ECLI:NL:RBROT:2021:2833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/10/601621 / HA ZA 20-751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap en rekening-courantvordering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil naar aanleiding van de nalatenschap van een overleden erflaatster. De erfgenamen, bestaande uit vijf kinderen, hebben de nalatenschap aanvaard, met uitzondering van één kind dat deze heeft verworpen. De zaak betreft onder andere de rol van de executeur en de verdeling van de nalatenschap, inclusief een rekening-courantvordering op een vennootschap. De eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht over de omvang van de nalatenschap en betaling van hun erfdeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap nog niet volledig is verdeeld en dat de executeur onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming van de erfgenamen bedragen in rekening-courantvorderingen te storten. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om de erfdelen opnieuw uit te rekenen en heeft de beslissing over de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten aangehouden. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere erfgenamen en de rol van de executeur, die ook aandeelhouder is van de vennootschap waar de rekening-courantvordering op rust. De uitspraak is gedaan op 31 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/601621 / HA ZA 20-751
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
Eisers worden hierna gezamenlijk “eisers” genoemd en afzonderlijk worden zij respectievelijk “ [naam eiser 1] ”, “ [naam eiser 2] ” en “ [naam eiser 3] ” genoemd.
Gedaagden worden hierna respectievelijk “ [naam gedaagde 1] ” en “ [naam gedaagde 2] ” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het exploot van dagvaarding van 22 juni 2020, met producties;
 de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
 de akte overlegging producties tevens conclusie vermeerdering van eis zijdens eisers, met producties;
 de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte uitlating producties;
 de akte overlegging producties en verzet vermeerdering van eis zijdens gedaagden, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2020. [naam eiser 2] is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Damstra. [naam gedaagde 2] is verschenen, bijgestaan door mr. F. van Schaik.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
Op 10 maart 2013 is te Rotterdam overleden [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster had vijf kinderen: [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiser 3] , [naam gedaagde 2] en [naam] (hierna: [naam] ). De kinderen van erflaatster zijn haar enige erfgenamen. [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiser 3] en [naam gedaagde 2] hebben de nalatenschap van erflaatster aanvaard. [naam] heeft die verworpen (zie 2.6 hieronder).
2.2.
[naam gedaagde 2] is in het testament van erflaatster tot executeur benoemd. Hij heeft deze benoeming aanvaard. Het gerechtshof Den Haag heeft in het arrest van 27 maart 2019 (zaaknummer: 200.245.848/01) geoordeeld dat de taak van [naam gedaagde 2] als executeur is geëindigd.
2.3.
[naam gedaagde 2] heeft in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster aan zowel [naam eiser 2] als [naam eiser 3] € 7.500,- en € 694,84 uitbetaald. [naam eiser 2] en [naam eiser 3] zijn in overleg getreden met [naam gedaagde 2] over de rest van hun erfdelen. Zij zijn met [naam gedaagde 2] overeengekomen dat de rest van hun aandeel in de nalatenschap van erflaatster inclusief rente wordt gefixeerd op € 60.000,-. Dit bedrag is zowel aan [naam eiser 2] als [naam eiser 3] betaald door [naam gedaagde 2] .
2.4.
[naam gedaagde 2] is bestuurder van [naam gedaagde 1] en tevens voor 60% aandeelhouder van [naam gedaagde 1] . [naam eiser 1] is voor 40% aandeelhouder van [naam gedaagde 1] .
2.5.
Op 6 februari 2020 heeft [naam eiser 1] een levenstestament opgesteld. Hierin heeft hij aan [naam eiser 2] een algehele volmacht verleend. In het levenstestament is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“DOEL, VAN DIT LEVENSTESTAMENT
Met dit levenstestament wil ik - mede - voorzien in de situatie dat ik om wat voor reden dan ook niet meer zelf mijn wil kan bepalen en beslissingen kan nemen. Ik tref daartoe de volgende maatregelen:
Ik geef een algemene volmacht om mijn vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen (onder I. tot en met III.). Ik heb aanwijzingen ter zake van de uitoefening van de volmacht gegeven en wensen geformuleerd die belangrijk zijn voor mijn welbevinden (IV.).
(…)
II ALGEMENE BEPALINGEN
Bevoegdheden in abstracte zin: algemene volmacht
Deze volmacht is een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat de gevolmachtigde mij in al mijn hoedanigheden mag vertegenwoordigen in alle zaken en namens mij alle rechtshandelingen mag verrichten op het gebied van het burgerlijk recht, het belastingrecht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied voor zover de wet toestaat.
