ECLI:NL:RBROT:2021:2780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
10-033746-20 en 10-206212-20 (ttz gev.) vordering TUL VV: 10-660221-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en bezit van harddrugs met verwerping beroep op noodweer

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en het bezit van harddrugs. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 maart 2019 in een kapperszaak in Schiedam, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was tijdens de vechtpartij en dat hij geweld heeft gebruikt, wat resulteerde in letsel bij de slachtoffers. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en het bezit van harddrugs, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verkoop van de drugs niet wettig en overtuigend was bewezen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, en de rechtbank oordeelde dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-033746-20 en 10-206212-20 (ttz gev.)
Parketnummer vordering TUL VV: 10-660221-17
Datum uitspraak: 26 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de (gevoegde) zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging
(10-033746-20) en het verkopen dan wel bezit van heroïne en cocaïne (10-206212-20).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het in beslaggenomen geldbedrag van € 1.020,-
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-660221-17.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring bezit harddrugs en vrijspraak verkoop hiervan
Het onder parketnummer 10-206212-20 ten laste gelegde bezit van harddrugs is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verkoop van de ten laste gelegde harddrugs, te weten 8,8 gram heroïne en 0,4 gram cocaïne, niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte had deze harddrugs nog in bezit en had deze niet verkocht.
4.2.
Bewijswaardering openlijke geweldpleging
Op 23 maart 2019 gingen aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] naar de kapperszaak van (de vader van) de verdachte gelegen aan de [adres] . Kort na aankomst vond daar een vechtpartij plaats.
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de verdachte niet in de kapperszaak aanwezig is geweest ten tijde van de vechtpartij. Zij acht verklaringen van de aangevers en de herkenning door middel van de (meervoudige) fotoconfrontatie van haar cliënt niet betrouwbaar. Het letsel dat haar client drie dagen na het incident had, heeft hij opgelopen in de sportschool. Ten slotte is er geen sprake van “openlijk geweld”, omdat het incident zich heeft afgespeeld in een gesloten zaak. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.2.2.
Beoordeling
Aanwezigheid verdachte en aandeel in geweldpleging
Beide aangevers hebben verklaard dat de zoon van verdachte [naam medeverdachte] oftewel de verdachte in de kapperszaak aanwezig is geweest en hen onder meer heeft geslagen. Daargelaten of, zoals door de verdediging gesteld, de aangevers openheid van zaken hebben gegeven over de werkelijke reden van hun aanwezigheid in de kapperszaak geldt dat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaringen over het toegepaste geweld en het aandeel van de verdachte daarin. De verklaringen van de aangevers vinden op het punt van het gepleegde geweld voldoende steun in het bij hen geconstateerde letsel en de verklaringen van de getuigen en de vader van de verdachte. Aangever [naam aangever 2] heeft de verdachte herkend op basis van een fotoselectie van 12 personen die met inachtneming van alle daarvoor geldende vormvoorschriften is uitgevoerd. Bovendien werd bij de verdachte na zijn aanhouding, drie dagen na het incident, letsel waargenomen dat kan zijn veroorzaakt door het slaan in een gevecht. Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte aanwezig is geweest in de kapperszaak ten tijde van de vechtpartij en geweld heeft gepleegd tegen de aangevers.
Openlijk
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond. In onderhavige zaak was de winkel – blijkens de aanwezigheid van onder meer de aangevers – openlijk toegankelijk voor het publiek en was de vechtpartij goed zichtbaar, gelet op verschillende getuigenverklaringen.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.4.
Voorwaardelijk verzoek getuige
De verdediging heeft voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een verzoek tot horen van getuige [naam getuige 1] gedaan. Het verzoek tot het horen van deze getuige wordt afgewezen, omdat onvoldoende onderbouwd is waarom het horen van deze getuige noodzakelijk is.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-033746-20 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-206212-20 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
hij op 23 maart 2019 te Schiedam, openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de stomerij/kapperszaak aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] welk geweld bestond uit:
- meermalen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ten val zijn gekomen en
- vervolgens meermalen tegen het hoofd en het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan en
- aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken en
- meermalen met een tafelpoot op het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te slaan;
en 10-206212-20 (ttz gev.)
hij, op 31 juli 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,8 gram heroïne en 0,4 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Strafbaarheid feit 1 10-033746-20
5.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat sprake was van noodweer, omdat de verdachte zich uit lijfsbehoud, eerbaarheid en goed moest verdedigen, aangezien er twee personen in zijn winkel aan de [adres] waren binnengekomen.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Bovendien moet de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding terwijl er ook geen alternatief was.
Dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding is niet aannemelijk geworden. De aanwezigheid van de aangevers in de winkel kan niet als wederrechtelijke aanranding worden aangemerkt. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook niet dat de aangevers zijn gestart met (bedreiging van) geweld. Naar de uiterlijke verschijningsvormen beoordeeld, moeten de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten worden gezien als aanvallend en niet als verdedigend van aard. Zo hebben de aangevers veel letsel op veel verschillende plaatsen, hetgeen zich niet verhoudt met een gerichte verdediging. Ook uit de verklaringen van de getuigen zoals [naam getuige 2] en [naam getuige 3] volgt dat de slachtoffers in een hoek gedreven respectievelijk op de grond lagen, terwijl zij werden aangevallen door meerdere personen tegelijk. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten
5.1.3.
Conclusie
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 10-033746-20:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
Feit 1 10-206212-20 (ttz gev.):
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers. De exacte aanleiding van het geweld is onduidelijk gebleven. Wat wel is komen vast te staan dat er grof geweld op beide slachtoffers is toegepast door hen meerdere malen te slaan tegen onder meer hun hoofd, ook toen ze op de grond lagen. Een van de slachtoffers heeft daarbij onder meer zijn neus gebroken en heeft daarvoor een operatie moeten ondergaan. Ook is een tafelpoot gebruikt om de slachtoffers te slaan. Beide slachtoffers hebben nog steeds klachten. Dergelijke ervaringen kunnen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en omstanders die van het geweld getuige zijn geweest, veroorzaken. De verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
Daarnaast heeft de verdachte bijna 10 gram aan verdovende middelen in zijn bezit gehad.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van d.d. 1 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van met name het eerste feit, de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en het strafblad van de verdachte is het opleggen van een gevangenisstraf geboden. Bij de bepaling van de (duur van de) gevangenisstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 1.020,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt het beslag op te heffen en te gelasten dat het geld teruggaat naar de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Nu niet is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring, zal ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 266,01 aan materiële schade en een vergoeding van € 650,00 aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
9.2.
Standpunt verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak verzoekt de raadsvrouw om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens verzoekt zij afwijzing van de vordering vanwege eigen schuld van de aangevers. Subsidiair dient de eigen schuld van de benadeelde partij te leiden tot aanzienlijke matiging van de vordering.
9.3.
Beoordeling
Uit het procesdossier is niet gebleken dat de ontstane schade door een eigen gedraging van de benadeelde partij veroorzaakt is. Het daartoe strekkende verweer van de verdediging slaagt daarom niet. Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 maart 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet samen met de medeverdachte de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 916,01 vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 april 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van een woningoverval veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 januari 2019.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De vordering tenuitvoerlegging is voor toewijzing vatbaar.
10.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw bepleit primair de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen gezien de bepleite vrijspraak voor de openlijke geweldpleging en de geringe hoeveelheid harddrugs die bij de verdachte is aangetroffen. Subsidiair kan worden volstaan met verlenging van de proeftijd. Mocht dat door het einde van de proeftijd niet meer mogelijk zijn, dan kan er in de hoofdzaak een nieuwe proeftijd met gelijke voorwaarden worden opgelegd.
10.4.
Beoordeling
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De openlijke geweldpleging is zelfs binnen twee maanden na ingang van de proeftijd gepleegd.
De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat dit andersoortige feiten zijn dan waar de vordering tenuitvoerlegging op ziet en zal daarom volstaan met tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van drie maanden.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (een) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 916,01 (zegge: negenhonderdzestien euro en één eurocent), bestaande uit € 266,01 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 916,01 (zegge: negenhonderdzestien euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 916,01 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
18 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van de bij vonnis van 20 april 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2021.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Schiedam, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de stomerij/kapperszaak aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] welk geweld bestond uit:
- meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan, waardoor die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ten val zijn/is gekomen en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] rondom zijn keel/nek vast te pakken en/of (vervolgens) die keel/nek dicht te knijpen en/of
- aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken en/of
- meermalen althans eenmaal met een tafelpoot en/of een stuk ijzer en/of een hard voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal te schoppen tegen het hoofd en/of de rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 2] ;
en 10-206212-20 ttz gev.
hij, op of omstreeks 31 juli 2020 te Rotterdam, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 8,8 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 0,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet