voorwaardelijk tbs-kader echter onvoldoende geacht om de stabiliteit, ook op de langere termijn, optimaal te kunnen waarborgen ter bescherming van de maatschappij. Om die redenen adviseren rapporteurs primair tot oplegging van een tbs met dwangverpleging.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 18 november 2020. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
Bij de verdachte zijn een matig verstandelijke beperking, paranoïde schizofrenie en
een stoornis in cannabisgebruik vastgesteld. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde zeer beperkt aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte is fors overvraagd geweest in deze situatie en heeft vermoedelijk op instinct gehandeld. De verdachte weet echter wel dat geweld en iemand doden niet is toegestaan en de realiteitstoetsing was niet dusdanig weg dat de verdachte volledig de zeggenschap op zijn handelen kwijt was.
Er wordt getwijfeld of een tbs met voorwaarden haalbaar zou zijn. In dat geval blijft een tbs met dwangverpleging over.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de aard en ernst van het feit, met name de onherstelbare gevolgen van de door de verdachte gepleegde doodslag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur daarvan is, behalve met de aard en ernst van de gepleegde delicten, tevens rekening gehouden met de verdere hiervoor genoemde omstandigheden. Ook is acht geslagen op straffen die gewoonlijk bij levensdelicten plegen te worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste straf van 2 jaar vindt de rechtbank in dit geval passend en geboden.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage III een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene die het toekomt, te weten de nabestaanden van het slachtoffer.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.993,12 bestaande uit kosten voor lijkbezorging (€ 1.923,-) en reiskosten (€ 70,12).
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
9.2
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ten aanzien van de kosten voor lijkbezorging vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 en ten aanzien van de reiskosten vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 9,19
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.993,12, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
adviseert de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te doen aanvangen op een substantieel eerder tijdstip dan de theoretische datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer van het geldbedrag dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is vermeld onder 1;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.993,12 (zegge: negentienhonderd drieënnegentig euro en twaalf cent)bestaande uit kosten voor lijkbezorging (€ 1.923,-) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en uit reiskosten (€ 70,12), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 9,19 aan reiskosten en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 1.993,12 (zegge: negentienhonderd drieënnegentig euro en twaalf cent),ten aanzien van het bedrag € 1.923,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening en ten aanzien van het bedrag € 70,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.993,12 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
29 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 18 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die
[naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een op een mes gelijkend scherp/puntig voorwerp, gestoken in de borst en/of in de buik, in ieder geval in het (bovenlichaam), tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2019 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een op een mes gelijkend scherp/puntig voorwerp, gestoken in de borst en/of in de buik, in ieder geval in het (boven)lichaam, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.