(…)
III. BEVOEGDHEDEN VAN DE GEVOLMACHTIGDE
Bevoegdheden in concrete zin
De nu volgende opsomming van bevoegdheden is uitsluitend bedoeld als verduidelijking voor de gevolmachtigde. Zij is uitdrukkelijk niet bedoeld om niet-genoemde bevoegdheden uit te sluiten.”
2.6.
Bij akte van 17 februari 2020 heeft [naam] de nalatenschap van erflaatster verworpen.
2.7.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 19 mei 2020 verlof verleend tot het doen leggen van conservatoire beslagen. Op grond hiervan heeft [naam eiser 1] op 25 mei 2020 ten laste van [naam gedaagde 1] beslag gelegd op [naam gedaagde 1] en op 26 mei 2020 derdenbeslag gelegd onder de besloten vennootschap Fit for Free 81 B.V. (een huurder van [naam gedaagde 1] ). [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] hebben daarnaast op 25 mei 2020 conservatoir beslag gelegd op de woning van [naam gedaagde 2] .
2.8.
[naam gedaagde 2] heeft na de verwerping van [naam] nog een bedrag van € 1.276,63 betaald aan [naam eiser 2] en [naam eiser 3] in mei 2020 in het kader van de nalatenschap van erflaatster.

3..Het geschil in conventie

De vordering

3.1.
Eisers hebben, na wijziging van hun eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat de omvang van de nalatenschap van erflaatster, inclusief
rente wordt vastgesteld op een bedrag van € 275.244,65 (te vermeerderen met de
tegoeden uit de bank- en spaarrekeningen van moeder, zoals die in de berekening van de erfdelen van [naam eiser 1] en [naam] in productie 23 zijn verwerkt);
[naam gedaagde 2] te veroordelen om aan [naam eiser 1] te betalen een bedrag van € 69.006,70 (erfdeel) en;
aan [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] ieder ¼ deel van het erfdeel dat door [naam] is
verworpen uit te betalen zijnde € 17.251,67 (waarvan [naam eiser 3] en [naam eiser 2] inmiddels
€ 1.276,32 hebben ontvangen) en;
[naam gedaagde 2] te veroordelen tot terugbetaling van de schenking ten bedrage van € 18.706,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.164,09;
[naam gedaagde 1] te veroordelen aan [naam eiser 1] binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te betalen een bedrag van € 216.962,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 3.460,37 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
[naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van de door eisers gelegde conservatoire beslagen en met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
3.2.
Eisers hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
Ad A: Erflaatster had een rekening-courantverhouding met [naam gedaagde 1] . Hierover diende [naam gedaagde 1] een contractuele rente van 4% per jaar te betalen. De rekening-courantvordering bedroeg op 17 maart 2019 € 275.244,65.
Ad B: Het erfdeel aan [naam eiser 1] is nooit uitgekeerd, zodat dit nog verdeeld moet worden. [naam eiser 1] heeft geen toestemming gegeven aan [naam gedaagde 2] om zijn erfdeel in zijn rekening-courant te boeken bij [naam gedaagde 1] . [naam gedaagde 2] zal daarom het erfdeel van [naam eiser 1] nog moeten uitbetalen.
Ad C: [naam] heeft de nalatenschap verworpen. Hij heeft geen enkele daad van aanvaarding verricht, zodat hij de nalatenschap op ieder moment nog kon verwerpen. Zijn deel in de nalatenschap wast hierdoor aan bij de andere vier erfgenamen, zodat [naam eiser 2] , [naam eiser 3] en [naam eiser 1] hier aanspraak op maken.
Ad D: [naam gedaagde 2] heeft de privérekening van [naam eiser 1] beheerd. [naam gedaagde 2] heeft voor in totaal € 18.706,- aan schenkingen gedaan aan zijn kinderen vanaf de privérekening van [naam eiser 1] , zonder dat [naam gedaagde 2] daarvoor toestemming had van [naam eiser 1] . [naam gedaagde 2] heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld en dient dit bedrag terug te betalen aan [naam eiser 1] .
Ad E: [naam eiser 1] heeft geestelijke problemen. [naam gedaagde 2] heeft hier misbruik van gemaakt, waardoor er een aanzienlijke rekening-courantvordering is ontstaan van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] . [naam eiser 1] wist daar niets van. De rekening-courantvordering is ineens en direct opeisbaar op grond van artikel 6:38 BW. [naam eiser 1] heeft zijn vordering opgeëist, maar [naam gedaagde 1] blijft in gebreke om zijn rekening-courantvordering uit te betalen. [naam gedaagde 1] handelt onrechtmatig jegens [naam eiser 1] , althans schiet toerekenbaar tekort in de terugbetaling van de rekening-courant- vordering.
Ad D en E: [naam eiser 1] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten, die te beschouwen zijn als vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW. De werkzaamheden zijn aantoonbaar meer dan werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van deze zaak in de zin van artikel 241 Rv.
Het verweer
3.3.
[naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hebben tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
3.3.1.
Ad A: Eisers hebben de omvang van de nalatenschap van moeder verkeerd berekend, zodat de vordering om de nalatenschap vast te stellen moet worden afgewezen.
3.3.2.
Ad B: Eisers gaan eraan voorbij dat de nalatenschap van erflaatster reeds verdeeld is in twee fases. De banktegoeden onder aftrek van schulden van de nalatenschap waren reeds verdeeld in 2014. De nalatenschap bestond na oktober 2014 nog slechts uit een rekening-courantvordering van erflaatster op [naam gedaagde 1] . Na het einde van de executele op 27 maart 2019 is deze vordering verdeeld in vijf afzonderlijke rekening-courantvorderingen. Het deel van [naam eiser 1] van de banktegoeden is in zijn rekening-courantvordering bij [naam gedaagde 1] gestort (€ 7.500,-) en € 694,84 is contant aan hem uitbetaald. Het deel van [naam eiser 1] in de rekening-courantvordering van erflaatster op [naam gedaagde 1] is ook in de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] gestort.
3.3.3.
Ad C: Op het moment dat [naam] de nalatenschap van moeder had verworpen was deze reeds verdeeld, zodat eisers hier geen aanspraak op kunnen maken. Het erfdeel van [naam] wordt volledig in rekening-courant bij [naam gedaagde 1] aangehouden, omdat dit niet aan hem kon worden uitbetaald bij gebrek aan bankgegevens. Tot het vermogen van [naam] behoort derhalve een eigen rekening-courantvordering op [naam gedaagde 1] . Het is aan [naam] om die vordering al dan niet te incasseren en niet aan eisers. Dit erfdeel is inclusief rente € 57.058,52 op 17 februari 2020. Als de verwerping wel rechtsgeldig is en tot aanwas bij alle anderen erfgenamen leidt, dan is de aanvulling per erfgenaam € 14.264,63.
3.3.4.
Ad D: [naam gedaagde 2] beheerde inderdaad de rekening van [naam eiser 1] . Het is juist dat er formele schenkingen zijn gedaan aan de kinderen van [naam gedaagde 2] . Deze schenkingen zijn uitsluitend fiscaal ingegeven met de bedoeling om geld voor [naam eiser 1] te besparen. [naam eiser 1] woont in een instelling en moet een door het CAK vastgestelde eigen bijdrage betalen. Voor de hoogte van deze bijdrage telt Box 3-vermogen wel mee, maar Box 2-vermogen niet. Telkens als het vermogen van [naam eiser 1] boven de vrijstellingsgrens van Box 3 dreigde te komen is er door [naam gedaagde 2] een schenking gedaan aan de kinderen van [naam gedaagde 2] . Hierdoor bespaarde [naam eiser 1] zijn eigen bijdrage CAK. De kinderen van [naam gedaagde 2] hebben deze bedragen naar verloop van tijd weer teruggeschonken en overgemaakt naar [naam gedaagde 1] , waarna de betreffende bedragen ten gunste van [naam eiser 1] op zijn rekening-courant zijn bijgeboekt. Op deze wijze werd Box 3- vermogen naar Box 2-vermogen geschoven en had dit geen invloed op de eigen bijdrage CAK van [naam eiser 1] .
3.3.5.
Ad E: Eisers zijn niet-ontvankelijk ten aanzien van vordering E, omdat de volmacht van [naam eiser 1] aan [naam eiser 2] geen betrekking heeft op zaken die [naam gedaagde 1] betreffen. Zie daarvoor een verklaring van [naam eiser 1] van 11 september 2019 (productie VIII).
De rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] bedroeg per 30 juni 2020 € 246.744,-. [naam eiser 1] en [naam gedaagde 2] zijn samen aandeelhouders van [naam gedaagde 1] en zijn verplicht om de belangen van de vennootschap in het oog te houden. Het opeisen van de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] zal leiden tot het faillissement van [naam gedaagde 1] , hetgeen niet in het belang van de vennootschap is en ook niet in het belang van [naam eiser 1] . De eisen van redelijkheid en billijkheid en de goede trouw die aandeelhouders jegens elkaar in een vennootschap en jegens de vennootschap in acht dienen te nemen verzetten zich derhalve tegen het direct opeisen van de rekening-courantvordering door [naam eiser 1] . Het ligt in de lijn der verwachting dat [naam gedaagde 1] binnen afzienbare tijd worden verkocht. Bij een vrijwillige verkoop is de beste opbrengst gegarandeerd. Dit is ook in het belang van [naam eiser 1] . Vordering E moet daarom worden afgewezen.
3.3.6.
Ad D en E: [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] bestrijden dat er buitengerechtelijke incassokosten gemaakt zijn. Het opstellen en het verzenden van de dagvaarding behoren tot de normale proceskosten.
3.3.7.
Ad F: De conservatoire beslagen zijn ten onrechte gelegd, zodat de kosten hiervan moeten worden afgewezen.

4..Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[naam eiser 4] en [naam eiser 5] hebben in voorwaardelijke reconventie – voor het geval de vorderingen tegen [naam eiser 4] en/of [naam eiser 5] in conventie worden afgewezen – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de conservatoire beslagen op te heffen die eisers ten laste van [naam eiser 5] en [naam eiser 4] hebben gelegd en eisers, hoofdelijk, te veroordelen in de proceskosten in voorwaardelijke reconventie.
4.2.
Eisers hebben tot afwijzing van deze voorwaardelijke reconventionele vordering geconcludeerd, omdat volgens hen de beslagen terecht gelegd zijn.

5..De beoordeling

in conventie
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de eiswijzigingen van eisers, voor zover dit vermeerderingen van eis zijn, niet in strijd zijn met de goede procesorde, zodat de eiswijzigingen zijn toegestaan.
5.2.
Het gaat om de nalatenschap van erflaatster. Wat de omvang betreft zijn partijen het erover eens dat vanuit de banktegoeden van erflaatster iedere erfgenaam (ook [naam] meegerekend) recht heeft op € 7.500,- en € 694,84. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat tot de nalatenschap van erflaatster ook een rekening-courantvordering op [naam gedaagde 1] behoort en dat iedere erfgenaam (ook [naam] ) hierdoor recht heeft op 1/5 deel van deze rekening-courantvordering.
5.3.
[naam gedaagde 2] heeft, als executeur, aan [naam eiser 2] en [naam eiser 3] ieder al € 7.500,- en € 694,84 uitbetaald en is later met hen voor wat betreft de rekening-courantvordering van erflaatster op [naam gedaagde 1] overeengekomen dat zij recht hebben op elk € 60.000,-. Dit bedrag is door [naam gedaagde 2] aan hen uitbetaald in april 2019. In mei 2020, na de verwerping door [naam] , heeft [naam gedaagde 2] aan [naam eiser 2] en [naam eiser 3] ieder nog een bedrag van € 1.276,63 betaald.
[naam gedaagde 2] heeft, als executeur, aan zichzelf € 694,84 betaald en heeft de rest van zijn erfdeel toegevoegd aan zijn eigen rekening-courantvordering op [naam gedaagde 1] .
Wat het erfdeel van [naam eiser 1] betreft, heeft [naam gedaagde 2] van de banktegoeden naar eigen zeggen € 694,84 uitbetaald aan [naam eiser 1] en een bedrag van € 7.500,- gestort in de rekening-courantverhouding die [naam eiser 1] heeft met [naam gedaagde 1] . Het deel van [naam eiser 1] in de rekening-courantvordering van erflaatster heeft [naam gedaagde 2] ook gestort in de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] .
[naam gedaagde 2] heeft het erfdeel van [naam] niet aan [naam] uitbetaald, omdat [naam] niets van zich heeft laten horen. [naam gedaagde 2] heeft het erfdeel van [naam] geparkeerd bij [naam gedaagde 1] in de vorm van een nieuw gecreëerde rekening-courantvordering tussen [naam] en [naam gedaagde 1] ter hoogte van zijn erfdeel. Volgens [naam gedaagde 2] heeft [naam] recht op rente over het bedrag dat in rekening-courant bij [naam gedaagde 1] staat.
Omvang nalatenschap en verklaring voor recht
5.4.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt, is de hoogte van de rekening-courantvordering van erflaatster op [naam gedaagde 1] .
