In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek om een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 15 februari 2021. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de betrokkene en zijn advocaat, mr. J.A. Smits, aanwezig waren. Ook is een sociaal psychiatrisch verpleegkundige gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een schizotypische (persoonlijkheids)stoornis, maar dat er de afgelopen maanden geen contact is geweest met het ambulant behandelteam, ondanks dat er een zorgmachtiging was afgegeven tot 24 februari 2021. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft verklaard dat betrokkene stabiel is gebleven en geen contact heeft gehad met het behandelteam, wat doet twijfelen aan de noodzaak van de medicatie. De advocaat heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek, stellende dat er momenteel geen ernstig nadeel is en dat verplichte zorg niet doelmatig is.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van ernstig nadeel en dat de grond voor het opleggen van verplichte zorg vervalt. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is op 3 maart 2021 mondeling gegeven door rechter D.Y.A. van Meersbergen en op 5 maart 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.