ECLI:NL:RBROT:2021:2783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
10-033747-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijke geweldpleging met verwerping beroep op noodweer en oplegging van gevangenisstraf en taakstraf

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 maart 2019, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers in zijn kapperszaak in Schiedam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen tegen het hoofd van de slachtoffers heeft geslagen, hen heeft getrokken aan de haren en met een tafelpoot op hen heeft geslagen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer rechtvaardigde. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een totaalbedrag van € 916,01 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidstoestand, bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-033747-20
Datum uitspraak: 26 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
gemachtigd raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 117 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Op 23 maart 2019 gingen aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 1] naar de kapperszaak van de verdachte gelegen aan de [adres]. Kort na aankomst vond daar een vechtpartij plaats.
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar zijn en onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een voldoende bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Subsidiair geldt dat het bestanddeel ‘openlijk’ niet zonder meer bewezen is, omdat het feit zich in een afgesloten zaak heeft afgespeeld.
4.1.2.
Beoordeling
In vereniging: bijdrage verdachte
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Beide aangevers verklaren onder meer dat zij door de verdachte zijn geslagen.
Daargelaten of, zoals door de verdediging gesteld, de aangevers openheid van zaken hebben gegeven over de werkelijke reden van hun aanwezigheid in de kapperszaak geldt dat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaringen over het toegepaste geweld en het aandeel van de verdachte daarin. De verklaringen van de aangevers vinden op dat punt voldoende steun in het bij hen geconstateerde letsel en de eigen verklaring van de verdachte. Hij verklaart immers zelf dat hij heeft geslagen op het gezicht, lichaam en hoofd van de Syrische jongens oftewel de aangevers. Getuige [naam getuige 1] heeft bovendien verklaard dat hij door de openstaande voordeur zag dat er op de grond gevochten werd door een groep van vijf mannen, waarvan hij één heeft herkend als zijn buurman zijnde de verdachte. Onderaan in deze groep zag hij een man liggen die flink toegetakeld was. Uit de overige bewijsmiddelen blijkt dat dit de aangever [naam aangever 1] was.
Openlijk
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond. In onderhavige zaak was de winkel – blijkens de aanwezigheid van onder meer de aangevers – openlijk toegankelijk voor het publiek en was de vechtpartij goed zichtbaar, gelet op verschillende getuigenverklaringen.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 maart 2019 te Schiedam, openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de stomerij/kapperszaak aan de [adres], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] welk geweld bestond uit:
- meermalen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ten val zijn gekomen en
- vervolgens meermalen tegen het hoofd en het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan en
- aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken en
- meermalen met een tafelpoot op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft gehandeld uit noodweer, omdat de verdachte zich ter bescherming van zichzelf en zijn eigendom moest verdedigen tegen twee personen die zijn winkel aan de [adres] waren binnengekomen.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Bovendien moet de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding terwijl er ook geen alternatief was.
Dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding is niet aannemelijk geworden. Weliswaar was de ruit van de winkel van de verdachte gebroken, maar deze mogelijke aanranding was al lange tijd geëindigd. De latere aanwezigheid van de aangevers in de winkel kan niet als wederrechtelijke aanranding worden aangemerkt. Uit de verklaringen van de verdachte of de overige bewijsmiddelen blijkt ook niet dat de aangevers zijn gestart met (bedreiging van) geweld. Naar de uiterlijke verschijningsvormen beoordeeld, moeten de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten worden gezien als aanvallend en niet als verdedigend van aard. Zo hebben de aangevers veel letsel op veel verschillende plaatsen, hetgeen zich niet verhoudt met een gerichte verdediging. Ook uit de verklaringen van de getuigen zoals [naam getuige 2] en [naam getuige 1] volgt dat de slachtoffers in een hoek gedreven respectievelijk op de grond lagen, terwijl zij werden aangevallen door meerdere personen tegelijk. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten
5.1.3.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers. De exacte aanleiding van het geweld is onduidelijk gebleven. Wat wel is komen vast te staan dat er grof geweld op beide slachtoffers is toegepast door hen meerdere malen te slaan tegen onder meer hun hoofd, ook toen ze op de grond lagen. Een van de slachtoffers heeft daarbij onder meer zijn neus gebroken en heeft daarvoor een operatie moeten ondergaan. Ook is een tafelpoot gebruikt om de slachtoffers te slaan. Beide slachtoffers hebben nog steeds klachten. Dergelijke ervaringen kunnen ook nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en omstanders die van het geweld getuige zijn geweest, veroorzaken. De verdachte heeft nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers is het opleggen van een gevangenisstraf geboden. Wel zal een groot deel hiervan voorwaardelijk worden opgelegd, zoals is geëist. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Gezien de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij aan een ernstige vorm van MS lijdt zal de rechtbank de op te leggen taakstraf matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte volgens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2020 niet in de afgelopen vijf jaren is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 117 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 266,01 aan materiële schade en een vergoeding van € 650,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
8.2.
Standpunt verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel te worden afgewezen. De verdediging voert verder aan dat het slachtoffer met het opzoeken van de situatie waarin hij terecht is gekomen, bepaalde zaken over zichzelf heeft afgeroepen. Subsidiair dient de eigen schuld tot matiging van de vordering te leiden.
8.3.
Beoordeling
Uit het procesdossier is niet gebleken dat de ontstane schade door een eigen gedraging van de benadeelde partij veroorzaakt is. Het daartoe strekkende verweer van de verdediging slaagt daarom niet. Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 maart 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet samen met de medeverdachte de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 916,01 vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 117 (honderdzeventien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 916,01 (zegge: negenhonderdzestien euro en één cent), bestaande uit € 266,01 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 916,01(hoofdsom,
zegge: negenhonderdzestien euro en één cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 916,01 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Schiedam, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de stomerij/kapperszaak aan de [adres], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] welk geweld bestond uit:
- meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ten val zijn/is gekomen en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] rondom zijn keel/nek vast te pakken en/of (vervolgens) die keel/nek dicht te knijpen en/of
- aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken en/of
- meermalen althans eenmaal met een tafelpoot en/of een stuk ijzer en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal te schoppen tegen het hoofd en/of de rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 2];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Schiedam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ten val zijn/is gekomen en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] rondom zijn keel/nek vast te pakken en/of (vervolgens) die keel/nek dicht te knijpen en/of
- aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken en/of
- meermalen althans eenmaal met een tafelpoot en/of een stuk ijzer en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal te schoppen tegen het hoofd en/of de rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 2];