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het startpunt is de hoogte van de rekening-courantvordering van erflaatster ten tijde van haar overlijden. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag € 203.153,25 was. Ook zijn partijen het erover eens dat de fiscale afwaardering waar [naam gedaagde 2] rekening mee heeft gehouden in de boedelbeschrijving hierbij niet opgeteld hoeft te worden, omdat dit alleen vanuit fiscaal oogpunt is gedaan. Voorts zijn partijen het erover eens dat [naam gedaagde 2] op 23 april 2013 € 10.000,- heeft opgenomen uit de rekening-courantvordering van moeder, maar dit later op 12 maart 2014 weer heeft teruggestort zodat daar bij de berekening van de rekening-courantvordering geen rekening mee hoeft te worden gehouden.
5.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake was van een rente van 2% of 4% over deze rekening-courantvordering. Erflaatster is met [naam gedaagde 1] een rente van 4% overeengekomen. Volgens [naam gedaagde 2] mocht de directie van [naam gedaagde 1] de te vergoeden rente op de rekening-courantverhouding eenzijdig vaststellen en heeft de directie met ingang van 1 juli 2013 besloten om de rente te verlagen van 4% naar 2%. Eisers zijn het met deze eenzijdige renteverlaging niet eens. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [naam gedaagde 2] had gelegen om zijn standpunt te onderbouwen dat hij als enig directielid eenzijdig bevoegd was om de rente te verlagen. [naam gedaagde 2] heeft dit echter niet onderbouwd. Dat er omstandigheden waren (zoals een lagere marktrente en de bekendmaking dat het onroerend goed van [naam gedaagde 1] niet onteigend zou worden) om de rente te verlagen kan zo zijn, maar daaruit blijkt nog niet dat [naam gedaagde 2] ook bevoegd was om de rente te verlagen. Evenmin is gebleken dat hij daartoe als executeur bevoegd was of dat dit in belang was van de erfgenamen. [naam gedaagde 2] had dus met de erfgenamen moeten overeenkomen dat de rente naar 2% verlaagd zou worden, maar dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de rente op de rekening-courantvordering van erflaatster 4% is gebleven.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de onder A gevorderde verklaring voor recht niet worden toegewezen. Niet alleen is deze onduidelijk geformuleerd, maar ook is de hoogte van de rekening-courantvordering van erflaatster onjuist berekend. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
Verdeling nalatenschap
5.8.
[naam eiser 1] heeft gevorderd dat [naam gedaagde 2] wordt veroordeeld om zijn erfdeel aan hem te betalen en eisers hebben gevorderd om aan ieder 1/4 deel van het erfdeel van [naam] te betalen, omdat [naam] de nalatenschap heeft verworpen. De vraag die eerst beantwoord moet worden is of de nalatenschap van erflaatster reeds verdeeld is, zoals door [naam gedaagde 2] is gesteld.
5.9.
De rechtbank kan [naam gedaagde 2] niet volgen in zijn stelling dat de nalatenschap reeds verdeeld is. [naam gedaagde 2] heeft gesteld dat de banktegoeden reeds in 2014 verdeeld waren over de erfgenamen voordat de executele was beëindigd en dat daarna de rekening-courantvordering van moeder op [naam gedaagde 1] is verdeeld tussen de erfgenamen. [naam] heeft echter tot zijn verwerping geen daad van aanvaarding verricht. Volgens [naam gedaagde 2] was er zelfs geen contact met hem mogelijk. Gelet hierop had [naam gedaagde 2] het erfdeel van [naam] moeten laten staan op de ervenrekening totdat [naam] een keuze over de aanvaarding had gemaakt (eventueel nadat [naam] via een gerechtelijke procedure was gedwongen om een keuze te maken). Dat [naam gedaagde 2] dat niet gedaan heeft en het erfdeel van [naam] in een nieuw gecreëerde rekening-courantvordering van [naam] op [naam gedaagde 1] heeft gestort, maakt niet dat de nalatenschap reeds verdeeld is. [naam] heeft immers niet ermee ingestemd dat zijn erfdeel in een rekening-courantvordering van hem op [naam gedaagde 1] wordt gestort, zodat [naam gedaagde 2] daartoe niet bevoegd was. Ditzelfde geldt voor [naam eiser 1] . [naam eiser 1] heeft betwist dat hij ermee heeft ingestemd dat [naam gedaagde 2] zijn erfdeel wat betreft in ieder geval het banktegoed van € 7.500,- en 1/5 deel van de rekening-courantvordering van erflaatster op [naam gedaagde 1] in een rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] zou storten. [naam gedaagde 2] had dus ook het bedrag dat [naam eiser 1] toekwam op de ervenrekening moeten laten staan. Dat dit niet in het belang van [naam eiser 1] was, maakt niet dat [naam gedaagde 2] wel bevoegd was om iets anders met het geld te doen. De conclusie is derhalve dat de nalatenschap nog niet (geheel) is verdeeld.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser 1] terecht bij [naam gedaagde 2] aanspraak maakt op zijn erfdeel en eisers terecht bij [naam gedaagde 2] aanspraak maken op hun 1/4 deel van het erfdeel van [naam] . [naam gedaagde 2] is degene geweest die de nalatenschap van erflaatster heeft beheerd. [naam gedaagde 2] heeft destijds als executeur het aandeel van [naam eiser 1] en [naam] in de banktegoeden in een rekeningcourantvordering op [naam gedaagde 1] gestort. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was [naam gedaagde 2] daartoe niet bevoegd. [naam gedaagde 2] heeft voorts gesteld dat hij, althans [naam gedaagde 1] , na het einde van de executele de rekening-courantvordering van erflaatster heeft opgedeeld in vijf rekening-courantvorderingen op [naam gedaagde 1] , voor iedere erfgenaam één. Deze rekening-courantvordering van erflaatster behoorde echter toe aan alle erfgenamen, zodat [naam gedaagde 2] of [naam gedaagde 1] zonder toestemming van de erven – die ontbreekt – niet bevoegd was om eenzijdig de rekening-courantvordering van erflaatster op te delen. Nu de rekening-courantvordering van moeder op [naam gedaagde 1] blijkens de jaarstukken van [naam gedaagde 1] van 12 juli 2019 reeds is afgelost op 30 juni 2019 en vaststaat dat [naam eiser 2] en [naam eiser 3] wel al hun aandeel in de rekening-courantvordering van erflaatster uitgekeerd hebben gekregen van [naam gedaagde 2] , kan niet anders dan worden geoordeeld dat [naam gedaagde 1] de rekening-courantvordering van erflaatster aan [naam gedaagde 2] heeft uitgekeerd. [naam gedaagde 2] heeft dus de beschikking (gehad) over het vrijgekomen bedrag van de rekening-courantvordering van erflaatster. [naam gedaagde 2] heeft vervolgens ervoor gekozen om de erfdelen van [naam eiser 1] , [naam] en hemzelf te storten in drie rekening-courantvorderingen bij [naam gedaagde 1] . Zoals hiervoor al is overwogen hebben [naam eiser 1] en [naam] hiermee niet ingestemd, zodat [naam gedaagde 2] dit niet mocht doen. Eisers hebben derhalve terecht [naam gedaagde 2] in privé aangesproken. Het had op de weg van [naam gedaagde 2] gelegen om zorgvuldig met de erfdelen om te gaan en de erfdelen niet zonder toestemming in [naam gedaagde 1] onder te brengen. Als er onvoldoende geld beschikbaar was in [naam gedaagde 1] om de rekening-courantvordering van erflaatster aan de erven uit te betalen, dan had [naam gedaagde 2] met de erfgenamen moeten overleggen hierover. Door dat niet te doen en door zelf rekening-courantvorderingen te creëren voor [naam eiser 1] en [naam] heeft [naam gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld en is hij in privé aansprakelijk.
Gevolgen verwerping [naam]
5.11.
De rechtbank begrijpt dat partijen het erover eens zijn, nu de nalatenschap nog niet is verdeeld en [naam] de nalatenschap heeft verworpen, dat het erfdeel van [naam] aanwast bij dat van [naam gedaagde 2] , [naam eiser 2] , [naam eiser 1] en [naam eiser 3] . Eisers hebben derhalve terecht hierop aanspraak gemaakt.
Erfdelen [naam eiser 1] en [naam]
5.12.
Met hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank zowel [naam gedaagde 2] als eisers in de gelegenheid om de erfdelen van [naam eiser 1] en [naam] nog een keer uit te rekenen en zich bij akte schriftelijk hierover uit te laten.
5.13.
Bij deze berekening moeten partijen ervan uitgaan dat het saldo van de rekening-courantvordering van moeder op [naam gedaagde 1] ten tijde van haar overlijden € 203.153,25 was en dat deze rekening-courantvordering in ieder geval tot het einde van de executele heeft bestaan, in welk geval de rente van 4% moet worden berekend vanaf 10 maart 2013 tot 27 maart 2019. Het is aan partijen om dit rentebedrag en het eindsaldo van de rekening-courantvordering uit te rekenen.
Daarnaast moeten zij er bij de berekening van de erfdelen van uitgaan dat het deel dat [naam eiser 1] en [naam] toekwam van de banksaldi van erflaatster ten onrechte in een rekening-courantvordering van [naam eiser 1] of [naam] op [naam gedaagde 1] is geboekt door [naam gedaagde 2] (omdat hij daartoe niet bevoegd was), zodat over het bedrag aan banksaldi van € 8.194,84 (€ 7.500,- + € 694,84) niet de contractuele rente berekend hoeft te worden.
[naam gedaagde 2] kan in zijn akte tevens onderbouwen of hij het bedrag van € 694,84 reeds heeft uitbetaald aan [naam eiser 1] , zoals door hem is gesteld en door [naam eiser 1] is betwist. Als [naam gedaagde 2] dit niet kan onderbouwen, dan gaat de rechtbank ervan uit dat dit nog niet is gebeurd en de uitbetaling nog moet plaatsvinden.
Schenkingen vanaf bankrekening [naam eiser 1]
5.14.
[naam gedaagde 2] heeft erkend dat hij de bankrekening van [naam eiser 1] beheerde en vanaf de bankrekening van [naam eiser 1] schenkingen heeft gedaan aan de kinderen van [naam gedaagde 2] . Volgens [naam gedaagde 2] was dit nodig om ervoor te zorgen dat de eigen bijdrage CAK van [naam eiser 1] niet omhoog zou gaan en zijn de schenkingen later weer teruggestort in de rekening-courantverhouding van [naam eiser 1] bij [naam gedaagde 1] . Nog los van het feit dat [naam gedaagde 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat [naam eiser 1] is bevoordeeld op deze manier omdat zijn eigen bijdrage niet omhoog ging, blijkt uit hetgeen door [naam gedaagde 2] is aangevoerd niet dat [naam eiser 1] ermee akkoord was dat [naam gedaagde 2] bedragen van zijn rekening haalde en deze schonk aan de kinderen van [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 2] heeft derhalve onrechtmatig richting [naam eiser 1] gehandeld door zonder de toestemming van [naam eiser 1] bedragen van zijn rekening te halen en te schenken aan de kinderen van [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 2] zal daarom worden veroordeeld om de schenkingen ten bedrage van € 18.706,- aan [naam eiser 1] terug te betalen. Dit heeft uiteraard ook tot gevolg dat deze (terug)schenkingen ten onrechte in de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] zijn opgenomen.
5.15.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.164,09 worden afgewezen, omdat niet is onderbouwd door [naam eiser 1] – terwijl dit wel is bestreden – dat meer werkzaamheden zijn verricht dan ter voorbereiding van deze procedure.
Opeisen rekening-courantvordering [naam eiser 1]
5.16.
heeft een rekening-courantvordering op [naam gedaagde 1] . Partijen verschillen van mening of dit in het voordeel van [naam eiser 1] was. Wat daar ook van zij, vaststaat dat [naam eiser 1] zijn rekening-courantvordering op [naam gedaagde 1] heeft opgeëist. [naam gedaagde 1] hebben niet betwist dat [naam eiser 1] daartoe bevoegd is en zijn rekening-courantvordering direct opeisbaar is.
5.17.
[naam gedaagde 1] heeft wel betwist dat [naam eiser 2] met de volmacht van [naam eiser 1] bevoegd is om namens [naam eiser 1] de rekening-courantvordering op te eisen. De rechtbank volgt [naam gedaagde 1] hierin niet. [naam eiser 1] heeft een algemene volmacht gegeven aan [naam eiser 2] , zodat zij daartoe wel degelijk bevoegd is. De verklaring van [naam eiser 1] van 11 september 2019, waar [naam gedaagde 1] naar heeft verwezen, dateert van voor de volmacht, zodat niet geoordeeld kan worden dat [naam eiser 1] daarmee de bevoegdheid in de volmacht heeft beperkt.
5.18.
[naam gedaagde 1] heeft voorts gesteld dat het opeisen van de rekening-courantvordering in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en de goede trouw die aandeelhouders jegens elkaar in een vennootschap en jegens de vennootschap in acht dienen te nemen. De rechtbank kan [naam gedaagde 1] hierin niet volgen. Volgens [naam gedaagde 1] gaat zij failliet als zij de vordering van [naam eiser 1] moet uitbetalen. [naam eiser 1] heeft echter diverse malen een oplossing in de minne aangeboden, zoals maandelijkse terugbetaling en het vestigen van een hypotheekrecht. Daarmee wilde [naam gedaagde 1] echter niet akkoord gaan. Volgens [naam gedaagde 1] wordt [naam eiser 1] dan bevoordeeld boven andere schuldeisers, maar dat er andere schuldeisers zijn, behalve [naam gedaagde 2] , is onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast is niet betwist dat [naam gedaagde 1] wel de rekening-courantvordering van [naam gedaagde 2] ( [naam bedrijf] ) heeft afgelost. [naam gedaagde 1] hield toen dus ook geen rekening met de belangen van [naam eiser 1] als andere schuldeiser. Voorts weegt mee dat [naam eiser 1] al jaren geestelijke problemen heeft en [naam gedaagde 2] , toen hij [naam eiser 1] ’ belangen behartigde, een aanzienlijke rekening-courantvordering heeft laten ontstaan bij [naam gedaagde 1] . [naam eiser 1] heeft dus jarenlang niet de volledige beschikking gehad over zijn geld. [naam eiser 2] heeft ter zitting toegelicht dat [naam eiser 1] nu graag wil verhuizen, maar dat hij daarvoor geen geld heeft terwijl hij wel een grote rekening-courantvordering heeft op [naam gedaagde 1] . Het belang van [naam eiser 1] om weer beschikking te krijgen over het geld in de rekening-courantvordering is dus ook groot. De rechtbank is van oordeel dat alles in samenhang bezien niet geoordeeld kan worden dat het opeisen van de rekening-courantvordering door [naam eiser 1] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat evenmin hieruit blijkt dat er strijd is met de goede trouw.
5.19.
[naam gedaagde 1] moeten gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] aan [naam eiser 1] terugbetalen. Ook hier speelt de vraag of [naam gedaagde 1] eenzijdig de rente mocht verlagen van 4% naar 2%. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor hetzelfde geldt als hetgeen eerder in deze uitspraak is overwogen. Nergens blijkt uit dat [naam gedaagde 1] de rente eenzijdig mocht verlagen, zodat uitgegaan moet worden van een rente van 4%.
5.20.
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de rekening-courantvordering, zodat de rechtbank [naam gedaagde 1] in de gelegenheid stelt om een nieuw overzicht op te stellen van de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 1] .
Daarbij moet worden uitgegaan van een rente van 4%. Ook moeten, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de erfdelen van [naam eiser 1] die zijn opgenomen in de rekening-courantvordering hieruit worden verwijderd en vallen de (terug)schenkingen niet meer in de rekening-courantvordering. Uitgaande van productie VII bij de conclusie van antwoord zou dit betekenen dat de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] met € 87.482,63 (= € 7.500,- + 47.012,- + € 14.264,63 + 6.519,- + 6.621,- + 5.566,-) moet worden verminderd.
[naam gedaagde 1] moet in haar nieuwe berekening eveneens de stortingen meenemen die volgens [naam eiser 1] zijn gedaan en in productie 21 van eisers zijn opgenomen. Als [naam gedaagde 1] van mening is dat deze stortingen niet in de rekening-courantvordering vallen, dan moet zij onderbouwen waarom dat niet het geval is.
5.21.
[naam eiser 1] mag daarna op de nieuwe berekening van [naam gedaagde 1] reageren.
5.22.
De rechtbank zal de beslissing over de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten over het openstaande bedrag aan rekening-courantvordering van [naam eiser 1] aanhouden totdat de aktes zijn ingediend.
Samenvatting
5.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden eisers en [naam gedaagde 2] in de gelegenheid gesteld om bij akte de erfdelen van [naam eiser 1] en [naam] opnieuw uit te rekenen (r.o. 5.12. en 5.13.). Daarna zullen zij in de gelegenheid worden gesteld om op elkaars berekeningen te reageren.
[naam gedaagde 1] wordt in de gelegenheid gesteld om de rekening-courantvordering van [naam eiser 1] opnieuw uit te rekenen (r.o. 5.20.). Daarna mag [naam eiser 1] hierop reageren (r.o. 5.21.).
5.24.
De rechtbank stelt eisers tevens in de gelegenheid om bij dezelfde akte hun vordering te onderbouwen om [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van de door hen gelegde beslagen. Zij dienen te specificeren welke beslagkosten er gemaakt zijn en door welke partij (eisers of [naam eiser 1] ) deze kosten gemaakt zijn.
5.25.
In deze uitspraak is al een aantal beslissingen genomen. Het uitspreken van deze beslissingen in een dictum wordt door de rechtbank aangehouden tot de einduitspraak.
in voorwaardelijke reconventie
5.26.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen wordt de beslissing op de voorwaardelijke reconventionele vorderingen aangehouden. Hierop zal in de einduitspraak worden beslist.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 28 april 2021voor het indienen van een akte door alle partijen over hetgeen in de beoordeling en wel onder de samenvatting in r.o. 5.23. en 5.24. is vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
in voorwaardelijke reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
3120